ECLI:NL:RBLIM:2019:9785

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1294
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzaam volledige arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 november 2019 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de arbeidsongeschiktheid van eiseres, die een aanvraag had ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die sinds 1988 in dienst was bij de derde-partij, was ziek uitgevallen op 11 april 2016 en had op 20 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het primaire besluit van verweerder om de aanvraag af te wijzen, was gebaseerd op de conclusie dat eiseres geschikt was voor haar eigen werkzaamheden. Echter, na bezwaar van de derde-partij, heeft verweerder het primaire besluit herroepen en besloten dat eiseres recht had op een WIA-uitkering, omdat zij niet meer in staat was haar eigen werk te verrichten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in onderling overleg tot de conclusie zijn gekomen dat eiseres duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelt dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet in staat is tot regelmatige en duurzame arbeid, gezien de begeleidingsbehoefte die de werkgever niet kan bieden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat er geen objectieve medische of arbeidskundige gegevens zijn overgelegd die het standpunt van verweerder tegenspreken. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1294

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Weersch),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Werkvoorzieningschap Oostelijk Zuid-Limburg (WOZL)
(gemachtigde: mr. M.J.M. van Vugt).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het toekennen van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de
(ex-)werkgever van eiseres, de derde-partij, gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het
primaire besluit herroepen en beslist dat eiseres in aanmerking komt voor een WIA-
uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Eiseres is naar de zitting gekomen en werd daar bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar echtgenoot. Verweerder is niet verschenen met kennisgeving vooraf. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [datum] , is op 27 oktober 1988 in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) in dienst getreden van de derde-partij. Laatstelijk was zij werkzaam voor 18 uur per week. Daaraan voorafgaand is aan eiseres in 1987 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse 80-100%.
2. Op 11 april 2016 is eiseres ziek uitgevallen. Op 20 maart 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor toekenning van een uitkering ingevolge de Wet WIA. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Aan die afwijzing is ten grondslag gelegd dat eiseres (volledig) geschikt moet worden geacht voor haar eigen werkzaamheden bij de derde-partij.
3. De derde-partij heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt. Volgens de derde-partij kan de organisatie niet meer voorzien in de begeleidingsbehoefte die eiseres heeft. Gedurende een periode van ruim 2 jaar heeft de derde-partij geprobeerd om eiseres te re-integreren. Eiseres is binnen WOZL geplaatst bij “Beschut 2.0”. Dit is (kort gezegd) de meest beschutte werkomgeving die WOZL kent. Volgens de derde-partij is de laatste jaren een situatie ontstaan waarin eiseres veelvuldig ziek is en veel kortdurend verlof neemt, waardoor eigenlijk niet (meer) gesproken kan worden van een normaal arbeidspatroon van de overeengekomen 18 uur per week. Eiseres zou niet meer in staat zijn om tot regelmatige arbeid te komen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard en beslist dat eiseres met ingang van 6 juli 2018 recht heeft op een WIA-uitkering. Na heroverweging in bezwaar is verweerder tot de gewijzigde conclusie gekomen dat eiseres gelet op haar beperkingen niet meer in staat is haar eigen werk, dat plaatsvindt in de meest beschutte werkomgeving, te verrichten. Eiseres heeft daarom recht op een WIA-uitkering op grond van de inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
5. Eiseres is het niet eens met de toekenning van de IVA-uitkering. Zij acht zich wel degelijk nog in staat om haar werk te doen. Zij wil ook graag werken. Als zij thuis komt te zitten, komen de muren op haar af. Bovendien is de IVA-uitkering lager dan haar inkomen uit arbeid.
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen.
9. In deze zaak gaat het om de vraag of eiseres geschikt is te achten voor haar eigen functie van assemblagewerkster in een beschutte werkomgeving binnen de WSW.
10. De primaire verzekeringsarts heeft op 9 mei 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarbij zijn duurzame beperkingen vastgesteld ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren en dynamische handelingen. Voor zover het specifiek gaat om de begeleidingsbehoefte van eiseres zijn de volgende beperkingen geduid:
- item 1.9.3: eiseres is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht met veelvuldige feedback en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd;
- item 1.9.4: eiseres is aangewezen op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door anderen en
- item 2.12.3: eiseres is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden; het mag geen solitaire functie zijn.
11. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 14 juni 2018 gerapporteerd dat eiseres op basis van de hiervoor genoemde FML geschikt is te achten voor werkzaamheden in beschut werkverband. Omdat de beperkingen van eiseres niet zijn veranderd ten opzichte van de situatie voor de eerste ziektedag, wordt de wachttijd voor de Wet WIA niet volgemaakt.
12. Op 19 januari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat hij zich kan vinden in de beoordeling door de primaire verzekeringsarts en hij geen aanleiding ziet om de FML van 14 juni 2018 te wijzigen.
13. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gevoerd met de primaire arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 januari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat, anders dan de primaire arbeidskundige heeft gerapporteerd, eiseres niet geschikt is te achten voor de maatmanfunctie. Dat betekent dat haar werk in WSW-verband niet langer passend is.
14. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 maart 2019 nader gerapporteerd en bij nader inzien geconcludeerd dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is
.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank stelt vast dat in dit geval bepalend is geweest dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in onderling overleg tot de (gewijzigde) conclusie zijn gekomen dat eiseres duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Dat de verzekeringsarts daarbij geen aanleiding heeft gezien om de FML van 14 juni 2018 te wijzigen, doet aan dat oordeel niet af. Het inzicht over de mate van begeleiding die eiseres nodig heeft, valt immers niet uitsluitend af te leiden uit de FML - waarin overigens onweersproken forse beperkingen zijn geduid ten aanzien van de begeleidingsbehoefte van eiseres - maar ook uit de gegevens die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verzameld. Zo is onderzoek gedaan naar de situatie op de werkplek van eiseres en is gesproken met de werkgever over wat hij aan begeleiding kan bieden en wat eiseres op haar beurt aan begeleiding nodig heeft. Op basis van de bevindingen is geconcludeerd dat de begeleidingsbehoefte van eiseres de mogelijkheden van de werkgever (reeds langere tijd) overstijgt. Hierdoor is het niet (langer) mogelijk om tot regelmatige en duurzame arbeid te komen. Nu eiseres verder geen objectieve medische of arbeidskundige gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat het standpunt van verweerder onjuist of onvolledig is, blijft het bestreden besluit in stand.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. N.M.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 november 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.