In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de besloten vennootschap Eerlijkmetrecht B.V. De verzoeker, die in dienst was bij Eerlijkmetrecht, verzocht om betaling van een aanzegvergoeding omdat de werkgever te laat had aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet. De werkgever had de aanzegging pas op 19 juli 2019 gedaan, terwijl deze uiterlijk op 30 juni 2019 had moeten plaatsvinden. De verzoeker had recht op een vergoeding gelijk aan het loon over de periode dat de werkgever te laat was met de aanzegging, wat resulteerde in een bedrag van € 2.451,61 bruto. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen verzuimdatum had gesteld voor de wettelijke rente, waardoor deze pas vanaf de dag van de beslissing verschuldigd was. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld om een deugdelijke bruto/netto specificatie van de aanzegvergoeding te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank wees de verzoeken van de verzoeker voor buitengerechtelijke kosten af, omdat niet was aangetoond dat er kosten waren gemaakt ter verkrijging van voldoening buiten rechte. De proceskosten werden toegewezen aan de verzoeker, die in het gelijk was gesteld.