ECLI:NL:RBLIM:2019:9355

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
8040875 CV EXPL 19-6272
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2019 een vonnis gewezen in een kort geding tussen Bronsheim Beheer B.V. en een gedaagde partij, die een bedrijfsruimte en appartement huurde. Bronsheim vorderde ontruiming van het gehuurde en betaling van een huurachterstand van € 16.520,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde partij betwistte de vorderingen en stelde dat de huurachterstand minder dan drie maanden bedroeg, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in verzuim was en de huurachterstand meer dan drie maanden bedroeg. De kantonrechter wees de vorderingen van Bronsheim toe, inclusief de ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8040875 CV EXPL 19-6272
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 21 oktober 2019
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRONSHEIM BEHEER B.V.,
gevestigd te Brunssum,
eiseres,
gemachtigde mr. A. Tel (DAS N.V.),
tegen:
[gedaagde]
h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend te [woonplaats] , aan de [adres 1] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. M.J.M.H. Nass.
Partijen zullen hierna Bronsheim en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 5
  • de pleitnota van Bronsheim, tevens houdende een vermeerdering van eis
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 september 2019 waarbij [naam bestuurder] , bestuurder van Bronsheim, bijgestaan door
mr. Tel voornoemd en mr. Nass voornoemd zijn verschenen
  • de brief met een bijlage van Bronsheim, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 11 oktober 2019
  • de brief met een bijlage van [gedaagde] , ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 17 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bronsheim heeft, onder de toepasselijkheid van de door haar gebruikte algemene bepalingen, per 1 april 2017 een bedrijfsruimte (een hotel/ café/ restaurant) en een appartement, beide gelegen aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] , voor vijf jaren aan [gedaagde] verhuurd. De huurprijs voor beide onroerende zaken bedraagt thans € 4.130,00 per maand, zijnde € 3.630,00 inclusief btw voor de bedrijfsruimte en € 500,00 voor het appartement.
2.2.
[gedaagde] heeft bij aanvang van de huurovereenkomst de inventaris van
VOF [naam vof] voor € 80.000,00 overgenomen en van die overnameprijs inmiddels € 62.500,00 betaald.

