ECLI:NL:RBLIM:2020:10073

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
03/171986-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting en ontploffing met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 21 december 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en het veroorzaken van een ontploffing. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 503 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, wat betekende dat hij niet volledig verantwoordelijk werd gehouden voor zijn daden. De zaak kwam voort uit een incident op 15 juli 2019, waarbij de verdachte een gaskraan open had laten staan en vervolgens een sigaret had opgestoken, wat leidde tot een explosie en brand in zijn appartement in Kerkrade. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht en een ontploffing had veroorzaakt, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, rapporten van het NFI en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte had eerder suïcidepogingen gedaan en was gediagnosticeerd met schizofrenie, wat zijn geestelijke toestand op het moment van de feiten beïnvloedde. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder behandeling en begeleiding door de reclassering, om het risico van herhaling te minimaliseren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03-171986-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 21 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans verblijvende in [Naam kliniek 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L. Bien, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 december 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft teweeggebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de bevindingen van het NFI blijkt dat de gaskraan openstond. Verdachte heeft de gaskraan dus niet dichtgedraaid. Ook blijkt, gezien de brandschade en de rookontwikkeling, dat al voor de explosie een brand woedde in de woonkamer bij de tv. De brand in de woonkamer kan alleen door verdachte zijn aangestoken. Verdachte heeft dus opzettelijk brand gesticht en een explosie veroorzaakt door de gaskraan open te draaien en open te laten. Zelfs als echter de laatste verklaring van verdachte zou worden gevolgd, dan nog is sprake van opzet in voorwaardelijke zin, nu verdachte langere tijd de gaskraan heeft geopend en vervolgens een sigaret heeft opgestoken. Dat door de brand en de explosie gevaar voor goederen is ontstaan, is, gezien de veroorzaakte schade, evident. In het complex waren andere mensen aanwezig die in allerijl hun woningen hebben moeten verlaten. Het NFI heeft gerapporteerd dat het enige tijd zou hebben geduurd voor de brand zou zijn overgeslagen naar andere woningen, maar je kan er niet zonder meer vanuit gaan dat iedereen in die tijd wel gealarmeerd zou zijn en de brandweer ter plaatse. Gevaar voor personen door brandontwikkeling was niet uitgesloten, onder meer gezien de verklaring van de buurvrouw die aangeeft dat ze lag te slapen. Uit het rapport van de NFI blijkt bovendien dat de verspreiding van rook eveneens een gevaar voor personen oplevert.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, primair, dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en, subsidiair, dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd. Het rapport van het NFI is gebaseerd op aannames en geeft slechts een waarschijnlijkheids- en geen zekerheidsoordeel. De verdachte heeft gepoogd zichzelf pijnloos om het leven te brengen door de gaskraan open te draaien. Hij denkt dat hij de gaskraan weer heeft dichtgedraaid, maar weet dat niet zeker meer. Hij heeft daarna een sigaret opgestoken. De risico’s die dat met zich meebracht, waren hem niet duidelijk. Verdachte had dus geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op brandstichting of het veroorzaken van een explosie. Voor wat betreft de gevaarzetting is van belang dat het appartement van verdachte voor wat betreft brand- en rookontwikkeling gunstig is gelegen (namelijk bovenin) en de brandcompartimentering uitbreiding van de brand met tenminste 20 minuten vertraagde. De explosie heeft bovendien plaatsgevonden op het moment dat de concentratie gas in het appartement het minimale niveau had bereikt waarop het kon ontploffen. Daarnaast is niet duidelijk waar de bewoners die op dat moment in het gebouw aanwezig waren, zich ten opzichte van het appartement van verdachte bevonden. Er is dus geen sprake geweest van concreet gevaar voor andere goederen of personen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
