ECLI:NL:RBLIM:2019:9328

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
8031905 AZ VERZ 19-81 en 8048813 AZ VERZ 19-83
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werknemer wegens het nuttigen van producten zonder betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek], en zijn werkgever, EG Services (Netherlands) B.V. De werknemer was op staande voet ontslagen omdat hij producten uit de shop van het tankstation had genuttigd zonder deze af te rekenen. De werknemer verzocht de rechter om het ontslag te vernietigen en om betaling van vergoedingen die samenhangen met het ontslag. De werkgever voerde aan dat het ontslag terecht was gegeven, omdat de werknemer in strijd had gehandeld met de bedrijfsregels door producten te nuttigen zonder te betalen.

De procedure begon met verzoekschriften en verweerschriften, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 oktober 2019. De feiten wezen uit dat de werknemer sinds 1 september 2007 in dienst was en dat hij op 18 juli 2019 op staande voet was ontslagen. De werkgever had camerabeelden veiliggesteld die aantoonden dat de werknemer op meerdere dagen producten had genuttigd zonder te betalen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven en dat de werkgever voldoende redenen had om het ontslag te rechtvaardigen.

De kantonrechter concludeerde dat de werknemer in de korte periode van vier dagen vijftien producten had genuttigd zonder betaling, wat een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde. Het verzoek van de werknemer om het ontslag te vernietigen werd afgewezen, en de rechter verklaarde dat de werkgever de gefixeerde schadevergoeding terecht had verrekend met de eindafrekening. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 8031905 AZ VERZ 19-81 en 8048813 AZ VERZ 19-83
Beschikking van 17 oktober 2019
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. S.H.O. Aben
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
EG SERVICES (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Breda,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek
gemachtigde mr. J.M. Baremans.
Partijen zullen hierna [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en EG genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzoekschriften met bijlagen
  • de verweerschriften met bijlagen
  • de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019, waarbij EG een pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tankstation “Esso-De Dael” BV heeft vanaf 20 juni 2003 tankstation “Esso-De Dael” te Nuth geëxploiteerd. Middellijk aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon is de vader van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is met ingang van 1 september 2007 in dienst getreden van deze rechtspersoon.
2.2.
De besloten vennootschap NRGValue Tankstations B.V. (hierna: NRGValue) heeft met ingang van 1 februari 2017 de exploitatie van voornoemd tankstation overgenomen. Op dezelfde datum is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor onbepaalde tijd in dienst getreden van NRGValue in de functie van Teamlead in opleiding.
2.3.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft zijn werkzaamheden in de loop der tijd verricht in Nuth, Echt, Heerlen, Schinveld, Brunssum en (als invaller) in Maarheeze.
2.4.
Vanaf eind maart 2018 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn werkzaamheden verricht bij het Esso servicestation te Born. Hij heeft in dat tankstation leidinggevende taken verricht.
Zijn direct leidinggevende was op dat moment [naam station manager] (Station Manager). De direct leidinggevende van [naam station manager] was [naam area salesmanager 1] (Area Salesmanager).
2.5.
Met ingang van 11 juni 2019 heeft EG de exploitatie van het tankstation te Born overgenomen van NRGValue en vanaf die datum is EG de werkgever van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . [naam station manager] en [naam area salesmanager 1] zijn eveneens vanaf die datum in dienst van EG.
2.6.
Op 9 juli 2019 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gewerkt op het tankstation te Born. [naam station manager] heeft een dag later een routinecontrole verricht naar (onder meer) correcties van transacties/het gebruik van de zogenoemde VOID-toets. EG heeft daar vervolgens aanleiding in gezien nader onderzoek te doen. Voor dat onderzoek zijn de camerabeelden van de volledige diensten van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van 3, 6, 9 en 10 juli 2019 “veiliggesteld”.
2.7.
De camerabeelden worden overigens vastgelegd op een harde schijf met beperkte capaciteit, zodat de beelden na een periode van 14 dagen worden overgeschreven. EG heeft daarom niet verder terug kunnen kijken dan die perode.
2.8.
