In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om de omgangsregeling met zijn zoon, [minderjarige], te wijzigen. De vader, die na een afwezigheid van zes jaar in het buitenland terugkeerde naar Nederland, verzocht om een onbegeleide omgangsregeling. De moeder, die het ouderlijk gezag over [minderjarige] heeft, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds 2012 geen contact meer heeft gehad met zijn zoon en dat de omgangsregeling die in 2012 was vastgesteld, niet is nagekomen. De vader heeft geen duidelijkheid gegeven over zijn juridische status in Nederland en de rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van de vader niet kan worden ingewilligd zonder dat er meer duidelijkheid is over zijn verblijfstatus. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding is voor een raadsonderzoek naar de omgangsregeling, gezien de onduidelijkheid over de verblijfstatus van de vader en de impact daarvan op [minderjarige]. Het verzoek van de vader is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.