Namens [Eigenaar appartement] is aangifte gedaan van brandstichting, gepleegd op 15 juli 2019, in het appartement aan de [Adres 1] te Kerkrade. Dit appartement is door verdachte per 11 juli 2019 van [Eigenaar appartement] gehuurd. [2] Verbalisanten [Naam 1] en [Naam 2] hebben op 15 juli 2019 om 11:53 uur de melding gekregen dat er op de [Adres 1] een explosie had plaatsgevonden en er brand was in de woning van de verdachte. Ter plaatse gekomen, troffen zij verdachte aan met brandwonden. Van de officier van dienst kregen verbalisanten te horen dat door de brandweer twee brandhaarden in de woningen waren aangetroffen, één in de keuken bij het gasfornuis én in de woonkamer ter hoogte van de televisie. [3]
Getuige [Naam 3] , bewoner van het appartement aan de [Adres 2] , heeft verklaard dat hij op 15 juli 2019 thuis was. Hij hoorde omstreeks 11:45-11:55 uur een enorme klap. Hij is naar het trappenhuis gelopen en zag zwarte rook in het trappenhuis. Hij zag de bovenbuurvrouw, van [Huisnummer 1] , met haar vriend en hun kat naar beneden lopen. Hij heeft de bewoner van [Huisnummer 2] geholpen om naar buiten te komen omdat deze bewoner slecht ter been is. [4]
Getuige [Naam 4] , bewoonster van het appartement gelegen aan de [Adres 3] , verklaart dat zij nog lag te slapen en een harde doffe knal hoorde. Door de voordeur, die is voorzien van glas, zag zij de bewoner van het appartement waar de brand was, verdachte, naar buiten de hal inlopen. Zij liep naar de achterkant en zag rookontwikkeling. Zij is uit het appartement gelopen en zag vanuit het appartement van verdachte zwarte rook komen. [5]
Getuige [Naam 5] heeft verklaard dat hij buiten stond op de [Adres 4] en om 11:55 uur een enorme knal hoorde. Hij keek naar boven en zag dat er dikke zware rook aan de voor- en achterzijde uit de ramen kwam van het bovenste appartement aan de overkant. [6]
Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat hij op 15 juli 2019 tussen 10:55 en 11:50 uur op diverse internetbrowsers de volgende zoektermen heeft ingevoerd: “is aardgas dodelijk”, “dood door (aard)gas”, “gasfornuis dodelijk of niet” en “Gasfornuis + weinig ventilatie schadelijk?”. [7]
Ing. Lelieveld van het NFI heeft een brandtechnisch onderzoek uitgevoerd. Ten aanzien van het brandverloop in de keuken heeft hij als volgt geconcludeerd: De brandsporen in de keuken geven een duidelijk beeld van het verloop van de brand daar. De witte plek omringd door roet onder de gaskraan geeft aan dat daar op enig moment uitstromend aardgas heeft gebrand. De gaskraan was dus niet dicht toen de brand in de keuken plaatsvond. Deze bevinding komt overeen met het feit dat de gaskraan in de open positie werd aangetroffen. Gezien de aangetroffen sporen (namelijk de genoemde witte plek en de schade aan de balkondeur) is de brand in de keuken zeer waarschijnlijk ontstaan na de explosie.
Ten aanzien van het brandverloop in de woonkamer heeft ing. Lelieveld het volgende geconcludeerd: De grootste brandhaard in de woonkamer bevond zich in de verbrande hoek van de kamer. Alleen de zich daar bevindende TV opstelling met de TV en twee opzettafels kunnen die brandschade hebben veroorzaakt. De brandsporen geven aan dat de brand hier waarschijnlijk is begonnen ter hoogte van de vloer, in de buurt van de opzettafel. De brand moet vervolgens naar de TV opstelling zijn verspreid. Er zijn nog twee andere, relatief kleine brandhaarden op de radiator en de vensterbank. Het is mogelijk dat de brandhaarden op de radiator en de vensterbank zijn ontstaan als gevolg van de brandhaard in de hoek van de kamer. Het is niet aannemelijk dat dit andersom is gebeurd. De brandschade in de woonkamer kan derhalve worden verklaard met één primaire brandhaard (dat wil zeggen: een plaats waar brand is begonnen) in de hoek van de kamer, die heeft geleid tot twee secundaire brandhaarden. Het is echter niet uit te sluiten dat ook de brandhaarden op de radiator en de vensterbank primaire brandhaarden zijn geweest.
