ECLI:NL:RBLIM:2019:9551

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
C/03/265556 / KG ZA 19-268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag op pensioenaanspraken in kort geding

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen de Gemeente Westland met betrekking tot de opheffing van een conservatoir beslag dat is gelegd op zijn pensioenbetalingen. Het beslag is gelegd door de Gemeente op 20 februari 2019, na het opleggen van strafontslag aan [eiser] door de gemeenteraad van Westland op 16 november 2016 wegens ernstig plichtsverzuim. De Gemeente vorderde schadevergoeding van [eiser] ter hoogte van € 170.084,73, wat leidde tot het leggen van beslag op zijn pensioen om te voorkomen dat verhaalsmogelijkheden verloren zouden gaan. Eiser heeft het beslag betwist en vordert dat het wordt opgeheven, omdat hij meent dat de verlofrechter een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en dat het beslag onnodig is.

De voorzieningenrechter heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat eiser geen alternatieve zekerheid heeft aangeboden en dat de Gemeente een gegronde vrees heeft voor verduistering. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Gemeente belang heeft bij het beslag, gezien de omvang van de vordering en de omstandigheden van de zaak. Eiser heeft niet aangetoond dat de verlofrechter ten onrechte heeft geoordeeld over de noodzaak van het beslag. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser af en veroordeelt hem in de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het leggen van conservatoir beslag en de verantwoordelijkheden van de partijen in een kort geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/265556 / KG ZA 19-268
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.W. Breuker en T. van Dijken,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE WESTLAND,
zetelend te Naaldwijk,
gedaagde,
advocaat mr. S. Dassen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 juni 2019, met producties
  • de mondelinge behandeling van 15 oktober 2019
  • de pleitaantekeningen van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 16 november 2016 door de gemeenteraad Westland strafontslag opgelegd als raadsgriffier vanwege ernstig plichtsverzuim. Ook heeft de gemeenteraad Westland besloten om de door de Gemeente als gevolg van dit plichtsverzuim geleden schade, waaronder kosten voor het onderzoek naar het plichtsverzuim, op [eiser] te verhalen.
De hoogte van de van [eiser] gevorderde schade is vastgesteld op € 170.084,73. De bij eindafrekening aan [eiser] verschuldigde bedragen zijn met dit bedrag verrekenend.
2.2.
[eiser] heeft de aan het strafontslag voorafgaande schorsing en toegangsontzegging, het strafontslag, het verhaal van schade en de verrekening in bezwaar en beroep aangevochten.
De rechtbank Den Haag heeft op 30 oktober 2018 het beroep tegen de schorsing en ontzegging, het strafontslag, het schadeverhaal en de verrekening bij een uitspraak van de meervoudige kamer ongegrond verklaard. [eiser] heeft hoger beroep ingesteld. De zaak staat voor zitting bij de Centrale Raad van Beroep.
2.3.
De Gemeente heeft op 15 januari 2018 de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Maastricht, verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag, om te voorkomen dat verhaalsmogelijkheden verloren zullen gaan. De Gemeente heeft in het rekest gesteld dat zij gegronde vrees heeft voor verduistering, gezien het gedrag van [eiser] waarvoor hij is ontslagen en gelet op het feit dat hij onmiddellijk na zijn ontslag een tweede hypotheek heeft gevestigd op zijn woning ten behoeve van een familielid.
De voorzieningenrechter heeft [eiser] gehoord inzake het rekest van de Gemeente.
De voorzieningenrechter heeft bij beschikking van 20 februari 2019 verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag onder de Stichting Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP), te Heerlen, op pensioenbetalingen ten behoeve van [eiser] .
2.4.
Als gevolg van het beslag wordt een bedrag van € 2.723,97 (netto) per maand ingehouden door het ABP op de pensioenvoorziening van [eiser] .
2.5.
[eiser] heeft ten tijde van of na de beslaglegging geen alternatieve vorm van zekerheid aangeboden aan de Gemeente.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter
a. a) het conservatoire beslag dat is gelegd door de Gemeente onder de Stichting Pensioenfonds ABP op de vordering van [eiser] tot de periodieke betaling van pensioengelden zal opheffen; althans (subsidiair) zat beperken in de zin dat maximaal € 1.000,00 mag worden ingehouden, één en ander met terugwerkende kracht vanaf het moment dat het beslag is gelegd, althans een beslissing te nemen die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren,
b) de Gemeente zal veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag. Gebleken is dat er als gevolg van het beslag ruim € 2.700,00 wordt ingehouden door het ABP, terwijl de voorzieningenrechter in de beschikking van 20 februari 2019 heeft geoordeeld in rechtsoverweging 2.4.1. dat
“rekening houdende met de beslagvrije voet, per maand ruim€ 1.000,- [zal] worden bevroren ten gunste van de gemeente.“De beslissing van de verlofrechter is aldus gebaseerd op een onjuiste aanname volgens [eiser] .
Voorts stelt [eiser] dat de rechtbank Den Haag ten onrechte voorbijgegaan is aan de door hem aangeleverde bewijzen van de rechtmatigheid van zijn handelen als raadsgriffier en dat daarom de vermeende vordering van de Gemeente geenszins een gegevenheid is. [eiser] stelt dat dit feit een rol had moeten spelen in de belangenafweging in het kader van het beslagverlof.
