ECLI:NL:RBLIM:2019:9361

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
22 oktober 2019
Zaaknummer
03/150660-19, 99-000594-24 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met een stuk hout door een buurman

Op 16 oktober 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man uit Geleen, die was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, wegens zware mishandeling van zijn buurman. De verdachte had zijn buurman, die een asielzoeker was, met een stuk hout op het hoofd geslagen, wat resulteerde in een schedelfractuur en hersenkneuzingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen beroep kon doen op zelfverdediging, omdat hij zelf de confrontatie had gezocht. De man moest ook €5.000 aan smartengeld betalen aan het slachtoffer.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 oktober 2019, waarbij zowel de verdachte als zijn advocaat, mr. N.C.M.L. Bloebaum, aanwezig waren. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.G.J.M. Boonen, was ook aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de buurman, en dat er geen rechtvaardiging was voor zijn handelen. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging, die stelde dat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder ambulante begeleiding. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte €5.712,48 moest betalen, inclusief immateriële schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor vrijspraak en dat zijn handelen als zwaar strafbaar werd aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/150660-19
V.I.-zaaknummer: 99-000594-24 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 oktober 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
De verdachte/veroordeelde wordt bijgestaan door mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 oktober 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De benadeelde partij is verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat kantoorhoudende te Sittard. De officier van justitie, de verdediging en de benadeelde partij hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen, althans zwaar lichamelijk letsel heeft toebracht, door hem met kracht met een stuk hout op zijn hoofd te slaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet, gelet op de aangifte van [slachtoffer] , het opgelopen letsel, de getuigenverklaringen, het aantreffen van het stuk hout en de verklaring van de verdachte.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door met een stok in de hand via zijn eigen balkon naar het balkon van [slachtoffer] te klimmen en daar op diens deur te kloppen, komt de verdachte geen beroep toe op noodweer of noodweerexces als rechtvaardigings- of schulduitsluitingsgrond.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het aan hem primair tenlastegelegde, omdat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Van het subsidiair tenlastegelegde dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken, omdat op grond van de medische informatie niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank over de bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling. Wel heeft zij aangevoerd dat haar cliënt een beroep op noodweer(exces) toekomt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak primair
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] . Hoewel het slaan met een stuk hout op het hoofd van [slachtoffer] een grote kans op letsel oplevert, kan niet geoordeeld worden dat hierdoor de kans op dodelijk letsel aanmerkelijk is. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van wat hem primair is verweten.
Redengevende omstandigheden subsidiair
De aangever [slachtoffer] was op 23 juni 2019 in zijn woning in Geleen. Ineens werd hij verrast door de buurman. De buurman was via zijn balkon op het balkon van de aangever geklommen. De aangever zag dat de buurman een stok droeg in zijn rechterhand. De balkondeur was dicht maar niet afgesloten. De buurman kwam de woning binnen en sloeg meteen met de lat heel hard op het hoofd van de aangever. De aangever voelde meteen een hevige pijn. Hij voelde en zag dat de buurman nog twee keer sloeg. Hij had het gevoel dat zijn hoofd uit elkaar spatte. De buurman sloeg hem met het stuk hout op zijn linkeroor. Hij probeerde de slagen af te weren met zijn linker onderarm. De buurman raakte de aangever hard op zijn linker onderarm. Dit deed erg pijn. [2]
Op 23 juni 2019 trof verbalisant [verbalisant] op het balkon van de woning van het slachtoffer een stuk hout aan. Kennelijk was het een afgebroken stuk hout, vermoedelijk vurenhout, kleur licht bruin, ongeveer 30 cm lang. Dit stuk hout lag in het midden van het balkon.
Buiten de woning, aan de overkant van de straat, exact achter de daar geplaatste vuilcontainer, lag nog een stuk hout. Dat was kennelijk het ontbrekende gedeelte van het stuk hout dat op het balkon lag. Het hout dat op straat lag, was ongeveer 1 meter lang. Aan één zijde van dit lange stuk waren duidelijk bloedresten zichtbaar. De beide stukken hout werden aan elkaar gelegd, en het was duidelijk zichtbaar dat deze twee stukken één geheel hadden gevormd. Vermoedelijk betreft dit samengestelde stuk hout het slagwapen c.q. de plank waarmee de verdachte heeft geslagen. [3]
[slachtoffer] heeft door het slaan met het hout verschillende verwondingen aan zijn hoofd opgelopen: een neurotrauma en een schedelfractuur, een subduraal hematoom links met ook wat subarachnoïdaal bloed links en een hemorrhagische contusiehaarden rechts. Uit de toelichting blijkt dat het gaat om bloedingen in de hersenen en om tekenen van een hersenkneuzing. Aan de pinkzijde van zijn linker onderarm heeft hij een zwelling en een bloeduitstorting. [4]
Ter terechtzitting heeft de verdachte bekend dat hij [slachtoffer] met het hout heeft geslagen. [5]
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er bestaat immers een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel als iemand met een stuk hout hard op of tegen het hoofd wordt geslagen. De verdachte heeft die kans met zijn handelen op de koop toe genomen, door [slachtoffer] herhaaldelijk te slaan, zo hard dat het hout waarmee hij sloeg is gebroken. [slachtoffer] heeft hierdoor onder meer een schedelfractuur, bloedingen en kneuzingen in het hoofd opgelopen. Vanwege dat letsel is [slachtoffer] vijf dagen op de Intensive Care opgenomen geweest. Het letsel moet dan ook als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft aangevoerd dat het letsel mede kan zijn veroorzaakt of verergerd doordat [slachtoffer] , toen hij op de vlucht was geslagen, van de trap is gevallen. [slachtoffer] heeft echter tevens verklaard dat hij niet op zijn hoofd is gevallen. Gelet op het bloed dat is aangetroffen op het stuk hout en de verklaringen van [slachtoffer] over hoe hij is geslagen, twijfelt de rechtbank er niet aan dat het letsel is veroorzaakt doordat de verdachte hem tegen het hoofd heeft geslagen.
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, het als subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 23 juni 2019 te Geleen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelfractuur, diverse kneuzingen en een neurotrauma, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een stuk hout met kracht tegen diens hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.
Noodweer
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Zijn handelen was gerechtvaardigd, doordat hij op het kleine balkon dat zich op de derde verdieping bevond, werd vastgegrepen door [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt omtrent het verweer als volgt.
Een beroep op noodweer kan slagen indien voldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte verkeerde in een situatie dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, eerbaarheid of goed.
De verdachte heeft ter terechtzitting het volgende verklaard. Zijn vrouw had telefonisch contact met hem opgenomen om te vertellen dat de buurman haar schoenen en lantaarns van hun balkon had gepakt en op zijn balkon had gezet. De verdachte wilde verhaal gaan halen. Hij heeft eerst aan de deur gebeld van [slachtoffer] en is vervolgens naar zijn eigen woning gegaan en is toen met een stuk hout in zijn hand via zijn balkon naar het balkon van [slachtoffer] geklommen om de spullen terug te pakken. Hij klopte op de balkondeur van [slachtoffer] . De spullen had hij al overhandigd aan zijn vrouw. Hij zag [slachtoffer] aankomen. [slachtoffer] keek boos, maakte de deur van het balkon open en pakte de verdachte bij zijn T-shirt. Vervolgens zijn er tikken uitgedeeld. De verdachte heeft het stuk hout slechts gebruikt om zich te verweren en [slachtoffer] van zich af te duwen.
Mevrouw [naam vrouw verdachte] , de vrouw van verdachte, heeft gezien dat de verdachte het balkon van [slachtoffer] is opgeklommen en dat hij op het raam klopte. Op het moment dat de verdachte haar de schoenen gaf, gooide [slachtoffer] ineens de deur van het balkon open en kwam hij het balkon opgelopen. De verdachte maakte een beweging naar [slachtoffer] , en deze wilde toen achteruit lopen. Daarop zag zij dat [slachtoffer] viel, maar zich nog net kon opvangen. Ze is toen met de kinderen naar binnen gegaan. Op het moment dat ze binnen was, hoorde ze glasgerinkel en dat [slachtoffer] en de verdachte aan het schelden waren.
Gelet op de bewijsmiddelen maar ook gelet op de verklaring van [naam vrouw verdachte] komt de rechtbank tot het oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario, voor zover hij heeft verklaard over wat er is gebeurd tijdens de confrontatie met [slachtoffer] , niet aannemelijk is geworden. Onder meer is vast komen te staan dat de verdachte het stuk hout niet slechts heeft gebruikt om [slachtoffer] weg te duwen, maar ook om hem daarmee herhaaldelijk te slaan. Er is niet gebleken van omstandigheden die daarvoor een rechtvaardiging vormen. Bovendien heeft de verdachte zelf de confrontatie opgezocht door, gewapend met een stuk hout, op het balkon van [slachtoffer] te klimmen omdat hij verhaal wilde halen. Alleen al daarom komt hem in de gegeven omstandigheden geen beroep toe op noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is, nu hij zich kan beroepen op noodweerexces. Door de hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt doordat [slachtoffer] hem vastgreep op diens balkon waar hij geen kant op kon, heeft hij mogelijk de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Nu, zoals hiervoor onder 4. overwogen, onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de verdachte verkeerde in een situatie dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, eerbaarheid of goed, faalt ook het beroep op noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder dit voorval heeft plaatsgevonden. In het reclasseringsrapport wordt geconcludeerd dat verdachte in een impuls heeft gehandeld. De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf en daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt meer in het bijzonder als volgt. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zware mishandeling. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven niet alleen nog lang last kunnen hebben van toegebracht fysiek letsel, maar ook nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat is in deze zaak ook gebleken. Het slachtoffer ondervindt nog steeds lichamelijke klachten van de klap met het hout tegen zijn hoofd, die mogelijk blijvend zijn. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij zeer is aangedaan door de aanval omdat hij juist in Nederland dacht een veilig toevluchtsoord te hebben gevonden. Volgens zijn behandelend psychiater lijdt hij aan een posttraumatische stressstoornis.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op hetgeen in de regel voor vergelijkbare gevallen aan straf wordt opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld na het uitzitten van een deel van een gevangenisstraf voor een ander feit. De rechtbank heeft voorts in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij eigenrichting heeft gepleegd in de woning van het slachtoffer. De rechtbank acht in het licht van het bovenstaande oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Er is wel aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op het reclasseringsadvies maar heeft eveneens meegewogen dat de verdachte eerder was veroordeeld voor feiten die uit winstbejag werden begaan, terwijl deze mishandeling voortkomt uit impulsief gedrag tegen de achtergrond van een stressvolle thuissituatie met onder meer een ernstig ziek kind.
De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, naast de algemene voorwaarde, bijzondere voorwaarden verbinden zoals voorgesteld in het reclasseringsadvies van 26 september 2019. Om de preventieve werking van de voorwaardelijke straf te versterken en om de reclassering zo goed mogelijk in staat te stellen de verdachte bij te staan in het op de rit krijgen van zijn leven, zal de proeftijd 3 jaar belopen.
De rechtbank zal conform het bepaalde in artikel 14e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert, onder verwijzing naar vergelijkbare zaken, een schadevergoeding van € 1.147,48 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het bepleite beroep op noodweer(exces).
Subsidiair dient de benadeelde eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu de vordering onevenredig belastend is voor het strafproces.
In ieder geval dient voor de gehele vordering rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW), daar de aangever een flink aandeel in het incident, en daarmee in de daaruit voortkomende schade, heeft gehad.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het eigen-schuldverweer. De schade is veroorzaakt doordat de verdachte het slachtoffer – de benadeelde partij – ernstig heeft mishandeld. Het is niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer wezenlijk heeft bijgedragen aan de schermutseling op het balkon en in zijn woonkamer. Ook indien zou komen vast te staan dat het slachtoffer heeft bijgedragen aan het ontstaan van een gespannen situatie doordat hij spullen van het balkon van de verdachte heeft weggenomen, vormt die omstandigheid geen aanleiding om de vergoedingsplicht van de verdachte te verminderen. Wat de rechtbank de verdachte juist kwalijk neemt, is dat hij is overgegaan tot eigenrichting.
De onderdelen van de vordering die door de verdediging voor het overige niet inhoudelijk zijn weersproken, zijn voldoende onderbouwd en aldus voor toewijzing vatbaar. Het betreft de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 150,00 en de kilometervergoeding ad € 98,48.
De verdediging heeft de post huishoudelijke hulp groot € 414,00 betwist, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Nu de benadeelde partij de schade beperkt tot hulp gedurende een periode van 6 weken, wat de rechtbank gelet op zijn verwondingen plausibel voorkomt, is de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat deze eveneens kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de benadeelde in de vordering voor de schade door de medische kosten ad € 385,00 niet-ontvankelijk verklaren omdat onvoldoende onderbouwd is kunnen worden dat die schade het rechtstreeks gevolg is van het strafbare feit.
De vordering van de beschadigde kleding ad € 100,00 is beperkt onderbouwd. Onbetwist is dat er kleding is beschadigd, maar de rechtbank begroot de hoogte van de schade, gelet op het daartoe gevoerde verweer, op een lager bedrag dan gevorderd, te weten een bedrag van
€ 50,00. Het resterende deel van de vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank acht aannemelijk dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde.
De vordering van € 5.000,00 komt de rechtbank gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen als schadevergoeding is toegekend, passend. Dit bedrag zal de verdachte aan het slachtoffer moeten betalen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is jegens de benadeelde voor de bovenvermelde schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank vindt het van belang dat de verdachte de schade feitelijk zal vergoeden. Daarom zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

9.1
De procedure
Het Landgericht Aachen heeft op 6 oktober 2017 aan de veroordeelde een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden opgelegd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft door middel van een erkenningsbeslissing van 13 april 2018 geoordeeld dat er geen gronden zijn de verdere tenuitvoerlegging van de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf in Nederland te weigeren. De veroordeelde heeft een deel van deze straf uitgezeten, waarna hij op 13 februari 2019 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn, naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden zijn aan de veroordeelde schriftelijk medegedeeld. Deze schriftelijke mededeling, waarin tevens de algemene voorwaarden zijn vermeld, is aan de veroordeelde uitgereikt door betekening in persoon op 7 februari 2019. Nadat de veroordeelde als verdachte werd aangemerkt van het onderhavige feit, heeft de officier van justitie op 2 augustus 2019 een schriftelijke vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van het overtreden van de algemene voorwaarde.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging. Zij heeft toegelicht de duur van de periode dat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid is gesteld te berekenen op 304 dagen, en gerekwireerd tot volledige toewijzing van de vordering.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing van de vordering bepleit op grond van de door haar bepleite vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering af te wijzen, omdat het deze keer om een ander soort feit gaat. Zij verwijst naar de reclasseringsrapportage waarin is opgemerkt dat de eerdere door veroordeelde gepleegde delicten met het oog op financieel gewin zijn gepleegd, maar dat dit in het onderhavige geval voortkomt uit impulsief gedrag.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd gaat in op de dag van de (voorwaardelijke) invrijheidstelling, en is gelijk aan de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. De proeftijd loopt aldus vanaf 13 februari 2019 tot en met 13 februari 2020. Door op 23 juni 2019 een strafbaar feit te plegen, heeft de veroordeelde de algemene voorwaarde, namelijk geen strafbare feiten plegen, niet nageleefd. De rechtbank overweegt in dit verband dat de veroordeelde een omvangrijk strafblad heeft (10 pagina’s) en dat mocht worden verwacht dat hij ervan doordrongen was welke negatieve gevolgen een gevangenisstraf op zijn persoonlijk leven zou hebben. Hij had immers al een langdurige gevangenisstraf ondergaan voordat hij voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld. Een en ander heeft de veroordeelde er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet echter reden tot slechts gedeeltelijke toewijzing van de vordering, omdat het onderhavige feit geen verband houdt met het (opium)delict waarvoor voorwaardelijke invrijheidsstelling was toegekend. De daaraan verbonden voorwaarden worden geacht vooral bedoeld te zijn om recidive met betrekking tot opiumdelicten te voorkomen. De rechtbank vindt het wel kwalijk dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, maar zal de last tot tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet ten uitvoer werd gelegd, beperken tot een periode van één maand.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

Bewezenverklaring

  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland, op het adres Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht of via telefoonnummer: 088 804 1502. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
de veroordeelde neemt - indien de reclassering dit nodig acht - actief deel aan de gedragsinterventie I Respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde laat zich - indien de reclassering dit nodig acht - ambulant behandelen door FPP De Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
e veroordeelde laat zich ambulant begeleiden door Zorggroep Triade of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
ambulante begeleiding;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangever [slachtoffer] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
de veroordeelde bevindt zich niet in de straat van de woning van het slachtoffer zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de algemene en bijzondere voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 5.712,48, bestaande uit € 712,48 aan materiële en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering ten aanzien van de post medische kosten, niet-ontvankelijk is;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer] van € 5.712,48
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat (in zoverre) komt te vervallen;
Ten aanzien van de vordering tot herroeping VI
- wijst de vordering gedeeltelijk toe;
- gelast dat van de vrijheidsstraf opgelegd door het Landgericht Aachen op 6 oktober 2017 (erkenningsbeslissing van 13 april 2018 gerechtshof Arnhem – Leeuwarden) de veroordeelde van het gedeelte dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling nog niet ten uitvoer werd gelegd, een gedeelte van
één maandalsnog moet ondergaan;
- wijst de vordering af voor het overige.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter, mr. K.G. Witteman en
mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 oktober 2019.
Mr. Wapenaar en mr. Verkijk zijn buiten staat on dit vonnis mede te ondertekenen.
Mr. Berkers is eveneens buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een stuk hout, althans een hard voorwerp, tegen/op diens hoofd, althans tegen/op diens lichaam, heeft geslagen, en/of met gebalde vuist(en) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (ondermeer) een schedelfractuur en/of diverse kneuzingen en/of een neurotrauma, heeft toegebracht door die [slachtoffer] (met) een stuk hout, althans een hard voorwerp, met kracht tegen/op diens hoofd, althans tegen/op diens lichaam te slaan, en/of door die Omar met gebalde vuist(en) te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 te Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een stuk hout, althans een hard voorwerp, tegen/op diens hoofd, althans tegen/op diens lichaam, heeft geslagen, en/of met gebalde vuist(en) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019096899, gesloten d.d. 4 juli 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 105.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 27 juni 2019, pag. 5 en 6
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2019, pag. 14.
4.De geneeskundige verklaring d.d. 25 juni 2019, pag. 64.
5.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 oktober 2019