De brandschade op de raambekleding en de brandsporen op de ramen zelf wijzen erop dat de ramen dicht stonden ten tijde van de brand. Uit verklaringen van de brandweer en de verklaring van een getuige die dikke zwarte rook uit de voorkant van het appartement zag komen na de explosie, blijkt dat de ramen toen openstonden. Gezien de stand van de kruk van het raam, waren deze mogelijk dichtgeduwd maar niet met de kruk vergrendeld en zijn ze als gevolg van de na de explosie optredende onderdruk open gezogen. Bij de explosie van een voorgemengd aardgas-luchtmengsel wordt maar een zeer beperkte hoeveelheid rook geproduceerd. Om kort na de explosie al dikke zwarte rook waar te kunnen nemen, moet voor de explosie al brand in het appartement zijn geweest die deze rook heeft geproduceerd en zal de brand enige tijd hebben moeten branden. Deze rook moet derhalve afkomstig zijn geweest van de brand in de woonkamer. De brand in de woonkamer moet dus ook zijn ontstaan voordat de explosie plaatsvond en kan geen gevolg zijn geweest van de explosie. Deze conclusie past bij de analyse dat de ramen dicht waren tijdens de brand en open stonden na de explosie.
Ten aanzien van de tijd die het heeft gekost voordat voldoende gas in het appartement aanwezig was voor de explosie en het gevaar dat door de brand is ontstaan, heeft ing. Lelieveld als volgt geconcludeerd. Dat er al brand in de woonkamer was voordat de explosie plaatsvond betekent dat er een continue ontstekingsbron aanwezig was voor het uitstromende aardgas in de keuken. Het aardgas-luchtmengsel dat gevormd wordt zal hierdoor direct ontsteken zodra het mengsel de onderste explosiegrens bereikt rond de brand in de woonkamer, met de explosie als gevolg. Bij een gelijkmatige opbouw van de aardgasconcentratie in het appartement, is het dus per definitie een arm aardgas-luchtmengsel dat explodeerde. Een dergelijk explosie van een arm aardgas-luchtmengsel komt overeen met het schadebeeld, dat wijst op een relatief zwakke explosie. Een reële schatting van de tijd waarin de onderste explosiegrens van het aardgas-luchtmengsel na het openen van de gaskraan in de woonkamer wordt bereikt (gezien de uitstroom van het gas, het volume van het appartement en de ventilatie in dat type appartement) is 20 tot 35 minuten. [8]
De meest aannemelijke manieren van branduitbreiding zijn brand op het dak of
hete rook in het trappenhuis. In beide gevallen zou het naar verwachting tenminste 30 tot 60 minuten duren voordat er concreet gevaar vormde voor de aangrenzende appartementen. Het verspreiden van hete en giftige rook met koolmonoxide in het trappenhuis vormde wat dat betreft een groter gevaar voor personen dan de verspreiding van de brand buiten het appartement van de heer Karinyan.
