ECLI:NL:RBLIM:2019:9922

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
C/03/266550 / FA RK 19-2581
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Irakees huwelijk en de gevolgen voor echtscheiding in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 november 2019 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man die in Irak zijn gehuwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft aangevoerd dat zij onder dwang is getrouwd en dat het huwelijk niet wettelijk in Irak is geregistreerd. De rechtbank heeft ambtshalve de erkenning van het huwelijk in Nederland beoordeeld, waarbij het Haags Huwelijksverdrag en de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek zijn betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk tussen de vrouw en de man in Irak rechtsgeldig is gesloten volgens het Irakees recht, en dat dit huwelijk in Nederland erkend kan worden, tenzij de erkenning in strijd is met de openbare orde. De vrouw heeft echter onvoldoende bewijs geleverd voor haar stelling dat zij onder dwang is getrouwd. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om de erkenning van het huwelijk te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot echtscheiding toegewezen, waarbij de echtscheiding is uitgesproken tussen partijen, gehuwd te Bagdad, Irak op 00-00-1985. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/266550 / FA RK 19-2581
Beschikking d.d. 6 november 2019 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.M. Holmes, gevestigd te Maastricht,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Meuwissen, gevestigd te Maastricht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 12 juli 2019;
- de referteverklaring van de man, ingekomen op 18 september 2019.