3.De vorderingen en de stellingen van partijen

3.1.
Bronsheim vordert na vermeerdering van eis - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde, tot betaling van € 16.720,00 (dat was aanvankelijk € 13.720,00), vermeerderd met rente, de buitengerechtelijke kosten, de gebruikersvergoeding van € 4.130,00 per maand of een gedeelte van een maand dat [gedaagde] na 1 september 2019 in het gehuurde blijft en de proceskosten.
3.2.
Bronsheim stelt daartoe dat [gedaagde] zich niet als een goede huurder gedraagt omdat hij een huurachterstand van ongeveer drie maanden heeft laten ontstaan en vordert nakoming door [gedaagde] van diens verbintenis (betaling van de huurpenningen) die voortvloeit uit de tussen hun gesloten huurovereenkomst. Overeenkomstig het bepaalde in art. 18.2. van de toepasselijke algemene bepalingen is [gedaagde] ook een boete van € 300,00 per maand verschuldigd. De huurachterstand bedraagt thans € 16.520,00 en de boete
€ 1.200,00 (beide vier maanden). Aangezien zij en haar gemachtigde [gedaagde] meerdere keren tevergeefs tot betaling heeft gemaand en [gedaagde] nalatig blijft, dreigt zij in financiële problemen te raken en heeft zij [gedaagde] in rechte betrokken, aldus Bronsheim.
3.3.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan specificatie de vorderingen.
3.4.
Aangezien partijen ter mondelinge behandeling hebben verzocht om het vonnis in de onderhavige procedure aan te houden om te bezien of buiten rechte een minnelijke regeling tussen hen nog mogelijk is, heeft de kantonrechter dat verzoek gehonoreerd. Nadien heeft Bronsheim vonnis verzocht en [gedaagde] gesteld dat hij het pand heeft verlaten en dat het pand op 4 oktober 2019 is opgeleverd.
3.5.
De kantonrechter zal vonnis wijzen en daarbij op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak (een oplopende huurachterstand) en het feit dat Bronsheim zelf in financiële problemen raakt indien hij niet (tijdig) de huurpenningen ontvangt.
4.2.
[gedaagde] heeft de ter mondelinge behandeling vermeerderde eis aan huurachterstand (juni t/m september 2019 zijnde 4 x € 4.130,00 = € 16.520,00) niet weersproken. Nu de vermeerderde eis echter betrekking heeft op het door Bronsheim bij dagvaarding onjuist berekende bedrag aan huurachterstand en [gedaagde] het aantal maanden aan huurachterstand heeft betwist, zal de kantonrechter de inhoudelijke verweren van [gedaagde] ter zake beoordelen.
4.3.
De verweren van [gedaagde] komen er op neer dat de huurachterstand minder dan drie maanden bedraagt omdat [gedaagde] een aantal bedragen heeft betaald, dat [gedaagde] door het ten laste van Bronsheim gelegde derdenbeslag de betalingen heeft opgeschort omdat hij niet bevrijdend aan Bronsheim kan betalen, dat de gevorderde boetes naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, dat [gedaagde] recht heeft op verrekening van de gebreken aan de inventaris en de borg met de vermeende achterstand en dat Bronsheim geen belang meer heeft bij haar vordering tot ontruiming van het gehuurde.
4.3.1.
Wat de door [gedaagde] gestelde betalingen betreft verwijst [gedaagde] naar de overgelegde producties 3 en 4. De kantonrechter leidt uit productie 3 af dat [gedaagde] de huur van het appartement van augustus 2019 van € 500,00 heeft betaald. Uit productie 4 volgt weliswaar dat er voor of namens [gedaagde] betalingen zijn verricht doch die betalingen hebben in februari en in maart 2019 plaatsgevonden en hebben volgens de daarbij vermelde omschrijving geen betrekking op de in het geding zijnde huurpenningen van juni t/m september 2019. Nu [gedaagde] geen betalingsbewijzen heeft aangeleverd die zijn stellingen onderbouwen slaagt zijn bevrijdend verweer niet, zelfs niet indien de vordering met
€ 1.000,00 (waarvan Bronsheim overigens de ontvangst heeft betwist) wordt verminderd. Ook in dat geval bedraagt de huurachterstand meer dan drie maanden.
4.3.2.
Dat [gedaagde] door het ten laste van Bronsheim gelegde derdenbeslag niet bevrijdend aan Bronsheim kon betalen is onjuist, en niet heeft betaald omdat hij op instructie van de beslag leggende deurwaarder het verschuldigde onder zich diende te houden, treft geen doel nu geen bewijs van die stellingen is bijgebracht en Bronsheim dat heeft bestreden.
4.3.3.
Het verweer van [gedaagde] ter zake de verschuldigde boete behoeft geen beoordeling aangezien Bronsheim blijkens de aanduiding van het gevorderde bedrag (het petitum in de pleitnota) geen boete heeft gevorderd.
4.3.4.
Het door [gedaagde] gestelde beroep op verrekening van de gebreken van de gekochte inventaris en de betaalde bedragen en de borg met de huurpenningen omdat sprake is van vereenzelving van Bronsheim met VOF [naam vof] waardoor de huurovereenkomst niet los gezien kan worden van de koopovereenkomst van de inventaris, gaat niet op. De lat voor het aannemen van vereenzelving ligt zeer hoog en deze kwestie leent zich verder niet voor beoordeling in kort geding.
4.3.5.
Dat Bronsheim volgens [gedaagde] geen belang meer zou hebben bij haar vordering tot ontruiming van het gehuurde omdat [gedaagde] het gehuurde per 1 oktober 2019 heeft verlaten en omdat er op 4 oktober 2019 tussen partijen een eindinspectierapport is ondertekend, kan de kantonrechter niet volgen. Uit dat rapport volgt geenszins dat het pand is ontruimd en verlaten of opgeleverd is.
4.4.
Nu [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij tot oktober 2019 de huurpenningen verschuldigd is en, met inachtneming van al het vorenoverwogene, vast staat dat [gedaagde] in verzuim is en de huurachterstand meer dan drie maanden bedraagt, zullen de vorderingen worden toegewezen met dien verstande dat:
- Bronsheim geen machtiging van de kantonrechter behoeft om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen omdat de in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) toereikend worden geacht,
- de ontruimingstermijn op veertien dagen na betekening van dit vonnis zal worden gesteld,
- het bedrag aan achterstallige huurpenningen tot en met september 2019 zal worden toegewezen tot € 16.520,00 nu het in het petitum van de pleitnota gevorderde bedrag van
€ 16.720,00 zonder nadere toelichting die Bronsheim niet heeft gegeven, niet anders begrepen kan worden dan als een typefout (want vier maal € 4.130,00 is immers
€ 16.520,00),
- de gebruikersvergoeding zal worden toegewezen vanaf 1 oktober 2019 aangezien de huurpenningen van september 2019 al verdisconteerd zijn in de vordering tot betaling van de achterstallige huurpenningen.
4.5.
Bronsheim maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na
1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding ligt op grond van het bepaalde in
art. 6:96 lid 4 BW tot een bedrag van € 940,20 voor toewijzing gereed.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Bronsheim worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,18
  • griffierecht 972,00
  • salaris gemachtigde conventie
totaal € 1.777,18.

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] te ontruimen en te verlaten en de sleutels ter vrije beschikking aan Bronsheim te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Bronsheim te betalen:
- € 16.520,00 ( zijnde de huurachterstand tot en met september 2019) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
- € 940,20 aan buitengerechtelijke incassokosten
- € 4.130,00 aan huurpenningen respectievelijk gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] vanaf 1 oktober 2019 in het bezit van het (voormalig) gehuurde blijft,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van Bronsheim gevallen en tot op heden begroot op € 1.777,18,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
type: YT