ECLI:NL:RBLIM:2019:9459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
8075826 CV EXPL 19-6568
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van gebreken huurwoning en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak vorderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], beiden huurders van een woning van Woningstichting Heemwonen, herstel van gebreken aan hun huurwoning en schadevergoeding. De vordering is ingesteld in kort geding, waarbij de eisers stellen dat er scheuren zijn ontstaan in de grindvloer, muur en plafond van de aanbouw van hun woning. De eisers beweren dat deze gebreken zijn ontstaan door een ondeugdelijke fundering en dat Heemwonen verantwoordelijk is voor het herstel op grond van artikel 7:204 BW. Heemwonen betwist echter de aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake is van een verzakking, en dat de eisers geen spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.

De kantonrechter heeft op 23 oktober 2019 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat er daadwerkelijk sprake is van een verzakking van de aanbouw en dat de gebreken aan de woning niet met spoed moeten worden hersteld. De rechter concludeert dat de vorderingen van de eisers niet toewijsbaar zijn, omdat niet is aangetoond dat er een aanmerkelijke kans is dat zij in een bodemprocedure gelijk zullen krijgen. De kantonrechter wijst de vorderingen af en veroordeelt de eisers in de proceskosten, die zijn begroot op € 480,00.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.H.J. Otto, die de zaak heeft behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in kort geding procedures en de noodzaak van een spoedeisend belang voor het toewijzen van vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8075826 CV EXPL 19-6568
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 23 oktober 2019
in de zaak van
[eiser sub 1], en
[eiseres sub 2]
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde mr. L.N. Hermans,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING HEEMWONEN,
gevestigd en kantoor houdend te Kerkrade,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P.L.T. Roks.
Partijen worden hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en Heemwonen genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 oktober 2019 met producties,
- de brief van mr. Hermans van 8 oktober 2019 met een aanvullende productie,
- het op voorhand ingediende verweerschrift met producties,
- de mondelinge behandeling op 14 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 2] huurt met ingang van 24 mei 2005 van Heemwonen de woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats] voor € 501,00 inclusief servicekosten per maand (productie 1 bij dagvaarding). Ten tijde van de aanvang van de huurovereenkomst beschikte de huurwoning over een aanbouw (gerealiseerd in 2000 in het kader van een WMO-voorziening), voorzien van een slaapkamer en badkamer met douche.
2.2.
[eiser sub 1] is met ingang van 24 mei 2005 bij [eiseres sub 2] inwonend. Op het huurcontract is daarover de volgende schriftelijke aantekening gemaakt:
“Dhr. [eiser sub 1] is inwonend, indien Mw. [eiseres sub 2] de woning verlaat zal de huur door de heer [eiser sub 1] opgezegd worden om de woning aan de WVG ter beschikking te stellen.”
2.3.
De woning maakte deel uit van een groot renovatieproject, waarbij energiebesparende maatregelen werden getroffen. De woning van [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] werd in het voorjaar en in de zomer van 2018 gerenoveerd.
2.4.
Eind 2018 hebben [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] de aanbouw voorzien van een grindvloer (productie 2 dagvaarding).
2.5.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] maakten vervolgens in maart 2019 melding bij Heemwonen van scheuren in de grindvloer (in de overgang van de hoofdbouw naar de aanbouw), alsmede in de muur en het plafond.
2.6.
Heemwonen heeft op 21 maart 2019 een onderzoek verricht. Gedurende een periode van drie maanden werden zogenoemde uitzetplaatjes geplaatst, waarmee eventuele bewegingen/ verzakkingen kunnen worden gemeten. Verder werd in opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Heemwonen een onderzoek verricht door Crawford & Company B.V. (hierna: Crawford) (productie 8 bij dagvaarding). Naar aanleiding van de bevindingen van Crawford heeft de verzekeraar van Heemwonen geen aansprakelijkheid erkend.
2.7.
Medio september 2019 heeft Heemwonen opnieuw uitzetplaatjes in de fundering van de aanbouw geplaatst die minimaal drie maanden tot een jaar blijven zitten.
2.8.
In het door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] overgelegde rapport van bevindingen van Ing. A.J.G. Sijen (nagezonden productie bij brief van 8 oktober 2019) staat, voor zover van belang, het volgende weergegeven:
(…)
In de binnenhoeken van de aanbouw met de originele achtergevel is duidelijk zichtbaar dat er wel degelijk een eerdere grote zetting heeft plaatsgevonden.
Bij de direct aangrenzende buren, van [adres 2] , is bij de overgang van de originele achtergevel en het aangrenzende maaiveld een heel duidelijk zichtbare verzakking vast te stellen. (…)
Mogelijk dat de eerder uitgevoerde grootschalige renovatie van de woning debet is geweest aan de nader ontstane verzakkingsschade.(…)
Ik vermoed dat de fundering van de aanbouw bij de overgang op de hoofdbouw niet op het aanzetniveau van de originele fundering zijn aangezet. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen - samengevat - dat de kantonrechter, bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. Heemwonen veroordeelt om binnen twee maanden na datum dagvaarding de fundering van de aanbouw te herstellen en de scheuren te repareren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,00 per dag dat Heemwonen daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00,
2. Heemwonen veroordeelt over te gaan tot volledig herstel van de gebreken aan de huurwoning en tot vergoeding van alle daarmee samenhangende schadeposten waaronder zeker de grindvloer en stukadoor, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf maart 2019 (datum vaststelling schade) tot aan de dag van betaling,
subsidiair
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] machtigt om het herstel van de fundering en schade in en aan de aanbouw op kosten van Heemwonen te doen uitvoeren onder bepaling van een in goede justitie vaste te stellen voorschot in de kosten hiervan,
meer subsidiair
Heemwonen veroordeelt om binnen twee maanden na datum dagvaarding het huurgenot volledig te herstellen en de kosten van herstel / vervanging van de grindvloer aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te vergoeden,
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
Heemwonen veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de scheuren in de muur, het plafond en de grindvloer gebreken zijn in de zin van artikel 7:204 BW. De oorzaak is gelegen in een verzakking van de aanbouw ten gevolge van een ondeugdelijke fundering, hetgeen niet aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is toe te rekenen. Krachtens het bepaalde in artikel 7:206 BW is Heemwonen verplicht de gebreken te herstellen. Verder is Heemwonen aansprakelijk voor de gevolgschade aan de grindvloer.
3.3.
Heemwonen heeft verweer gevoerd en stelt allereerst dat aan [eiser sub 1] geen vordering toekomt uit hoofde van de tussen Heemwonen en [eiseres sub 2] bestaande huurovereenkomst omdat hij geen contractspartij is bij die overeenkomst, noch wettelijk medehuurder is. [eiser sub 1] is daarom niet-ontvankelijk in zijn vorderingen, aldus Heemwonen.
Verder is niet voldaan aan de voorwaarden voor het geven van een onmiddellijke voorziening bij voorraad. Immers staat niet vast dat sprake is van een verzakking en zo ja, wat de oorzaak daarvan is (renovatiewerkzaamheden, ondeugdelijke fundering of het aanbrengen van een, te zware, grindvloer) én dat de verzakking de oorzaak is van de scheuren in de grindvloer. Daarvoor is nader onderzoek vereist waarvoor in dit kort geding geen ruimte is. Het aanbrengen van de grindvloer betreft bovendien een zelf aangebrachte voorziening (ZAV) waarvoor [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen voorafgaande toestemming hebben gevraagd aan Heemwonen. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het verhelpen van gebreken aan de vloer en aansprakelijk voor schade die wordt veroorzaakt door de vloer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer dat [eiser sub 1] niet-ontvankelijk is omdat hij contractueel, noch wettelijk medehuurder is bij de huurovereenkomst tussen Heemwonen en [eiseres sub 2] , faalt. Volgens [eiser sub 1] werd de huurovereenkomst enkel formeel op naam van [eiseres sub 2] aangegaan zodat zij in aanmerking zou komen voor een voorziening op grond van de WMO. In de praktijk echter verbleef ook [eiser sub 1] met ingang van 24 mei 2005 met instemming van Heemwonen in de woning. Vandaar de extra aantekening op de huurovereenkomst, aldus [eiser sub 1] .
Kennelijk heeft Heemwonen geworsteld met de status van [eiser sub 1] als partner van [eiseres sub 2] en deze toch op de een of andere wijze een plek willen geven in de schriftelijke huurovereenkomst. Het feit dat [eiser sub 1] de betreffende schriftelijke huurovereenkomst van Heemwonen niet mocht ondertekenen (maar er wel vervolgens met hem een dwingende afspraak wordt gemaakt in diezelfde schriftelijke huurovereenkomst om ‘de huur op te zeggen’ bij vertrek van diens partner uit diezelfde woning), betekent echter nog niet dat met hem geen huurovereenkomst is gesloten, dan wel dat hij geen medehuurder zou zijn. Heemwonen heeft de stellingen van [eiser sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is er dan ook sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] en kan hij als medehuurder aangemerkt worden. [eiseres sub 2] is dan ook ontvankelijk in deze procedure.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] het gelijk aan hun zijde zullen krijgen als één van de partijen een bodemprocedure begint, en moeten [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] tevens spoedeisend belang hebben dat op het oordeel in de bodemprocedure vooruit wordt gelopen. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte onderzoeksmogelijkheden die het kort geding hem biedt, aangezien formele bewijslevering in deze procedure in beginsel niet plaatsvindt.
4.3.
Uit de stukken van het geding en hetgeen [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, is volgens de kantonrechter onvoldoende gebleken dat zij met geen mogelijkheid meer gebruik kunnen maken van de slaapkamer en badkamer in de aanbouw en dat de situatie - behoudens dat het niet bereiken van een bevredigende oplossing voor [eiseres sub 2] stress verhogend werkt - een direct gevaar voor de gezondheid zou opleveren. Derhalve is niet vast komen te staan dat [eiseres sub 2] en [eiser sub 1] spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun vorderingen.
4.4.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat binnen het bestek van dit kort geding onvoldoende zekerheid bestaat dat daadwerkelijk sprake is van een verzakking van de aanbouw, wat de oorzaak daarvan is (de renovatiewerkzaamheden, de fundering of het aanbrengen van de grindvloer) en dat een verzakking van de aanbouw de oorzaak is van de scheuren in de grindvloer. Heemwonen heeft de stellingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op dit punt gemotiveerd betwist. De bevindingen van ing. A.J.G. Sijen brengen daar geen verandering in nu ook hij enkel spreekt van vermoedens en eveneens aangeeft dat nader onderzoek vereist is. De kantonrechter kan derhalve - zonder een nader onderzoek naar feiten en omstandigheden - de vraag óf sprake is van een verzakking van de aanbouw en wat de gevolgen daarvan zijn, nu niet beantwoorden. Het is derhalve allerminst zeker dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat er een gebrek is aan de aanbouw. Hetgeen hierover door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is aangevoerd, is onvoldoende om in dit kort geding hiervoor een voorziening te treffen.
4.5.
De vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen daarom worden afgewezen.
4.6.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Heemwonen tot op heden begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Heemwonen gevallen en tot vandaag begroot op € 480,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
RJ