Kern van de stellingen van [eiser] is dat de verlofrechter in zijn beschikking van
20 februari 2019 een onjuiste of onvolledige belangenafweging heeft gedaan, waardoor hij niet alleen de kosten van zijn levensonderhoud niet meer kan voldoen, maar tevens in zijn verdedigingsbelang is geschaad, omdat hij geen middelen heeft om in rechtsbijstand te voorzien. [eiser] stelt dat door het ingezette middel van conservatoir beslag op zijn inkomen uit pensioen zijn belangen onevenredig worden geschaad ten opzichte van de belangen van de Gemeente.
3.3.
Gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
De opheffing van een conservatoir beslag wordt onder meer worden uitgesproken, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld (artikel 705 lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
4.3.
Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert met als reden dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is, om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat daarvan sprake is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal echter beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.4.
De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.5.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2018 – in ieder geval op het punt van het schadeverhaal – bij de Centrale Raad van Beroep geen stand zal houden, gelet op het door hem aangebrachte bewijs van de rechtmatigheid van zijn handelen als raadsgriffier in het kader van de griffie- en gemeenteraadsuitgaven.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet, net als de verlofrechter, in wat is aangevoerd door [eiser] geen reden om uit te moeten gaan van een kennelijke feitelijke of juridische misslag door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag in de uitspraak van
30 oktober 2018. Dit betekent dat toen en nu van de gegrondheid van de vordering van de Gemeente moet worden uitgegaan.
4.7.
[eiser] heeft ter kortgedingzitting naar voren gebracht dat het beslag onnodig is omdat “zijn pensioen niet wegloopt”. Ook heeft hij naar voren gebracht dat er, omdat de Centrale Raad van Beroep binnen afzienbare tijd uitspraak zal doen, geen enkele reden is dat de Gemeente nu op deze ingrijpende wijze haar vermeende recht moet veiligstellen.
4.8.
De voorzieningenrechter kan [eiser] hierin niet volgen. De vordering van de Gemeente is omvangrijk én [eiser] heeft op geen enkel moment alternatieve zekerheid gesteld of aangeboden. De Gemeente heeft, zoals ook de verlofrechter terecht heeft overwogen, belang bij het beslag op het pensioen.
4.9.
Voor zover [eiser] betoogt dat de verlofrechter een fout heeft gemaakt of een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het maandelijks te bevriezen bedrag, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] uitgaat van een onjuist lezing van de beschikking van 20 februari 2019.
De verlofrechter is in de belangenafweging immers geenszins uitgegaan van een maximaal per maand in te houden bedrag van ruim € 1.000,00. Het dictum is in dat opzicht ook klip en klaar: beslag wordt toegestaan op alle (toekomstige) gelden en/of geldswaarden die het ABP verschuldigd is. Een en ander overeenkomstig de regeling van de beslagvrije voet.
4.10.
De verlofrechter heeft in het kader van de hoogte van het te leggen beslag bovendien wel degelijk het verdedigingsbelang van [eiser] gewogen. In rechtsoverweging 2.4.2. van de beschikking van 20 februari 2019 is immers geoordeeld dat [eiser] zichzelf in een positie heeft gebracht dat hij geen alternatieve zekerheid (meer) kan stellen, waardoor hij het beslag had kunnen afwenden en over voldoende middelen zou kunnen beschikken voor zijn verdediging.
4.11.
[eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verlofrechter ten onrechte tot dit oordeel is kunnen komen. [eiser] heeft immers zijn woning (nog altijd) bezwaard met een tweede hypotheek zonder dat duidelijk wordt welke prestatie daar tegenover staat. Wat de reden daarvan ook is, het doet niet af aan het feit dat [eiser] zelf zijn - naar eigen zeggen - benarde financiële positie heeft veroorzaakt wetende dat de Gemeente een omvangrijk bedrag van hem vorderde.
4.12.
Dat de Gemeente onzorgvuldig handelt of anderszins zich ongepast als overheid zou gedragen, is door [eiser] gesteld, maar op geen enkele wijze concreet onderbouwd. De Gemeente maakt gebruik van de middelen die de wet haar biedt en uit niets blijkt dat zij daarmee [eiser] onnodig in rechte betrekt.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt voorts nog dat door [eiser] niet is gesteld dat de beslagvrije voet niet is gerespecteerd. Dit is ook niet anderszins gebleken. Het beslag is in dat opzicht evenmin onrechtmatig.
4.14.
Niet is vast komen te staan dat het beslagverlof ten onrechte is gegeven of het beslag ten onrechte is gelegd.
4.15.
[eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen steekhoudende argumenten of belangen aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het beslag (alsnog) beperkt zou moeten worden tot maximaal € 1.000,00.
4.16.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente. Deze worden tot op heden begroot op
€ 1.619,00 (639,00 griffierecht en € 980,00 salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.619,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB