In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 4 september 2019 uitspraak gedaan over de onteigening van een perceel door de gemeente Horst aan de Maas. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onteigening is uitgesproken en dat bij de schadeloosstelling rekening moet worden gehouden met de werkelijke waarde van het onteigende perceel. Dit perceel, dat in het verleden een kleinschalig agrarisch bedrijf huisvestte, wordt nu niet meer als zodanig gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het perceel moet worden begroot op basis van het potentieel gebruik, namelijk als glastuinbouwgrond, in plaats van de huidige gebruikswaarde. De deskundigen hebben een waarde van € 633.380,00 geadviseerd, maar de rechtbank heeft deze waarde aangepast naar € 462.528,00, gebaseerd op een prijs van € 18 per vierkante meter voor het perceel. De rechtbank heeft ook de kosten van juridische bijstand en deskundige bijstand toegewezen aan de gemeente, evenals de kosten van de deskundigen die zijn ingeschakeld voor de taxatie van het onteigende. De gemeente heeft recht op terugbetaling van een bedrag van € 212.287,00 uit de consignatiekas, omdat de vastgestelde schadeloosstelling lager is dan het eerder gestorte voorschot. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verschillende interveniënten geen recht hebben op schadeloosstelling, omdat hun huurovereenkomsten niet meer geldig waren op het moment van onteigening. De uitspraak benadrukt het belang van de werkelijke waarde van onteigende percelen en de rol van deskundigen in het vaststellen van deze waarde.