De vader van verdachte heeft verklaard dat zijn zoon, verdachte, geen gasfornuis of gasoven in zijn appartement had en dat hij de gaskraan op 14 juli 2019, de dag van de verhuizing met plakband en een plastic tas heeft afgesloten. [9] De zus van verdachte heeft verklaard dat haar vader daarbij tegen verdachte heeft gezegd dat de gaskraan gevaarlijk was en dat als die zou lekken er een explosie zou kunnen volgen. [10]
De verdachte heeft bij de politie als volgt verklaard: Hij wilde er een eind aan maken. Hij heeft alle ramen gesloten en toen de gaskraan opengedraaid. Hij wist wel welk effect vuur had op gas en hij wist ook dat er een explosie kan ontstaan. [11]
Bewijsmotivering
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van ing. Lelieveld ten aanzien van het ontstaan van de brand en de explosie, zoals die zijn geformuleerd in zijn rapport, helder, inzichtelijk en consistent zijn. Ing. Lelieveld heeft zijn conclusies deugdelijk onderbouwd met objectieve feiten en omstandigheden, zoals de door verschillende getuigen onmiddellijk na de explosie waargenomen zwarte rook, de brandschade in de woonkamer en de in de keuken aangetroffen brandsporen die erop duiden dat de gaskraan open stond ten tijde van de explosie. Ook het gegeven dat sprake is geweest van een relatief zwakke explosie past bij het scenario zoals door ing. Lelieveld wordt geschetst. Daar staat tegenover dat de verschillende verklaringen die de verdachte op de dag zelf en later tijdens zijn verhoor bij de politie over het ontstaan van de explosie en de brand heeft gegeven, [12] inconsistent zijn en deels strijdig met de bewijsmiddelen. Zo kan de verdachte zijn sigaret niet bij het fornuis hebben aangestoken omdat hij geen fornuis had en blijkt afdoende uit de brandsporen in de keuken en de stand van de aangetroffen gaskraan dat de kraan openstond op het moment van de explosie. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet zeker meer wist of hij de gaskraan wel of niet heeft dichtgedraaid. De rechtbank ziet, kortom, geen reden om te twijfelen aan de conclusies van ing. Lelieveld ten aanzien van de oorzaak van de brand en de explosie. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat sprake is geweest van een primaire brandhaard in de hoek van de woonkamer. Deze brandhaard, die enige tijd voorafgaand aan de explosie heeft gebrand, heeft geleid tot een explosie op het moment dat het aardgas-luchtmengsel – dat zich opbouwde binnen het appartement als gevolg van het door verdachte openen van de gaskraan – de onderste explosiegrens bereikte. Gezien de aard van de brand in de hoek van de woonkamer, namelijk een brand die zich heeft verspreid over de tv-opstelling, de tv zelf en de bijzettafels, het gegeven dat deze brand door ing. Lelieveld is aangewezen als een primaire brandhaard en het gegeven dat verdachte alleen in het appartement aanwezig was, kan het niet anders dan dat verdachte met vol opzet die brand heeft aangestoken. Gezien het rapport van ing. Lelieveld en de verklaring van verdachte zelf heeft de gaskraan geruime tijd, ongeveer 20 minuten, opengestaan. Verdachte had de ramen gesloten. Verdachte wist naar eigen zeggen ook van het gevaar van een gasexplosie en hij is daar door zijn vader voor gewaarschuwd. Dat na het langdurig laten ontsnappen van gas een explosie kan ontstaan, is overigens een feit van algemene bekendheid. Verdachte heeft niettemin brand gesticht in het appartement. Gezien deze omstandigheden, concludeert de rechtbank dat verdachte daarbij beseft moet hebben dat zijn handelen een ontploffing van het gas, dat hij ondertussen het appartement liet inlopen, tot gevolg zou hebben. Verdachte had derhalve opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn op het doen ontstaan van een ontploffing.
Dat bij verdachte sprake was van onoplettendheid als gevolg van zijn geestelijke toestand en/of gebruik van sederende medicatie, zoals door de raadsman ter terechtzitting is aangevoerd, staat aan het aannemen van opzet op de brandstichting of het teweegbrengen van een explosie niet in de weg. De geestelijke toestand van een verdachte staat slechts aan het aannemen van opzet in de weg als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Het dossier bevat gaan aanknopingspunten om aan te nemen dat daarvan sprake is geweest. Verdachte heeft meermalen verklaard dat hij wel wist dat gas en vuur geen goede combinatie waren.
