In deze zaak, die op 18 december 2020 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden eisers, [eiser onder 1] en [eiseres sub 2], de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde, [gedaagde], was gelegd op twee auto’s. Gedaagde had op 13 juli 2020 beslag gelegd op de auto’s, een Audi en een Smart, op basis van eerdere vonnissen. De eisers stelden dat de auto’s hun eigendom waren, terwijl gedaagde betoogde dat de auto’s toebehoorden aan hun zoon. Tijdens de procedure bleek dat eisers belangrijke informatie hadden verzwegen, wat in strijd was met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter oordeelde dat deze verzwegen informatie zo significant was dat de vorderingen van eisers moesten worden afgewezen. De rechter concludeerde dat de verklaringen van eisers ongeloofwaardig waren en dat er onvoldoende bewijs was voor hun stellingen over de eigendom van de auto’s. De vorderingen werden afgewezen en eisers werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 304,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma.