ECLI:NL:RBLIM:2020:10166

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
C/03/282508 / HA ZA 20-460
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident en hoofdzaak over lidmaatschap van een wildbeheereenheid en arbitragebeding

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en de vereniging WILDBEHEEREENHEID GRAAFSCHAP KESSEL-BAARLO. De zaak betreft een geschil over het lidmaatschap van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van WBE Kessel-Baarlo, dat volgens hem niet is geëindigd met het beëindigen van zijn lidmaatschap van jagersvereniging Hubertus-Baarlo. [Eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert onder andere dat de rechtbank verklaart dat hij lid is van WBE Kessel-Baarlo en dat deze vereniging hem in staat moet stellen zijn lidmaatschapsrechten uit te oefenen. WBE Kessel-Baarlo heeft verweer gevoerd en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart op basis van een arbitragebeding in de statuten van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV). De rechtbank heeft besloten om een mondelinge behandeling te bevelen, zowel in het incident als in de hoofdzaak, om partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader toe te lichten en om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De beslissing in het incident wordt aangehouden, en de rechtbank heeft aangegeven dat zij uit het niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen kan maken die zij geraden acht. De zaak is gepland voor een vervolg op 6 januari 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/282508 / HA ZA 20-460
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 23 december 2020
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M. Struik te Veldhoven,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
WILDBEHEEREENHEID GRAAFSCHAP KESSEL-BAARLO,
gevestigd te Peel en Maas,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. W.J. Liebrand te Oss.
Partijen worden hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en WBE Kessel-Baarlo genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 september 2020 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring met producties 1 tot en met 10;
  • de incidentele conclusie van antwoord met productie 9.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , samengevat, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] lid is van WBE Kessel-Baarlo en/of dat het lidmaatschap van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van WBE Kessel-Baarlo niet is geëindigd met het eindigen van het lidmaatschap van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van jagersvereniging Hubertus-Baarlo;
WBE Kessel-Baarlo te verplichten om [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] in staat te stellen zijn lidmaatschapsrechten uit te oefenen, onder verbeurte van een dwangsom;
WBE Kessel-Baarlo te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente.
2.2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] legt - samengevat - aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat zijn lidmaatschap van WBE Kessel-Baarlo niet is geëindigd op het moment dat zijn lidmaatschap stopte van jagersvereniging Hubertus-Baarlo.
2.3.
WBE Kessel-Baarlo voert verweer.
in het incident
2.4.
In het incident vordert WBE Kessel-Baarlo dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. WBE Kessel-Baarlo grondt haar vordering op artikel 5 lid 5 van de statuten van de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (hierna: KNJV), waarin het volgende arbitragebeding is opgenomen:
“5. Geschillen met betrekking tot:
het lidmaatschap (waaronder toetreding) van een wildbeheereenheid;
inbraak zoals omschreven in de statuten en reglementen van een wildbeheereenheid;
de begrenzing van het werkgebied van wildbeheereenheden;
andere door het bestuur van de Stichting Geschillenafhandeling Landelijke Jagersverenigingen bepaalde geschillen
worden ter beslechting voorgelegd aan genoemde stichting, zulks door mediation of door het uitbrengen van een bindend advies. Het aanwijzen van mediators en de benoeming van de leden van de geschillencommissie alsmede de in beide gevallen te hanteren procedures zijn vermeld in de statuten van de op één november tweeduizend achttien opgerichte Stichting Geschillenafhandeling Landelijke Jagersverenigingen, welke statuten verkrijgbaar zijn op het verenigingsbureau.“
2.5.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

in het incident

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich onbevoegd verklaart als bij haar een geschil aanhangig is waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten en een partij zich voor alle weren op het bestaan van deze overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is. Dit volgt uit artikel 1022 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Een arbitraal beding in statuten van een vereniging – in dit geval de KNJV – kan op grond van artikel 1020 lid 5 Rv ook als een overeenkomst tot arbitrage worden aangemerkt. In dat geval is het noodzakelijk dat de statuten de partijen binden.
3.2.
WBE Kessel-Baarlo heeft in zijn eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid van de gewone rechter in de zin van artikel 1022 Rv ingeroepen.
3.3.
Bij conclusie van antwoord in het incident heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verweer gevoerd. Hij stelt dat het arbitragebeding slechts een aanbeveling betreft en niet bepaalt dat geschillenbeslechting bij uitsluiting van de gewone rechter moet geschieden. Ook is [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van mening dat de geschillencommissie niet onafhankelijk is en het geschil zich niet voor mediation leent. Het standpunt van WBE Kessel-Baarlo is in strijd met het recht op toegang tot de (overheids)rechter.
Daarnaast beroept [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] zich op de vernietigbaarheid van het arbitragebeding omdat het onredelijk bezwarend is en omdat het geen voorwerp van (afzonderlijke) onderhandeling is geweest.
3.4.
WBE Kessel-Baarlo heeft op deze relevante stellingen nog niet kunnen reageren. De rechtbank zal daarom in het incident een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling vonnis kan wijzen in het incident.
3.5.
De beslissing in het incident wordt aangehouden.
in de hoofdzaak
3.6.
Aangezien WBE Kessel-Baarlo reeds bij conclusie van antwoord heeft gereageerd op de vordering van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , zal de rechtbank ook een mondelinge behandeling bevelen in de hoofdzaak.
3.7.
Tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak zal de rechtbank inlichtingen over de zaak vragen en partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen. Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
3.8.
Om praktische redenen vindt de mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaats aansluitend op de mondelinge behandeling in het incident.
3.9.
Een mondelinge behandeling in de hoofdzaak zal
alleenplaatsvinden als de rechtbank na afloop van de mondelinge behandeling in het incident:
  • mondeling vonnis wijst waarin zij de vordering in het incident afwijst en zich bevoegd verklaart; of
  • geen mondeling vonnis wijst.
in het incident en in de hoofdzaak
3.10.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden acht.
3.11.
De mogelijkheid bestaat dat de griffier partijen nog afzonderlijk informeert over te bespreken onderwerpen.
3.12.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen echter niet worden toegestaan.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
4.1.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. F.C. Alink-Steinberg in het gerechtsgebouw te Roermond aan Willem II Singel 67 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.2.
bepaalt dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat WBE Kessel-Baarlo dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de inhoud van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 januari 2021voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met april 2021, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
4.4.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
4.5.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
4.6.
wijst partijen er op, dat voor de zitting in beginsel 2 uur zal worden uitgetrokken,
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken door mr. S.V. Pelsser op 23 december 2020.

Voetnoten

1.type: CL