Anders dan door de raadsman is betoogd, is door het handelen van verdachte wel degelijk concreet gevaar voor andere goederen en personen ontstaan. Verdachte heeft brand gesticht en een explosie doen laten ontstaan in een appartement dat deel uitmaakte van een appartementencomplex van meerdere verdiepingen. Reeds door de explosie zelf was onmiddellijk gevaar van beschadiging van de andere appartementen te duchten, terwijl er een reële mogelijkheid was dat de brand zou overslaan naar de belendende appartementen. Het gegeven dat de compartimentering en de gunstige ligging van het appartement de uitbreiding van de brand met meer dan 30 minuten zouden hebben vertraagd, zoals door ing. Lelieveld is geconcludeerd, kan daaraan niet afdoen. Men mag er immers niet van uitgaan dat de brandweer steeds tijdig ter plaatse is en de brand onder controle krijgt. Uit het rapport van ing. Lelieveld kan worden opgemaakt dat de brand weliswaar geen onmiddellijk gevaar opleverde voor de in het appartementencomplex aanwezige personen, maar dat verspreiding van hete en giftige rook met koolmonoxide in het trappenhuis voor hen wel een gevaar kon zijn. Uit de verklaringen van getuigen [Naam 4] en [Naam 3] blijkt ook dat in het trappenhuis zwarte rook hing. Uit hun verklaringen blijkt daarnaast dat ten tijde van de explosie en de brand, naast verdachte, minsten vier personen in het complex aanwezig waren. Bovendien blijkt uit de verklaring van getuige [Naam 4] dat zij ten tijde van de explosie lag te slapen en blijkt uit de verklaring van getuige [Naam 3] dat hij de bewoner van [Huisnummer 2] naar buiten heeft moeten helpen omdat deze slecht ter been was. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank afdoende vast dat als gevolg van het handelen van verdachte concreet levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan voor personen.
Gezien bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing heeft doen ontstaan als gevolg waarvan gemeen gevaar voor goederen, namelijk de omringende appartementen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 15 juli 2019 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht (in een appartement, gelegen aan de [Adres 1] ) door open vuur in aanraking te brengen met een of meer (brandbare) stoffen en/of goederen en een ontploffing teweeg heeft gebracht,
ten gevolge waarvan brand en een explosie is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omringende appartementen, en levensgevaar voor bewoners en bezoekers van het appartementencomplex, waarin bovengenoemde appartement is gelegen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bovengenoemde bewoners en bezoekers te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia rapport, opgemaakt door drs. J.J.M. van der Heijden, GZ-psycholoog, d.d. 27 november 2019.
Uit dit rapport volgt dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die in diagnostische zin is te omschrijven als schizofrenie, ontstaan tijdens de puberteit en die de ontwikkeling van de geestvermogens heeft belemmerd. Die stoornis beïnvloedde het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte staat aan het begin van het accepteren van zijn ziekte en heeft in stressvolle situaties geen coping vaardigheden anders dan het verder uitwerken van zijn suïcidegedachten. Verdachte was obsessief bezig om een eind te maken aan zijn leven en meende dat te moeten doen zonder dat zijn vader zich daarmee zou kunnen bemoeien. Het ten laste gelegde kan worden gezien als in het verlengde liggende van de suïcidepoging. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen vanwege zijn beperkte inzicht en beperkte gedragssturing tijdens zijn suïcidepoging. Van een volledig niet toerekenen is, aldus psycholoog Van der Heijden, geen sprake omdat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet floride psychotisch was en zijn stoornis zijn gedrag niet geheel bepaalde.