2.De beoordeling

2.1.
Scheiding
2.1.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.1.2.
De vrouw heeft hierbij onweersproken gesteld dat partijen een traditioneel huwelijk hebben gesloten in Irak dat niet wettelijk in Irak is geregistreerd. Zij geeft aan dat ze niet heeft ingestemd met het huwelijk en dat zij dus onder dwang met de man is getrouwd. Het huwelijk is echter ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Nederland. De vrouw heeft samen met haar advocaat middels een verzoek aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht, hierna te noemen: het college, getracht om de huwelijksakte door de ambtenaar van de burgerlijke stand te laten verbeteren, waardoor haar status zou worden gewijzigd van “gehuwd” naar “ongehuwd”.
2.1.3.
Het college heeft dit verzoek echter afgewezen. In haar besluit van 17 juni 2019 heeft het college laten weten dat partijen ten overstaan van de gemeente Harlingen onder ede (bij gebreke van een brondocument) hebben verklaard dat zij in 1985 in Bagdad (Irak) met elkaar zijn gehuwd. Een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, wordt als zodanig erkend. Voordat het huwelijk tussen partijen is opgenomen in de Basisregistratie personen (BRP) is hun huwelijk conform artikel 36a van de Wet GBA getoetst door de vreemdelingenpolitie in het kader van de Wet voorkoming schijnhuwelijken. Er zou geen bezwaar zijn geuit tegen opname van het huwelijk in de BRP. Daarnaast bleek uit de adreshistorie dat partijen vanaf hun vestiging in Nederland op 13 maart 2000 tot 23 februari 2018 hebben samengewoond. Daarom is volgens het College het vermoeden te rechtvaardigen dat partijen als gehuwd zijn aan te merken.
2.1.4.
De vrouw kan bezwaar indienen tegen het besluit van het college, maar zij acht dit een onhaalbare zaak, nu zij haar bezwaar niet met stukken kan onderbouwen. De vrouw maakt het standpunt van het college dan ook tot het hare; anders gezegd door de ambtenaar van de burgerlijke stand is het in 1985 tot stand gekomen huwelijk in Nederland evenwel erkend. De vrouw dient daarom van deze erkenning uit te gaan. Nu van het huwelijk tussen partijen moet worden uitgegaan, stelt de vrouw dat haar huwelijk duurzaam is ontwricht en verzoekt zij de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.1.5.
De man heeft zich ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
2.1.6.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.1.7.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.
Alvorens inhoudelijk te beoordelen of de echtscheiding kan worden toegewezen, dient ambtshalve te worden beoordeeld of het huwelijk van partijen in Irak voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Alleen als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, kan ook het verzoek echtscheiding op zijn merites worden onderzocht en beoordeeld.
2.2.1.
Het Haags Huwelijksverdrag van 14 maart 1978 bevat de regels van IPR om de vraag naar de erkenning van het in Irak voltrokken huwelijk te beoordelen en ook volgens welk recht die vraag moet worden beantwoord. Daarbij wordt mede gekeken naar de uitvoeringsregels van dit verdrag zoals neergelegd in de artikelen 10:27-34 Burgerlijk Wetboek.
2.2.2.
Ingevolge artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek wordt, een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend.
2.2.3.
Naar Irakees recht is een huwelijk een overeenkomst die het een man en een vrouw mogelijk maakt samen te wonen en kinderen te krijgen (art. 3 Iraqi Law of Personal Status no. 188 uit 1959 (ILPS)). Het huwelijkscontract komt tot stand door aanbod en acceptatie in aanwezigheid van twee getuigen (art. 4 t/m 6 ILPS). Het voltrokken huwelijk wordt geregistreerd bij een bevoegde rechtbank, bij een Islamitische rechter of bij een rechter voor niet-Islamitische personen; evenwel is niet dwingend voorgeschreven dat het huwelijk moet worden geregistreerd, wil het naar Irakees recht rechtsgeldig zijn.
2.2.4.
Uit het verzoekschrift van de vrouw kan wat betreft de relevante feiten, die door de man niet zijn weersproken, worden afgeleid dat de vrouw ten tijde van de sluiting van het huwelijk 20 jaar oud was. De vrouw heeft samen met de man op [geboortedatum zoon] in Irak een zoon gekregen. Samen met de man en hun zoon is de vrouw in 1998 naar Nederland gevlucht. Tegenover de IND heeft de vrouw in 1999 verklaard dat zij in Irak een “traditioneel huwelijk” heeft gesloten. Zij hebben na hun aankomst in Nederland als gezin samengewoond en zijn in mei 2014 verhuisd naar Maastricht waar zij hun samenwoning hebben voortgezet. In 2018 is de vrouw met hun inmiddels meerderjarige zoon naar een eigen woonruimte elders in Maastricht verhuisd.
2.2.5.
De rechtbank komt naar aanleiding van deze stellingen van de vrouw tot het oordeel dat aangenomen dient te worden dat tussen de vrouw en de man een huwelijk is voltrokken als bedoeld in artikel 3 ILPS en volgende. Dit betekent dat er naar Irakees recht tussen haar en de man een rechtsgeldig huwelijk is gesloten. Dat huwelijk komt op grond van het bepaalde in artikel 10:31 lid 1 BW voor erkenning in Nederland in aanmerking tenzij deze erkenning onverenigbaar is met de openbare orde van Nederland.
2.2.6.
De vrouw stelt hieromtrent dat zij in 1985 is uitgehuwelijkt en dat haar nooit is gevraagd naar haar eigen mening voorafgaande aan het huwelijk en/of zij het eens was met dat huwelijk. Zij spreekt in dit verband van een onder dwang in 1985 tot stand gekomen huwelijk.
2.2.7.
Er is ambtshalve aanleiding om te onderzoeken, gezien hetgeen de vrouw over het gedwongen huwelijk naar voren heeft gebracht, of sprake is van zodanige feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 10:32 sub e BW dat de erkenning aan het huwelijk dient te worden onthouden.
2.2.8.
Tegen de achtergrond van de hierboven onder 2.2.4. opgenomen stellingen van de vrouw, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij niet vrijelijk haar toestemming tot het huwelijk heeft gegeven, onvoldoende heeft onderbouwd of anders gezegd onvoldoende met feiten en omstandigheden betreffende het huwelijk van partijen heeft ingekleurd en daarmee onvoldoende feitelijk handen en voeten heeft gegeven. Gegeven dat de vrouw ten tijde van de sluiting van het huwelijk 20 jaar was en gegeven het feit dat zij 20 jaar lang gehuwd is geweest, waaronder na aankomst in Nederland (tot haar verbreking van de samenwoning) in ieder geval bijna 10 jaar in Nederland heeft samengewoond en over welk huwelijk de vrouw niet heeft gesteld dat er tijdens het huwelijk sprake is of zou zijn geweest van enige dwang of onvrijheid van haar kant, moet het ervoor worden gehouden dat niet kan worden vastgesteld of aangenomen dat de vrouw onder dwang het huwelijk met de man heeft gesloten. Daarbij laat de rechtbank nog buiten beschouwing dat de man op de stelling van de vrouw over het gedwongen huwelijk niet heeft hoeven in te gaan omdat de vrouw die stelling niet ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek tot echtscheiding, terwijl niet is uit te sluiten dat de man die stelling zou hebben betwist zo de vrouw daaraan een verzoek zou hebben gekoppeld. Een en ander betekent dat bij deze stand van zaken er geen genoegzame reden is om de erkenning aan het huwelijk te onthouden.
2.2.2.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het verzoek tot echtscheiding en dat zal, als op de wet gegrond, en mede gelet op de referteverklaring van de man, worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Bagdad, Irak op 00-00-1985.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier H.J.V.A.M. Haremaker-Savelberg op 6 november 2019.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..