ECLI:NL:RBLIM:2019:9776

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
C/03/259600/FT RK 19/47
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord en toewijzing van de schuldsaneringsregeling in een civiele insolventiezaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster had op 8 januari 2019 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij zij ook een verzoek deed om een dwangakkoord. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 februari 2019. Tijdens deze behandeling heeft de verweerder, die als bewindvoerder optreedt, bezwaar gemaakt tegen het aanbod van de verzoekster, omdat hij het aanbod te laag achtte en de prognoses van de kredietbank als onjuist beschouwde. Hij heeft zijn standpunt onderbouwd met analyses van eerdere slotuitdelingslijsten van schuldsaneringen die positief zijn geëindigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale schuldenlast van verzoekster lager was dan aanvankelijk opgegeven en dat de verweerder de enige schuldeiser was die weigerde in te stemmen met het akkoord. De rechtbank heeft overwogen dat het aanbod van verzoekster niet in redelijkheid kon worden opgelegd aan de verweerder, omdat het aanbod een lagere uitkering bood dan de volledige vordering van de schuldeiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het primair verzochte dwangakkoord niet toewijsbaar was, maar heeft wel de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechtbank heeft de bewindvoerder benoemd en de verzoekster aangespoord om zich aan de regels van de schuldsanering te houden. Tegen de afwijzing van het dwangakkoord staat geen recht van hoger beroep open, maar tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan wel hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Locatie Maastricht
Team toezicht / insolventies