De rechtbank volgt de conclusie van psycholoog Van der Heijden en is derhalve van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 720 dagen waarvan 508 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 3 jaar, alsmede oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van de datum van dit vonnis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de lengte van de (voorwaardelijke) gevangenisstraf zou moeten worden gematigd en dat de proeftijd moet worden beperkt tot 2 jaar, gezien de verwondingen die verdachte zelf heeft opgelopen en het gegeven dat verdachte al bijna een jaar in een kliniek verblijft. De verdediging maakt bezwaar tegen oplegging van een alcoholverbod als bijzondere voorwaarde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft brand gesticht en een explosie doen ontstaan in een appartement dat onderdeel was van een complex waarin zich meerdere mensen bevonden. Een van die mensen lag nog te slapen ten tijde van de explosie en een ander was slecht ter been en kon alleen met hulp van een andere bewoner naar buiten komen. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen het appartement, waarin hij slechts een dag woonde, verwoest, maar ook gevaar doen ontstaan voor de belendende appartementen en de personen die zich in het complex bevonden. Het handelen van verdachte heeft ongetwijfeld voor langere tijd gevoelens van angst en onzekerheid bij de bewoners van het appartementencomplex teweeggebracht. Het handelen van verdachte is een zeer ernstig misdrijf waarvoor een langere, onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de reeds genoemde verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde en de gevolgen die de brand en de explosie voor verdachte zelf hebben gehad. Hij is hierbij gewond geraakt en heeft meerdere brandwonden opgelopen.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst om een klinische opname mogelijk te maken. Verdachte zet zich sindsdien naar vermogen in voor zijn behandeling. Het is belangrijk dat de verdachte zijn behandeling vervolgt. De officier heeft met het oog daarop het onvoorwaardelijk strafdeel in haar eis beperkt tot het reeds door verdachte ondergane voorarrest en de rechtbank gevraagd voorwaarden op te leggen die de behandeling en begeleiding van verdachte garanderen. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier daarmee recht doet aan de ernst van het feit, de persoon van de verdachte en het maatschappelijk belang om delict herhaling te voorkomen. De rechtbank zal de eis dan ook volgen. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden opleggen zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, inclusief het middelenverbod, omdat die voorwaarden naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk zijn om het risico van zelfdestructief gedrag, waar anderen mede slachtoffer van kunnen worden, in te dammen. Het middelenverbod is daarvoor, gezien hetgeen in het reclasseringsrapport en in het rapport van psycholoog Van der Heijden over de risico’s van middelengebruik voor verdachte wordt opgemerkt, essentieel. Uit genoemde rapporten blijkt daarnaast dat bij gebrek aan behandeling een ernstig risico bestaat dat verdachte wederom een misdrijf zal plegen dat gevaar voor personen oplevert. De rechtbank zal daarom bevelen dat de voorwaarden en het door de reclassering te voeren toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis per heden opheffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 503 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht. Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij zijn toezichthouder verbonden aan Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Opname. Veroordeelde laat zich opnemen in het [Naam kliniek 2] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dit in overleg met de instelling nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen is onderdeel van de behandeling.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname).Veroordeelde laat zich behandelen door de forensische psychiatrie of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afloop van de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen is onderdeel van de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, suïcidaliteit of overmatig middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisis behandeling en/of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voorplaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Begeleid wonen.Veroordeelde verblijft in een beschermde of begeleide woonvoorziening, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na afloop van de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Middelenverbod. Veroordeelde gebruikt geen alcohol en geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademtest (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
  • geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
-heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Loof, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 15 juli 2019 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht (in/aan een woning/appartement, gelegen aan de [Adres 1] ) door open vuur in aanraking te brengen met een of meer (brandbare) stoffen en/of goederen, althans met een brandbare stof, en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht,
ten gevolge waarvan de inboedel en/of woning/appartement en omringende woningen/appartementen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of geëxplodeerd en/of vernield, in elk geval brand en/of een explosie is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omringende woningen/appartementen, in elk geval gemeen gevaar voorgoederen en/of
levensgevaar voor bewoners en/of bezoekers van het appartementencomplex, waarin bovengenoemde woning/appartement in gelegen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bovengenoemde bewoners en/of bezoekers, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , onderzoek Assen, gesloten d.d. 13 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 233.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 17 juli 2019, pagina 38 tot en met 40.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2019, pagina 66 en 67.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juli 2019, pagina 142 en 143.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 juli 2019, pagina 148 en 149.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 5] d.d. 16 juli 2019, pagina 145 tot en met 147.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2019, pagina 75 tot en met 97.
8.Brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van een explosie en brand in Kerkrade op 15 juli 2019, NFI-rapport d.d. 11 mei 2020.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 juli 2019, pagina 119 en 120.
10.Proces-verbaal van verhoor getuigde d.d. 17 juli 2019, pagina 117.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 oktober 2019, pagina 30 tot en met 37.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2019, pagina 66 en 67 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 oktober 2019, pagina 30 tot en met 37.