afwijzing dwangakkoord

toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling

rekestnummers: C/03/259600/FT RK 19/47
uitspraakdatum: 26 februari 2019
in de zaak van
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] ,
verzoekster,
tegen
[verweerder] in hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [saniet] ,
[correspondentieadres 1]
,
verweerder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 8 januari 2019 – naast een verzoekschrift met bijlagen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling – een verzoek ex art. 287 a van de Faillissementswet (Fw) ingediend. De mondelinge behandeling is bepaald op
12 februari 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster,
- [beschermingsbewindvoerder] , namens Budget Control 4U BV, beschermingsbewindvoerder,
- [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , allen verbonden aan Kredietbank Limburg en
- verweerder, onder overlegging van een verweerschrift.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoeker verzoekt primair verweerder op de voet van het bepaalde in art. 287 a Fw te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling en subsidiair de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
Verweerder voert gemotiveerd verweer. Hij weigert in te stemmen met het aanbod in het kader van de minnelijke regeling omdat - kort gezegd - de opbrengst in de wettelijke schuldsaneringsregeling hoger zal liggen dan in het gedane aanbod.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens de crediteurenlijst bij het verzoekschrift sprake zou zijn van een totale schuldenlast van € 19.346,03 verdeeld over 9 schuldeisers, maar dat tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat dit bedrag niet juist is en dat de totale schuldenlast € 14.493,89 bedraagt, verdeeld over 9 schuldeisers (1 preferente schuldeiser en 8 concurrente schuldeisers).
3.2.
Verzoekster heeft aan de concurrente schuldeisers in het minnelijk traject een aanbod gedaan van 9,59 % van het aangemelde bedrag. De preferente schuldeiser is een dubbel percentage, namelijk 19,18 % aangeboden. Verweerder is de enige schuldeiser die heeft geweigerd in te stemmen met het akkoord. Zijn vordering bedraagt € 2.100,--, zijnde ruim 14% van de totale schuldenlast.
3.3.
Bij het aanbod is uitgegaan van de inkomsten van verzoekster uit een Ziektewetuitkering. Volgens de bij het verzoekschrift gevoegde ‘Berekening saldo uitdeling Minnelijk traject’ wordt dan becijferd dat dit saldo na 36 maanden € 2.554,50 zal zijn, na aftrek van de kosten van € 490,01. Volgens een zelfde berekening voor het wettelijk traject zou de uitdeling nihil zijn.
3.4.
Verweerder maakt bezwaar tegen de voorgestelde betaling tegen finale kwijting omdat hij het aanbod te laag acht en de prognose en het aanbod zoals door de kredietbank zijn gedaan, volgens hem een onjuiste weergave van de werkelijkheid bieden. Als onderbouwing heeft verweerder uit zijn eigen praktijk als bewindvoerder in schuldsaneringsregelingen dertig slotuitdelingslijsten - van schuldsaneringen die positief zijn geëindigd - geanalyseerd. Uit deze analyse is gebleken dat de gerealiseerde uitkeringen aan de schuldeisers veel hoger zijn dan de door de schuldhulpverlenende instanties voorgestelde prognoses van de uitdelingen in het wettelijk traject. Ook collegae van verweerder hebben op grond van hun ervaringen dit beeld bevestigd, aldus verweerder.
3.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het primaire verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen indien een schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat de schuldeiser heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad (art. 287a Fw).
Uitgangspunt daarbij is dat het elke schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering wordt voldaan en dat een schuldeiser slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan worden bevolen om in te stemmen met een door schuldenaar aangeboden akkoord. Nu het aanbod voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van deze schuldeiser, is het belang bij de weigering gegeven. Vraag is of de belangen van verzoekster en/of de andere schuldeisers desondanks zwaarder wegen dan het belang van verweerder om zijn bevoegdheid tot weigering uit te oefenen.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. De rechtbank sluit aan bij hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht en is van oordeel dat aannemelijk is dat de uitkering in het wettelijk traject hoger zal zijn dan het onderhavige aanbod. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat verzoekster sinds augustus 2018 weer werk heeft en daardoor een hogere afloscapaciteit heeft dan waarvan in het aanbod is uitgegaan. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verzoekster in het kader van het minnelijk traject sinds juni 2018 bij de kredietbank al een bedrag van € 2.142,20 heeft gespaard, terwijl het saldo van de beheerrekening van verzoekster bij de beschermingsbewindvoerder inmiddels ook al
€ 5.500,-- bedraagt. Voor de schuldeisers is op dit moment dus al een veel hogere uitkering beschikbaar dan in het aanbod is voorgesteld. Dat dit aanbod is geformuleerd als een prognose, maakt dit niet anders.
3.7.
De rechtbank is verder van oordeel dat het wettelijk traject op grond van de Faillissementswet meer waarborgen biedt ten gunste van de schuldeisers met betrekking tot de vaststelling van en het toezicht op de vermogenspositie van verzoekster door de bewindvoerder en de rechter-commissaris. Dat de kredietbank ook jaarlijks toezicht uitoefent, maakt dit niet anders.
3.8.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij heel graag van de schulden af wil en dat zij daarom de voorkeur heeft voor het minnelijk traject omdat zij al een half jaar heeft gespaard. Bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zou het saneringstraject nog de volle termijn van 36 maanden duren.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van verzoekster niet op gaat, omdat aan de toewijzing van het verzochte dwangakkoord geen terugwerkende kracht wordt verleend. Dit betekent dat zowel het dwangakkoord als de wettelijke schuldsaneringsregeling 36 maanden zal duren vanaf de datum uitspraak van het vonnis dwangakkoord of toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling. Van benadeling van verzoekster is dan geen sprake.
3.10.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de conclusie dat het primair verzochte dwangakkoord niet toewijsbaar is.
3.11.
Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is wel toewijsbaar. De rechtbank gaat ervan uit dat verzoekster zich volledig zal inspannen om alle regels van de schuldsanering na te leven. Verzoekster heeft hiertoe tenslotte ook een exemplaar van “de regels binnen de schuldsaneringsregeling” ondertekend.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het primair verzoek op de voet van artikel 287a Fw,
4.2.
spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster]
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] ,
benoemt tot rechter-commissaris mr. B.R.M. de Bruijn
en tot bewindvoerder [bewindvoerder] ,
correspondentieadres: [correspondentieadres 2] ;
4.3.
geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte post voor de duur van dertien maanden;
4.4.
verstaat dat alle gelegde bijzonder belagen ten tijde van dit vonnis op het aan verzoekster toekomend loon en/of de uitkering(en) met onmiddellijke ingang komen te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig, rechter, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 26 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier. (MV)
Tegen de Afwijzing van het dwangakkoord staat conform artikel 292 Fw. voor verzoeker geen recht van hoger beroep open.
Tegen de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.