Op 16 juli 2019 heeft in het tankstation te Born een gesprek plaatsgevonden tussen [naam area salesmanager 1] (vergezeld door [naam area salesmanager 2] , eveneens als Area Salesmanager in dienst van EG). [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is tijdens dit gesprek geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoek. Aan het einde van het gesprek hebben [naam area salesmanager 1] en [naam area salesmanager 2] aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij is geschorst omdat EG nader onderzoek wilde verrichten en intern overleg wilde voeren.
2.9.
Bij e-mail van 17 juli 2019 heeft EG aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bevestigd dat met hem een gesprek is gevoerd met betrekking tot vermoedelijke fraude en overtreding van procedures en dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is geschorst in afwachting van nader onderzoek.
2.10.
Op 18 juli 2019 heeft [naam area salesmanager 1] aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld dat hij op staande voet ontslagen is omdat hij producten uit de shop heeft genuttigd zonder daarvoor te betalen.
2.11.
Bij brief van 19 juli 2019 heeft EG aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] (onder meer) medegedeeld dat:
  • [naam area salesmanager 1] hem met ingang van 16 juli 2019 op staande voet heeft ontslagen vanwege (kort gezegd) het nuttigen en weggeven van producten zonder dat hij of de klanten daarvoor betaald hebben,
  • de verweten gedragingen zowel afzonderlijk als ieder voor zich (in beginsel) een dringende reden vormen voor ontslag op staande voet;
  • de gefixeerde vergoeding en het tekort van € 31,20 bij de eindafrekening zullen worden verrekend.
In de brief heeft EG vermeld dat zij aan de hand van de camerabeelden heeft vastgesteld op welke dagen en tijdstippen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] producten niet afrekent. Ook heeft zij in de brief vermeld om welke producten het gaat en wat de waarde van die producten is. Het gaat volgens EG om een totaalbedrag van € 31,20.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter om bij (uitvoerbaar bij voorraad te verklaren) beschikking:
voor recht te verklaren dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is;
voor recht te verklaren dat van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in redelijkheid niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst voor te zetten waardoor herstel van de arbeidsovereenkomst niet opportuun is;
EG te veroordelen tot betaling van het achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
EG te veroordelen tot betaling van de gefixeerde vergoeding wegens de onregelmatige opzegging, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, alsmede de transitievergoeding en de billijke vergoeding, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente;
EG te veroordelen “tot een correcte eindafrekening inclusief duidelijke toelichting en betaling aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van hetgeen op grond daarvan verschuldigd is”, te vermeerderen met de wettelijke rente;
EG te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
EG voert verweer en verzoekt op haar beurt:
primair voor recht te verklaren dat zij terecht:
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen heeft;
de gefixeerde vergoeding heeft verrekend met de eindafrekening van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en/of
€ 31,20 heeft verrekend met de eindafrekening;
subsidiair [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding van € 3.919,45 bruto.
3.3.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voert verweer, onder meer stellend in punt 45 van zijn verzoekschrift:
-
“De producten vermeld in de brief van 19 juli 2019 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , met uitzondering van de smoothies waarvan de houdbaarheidsdatum was verlopen, betaald. En voorzover dat niet zou zijn gebeurd, quod non, dan berust dat op een vergissing, maar niet op doelbewust handelen.”

4.De beoordeling

4.1.
EG heeft gesteld dat in de brief van 19 juli 2019 kennelijk abusievelijk staat vermeld dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] door [naam area salesmanager 1] met ingang van 16 juli 2019 is ontslagen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft dit niet betwist. Partijen zijn het er verder over eens dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] eerst tijdens het gesprek op 18 juli 2019 ontslagen is. Vast staat dus dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op en met ingang van 18 juli 2019 op staande voet ontslagen is.
4.2.
Centraal staat de vraag of EG [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] terecht (materieel en formeel) op staande voet ontslagen heeft. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Daartoe overweegt hij als volgt, daarbij eerst het formele aspect van de onverwijldheid beoordelend.
4.3.
EG heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tijdens het gesprek op 18 juli 2019 op staande voet ontslagen. De wet vereist dat een ontslag op staande voet onverwijld gegeven wordt (art. 7:677 lid 1 BW). Aan dit vereiste heeft EG voldaan. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt in dit verband dat EG reeds op 9 juli 2019 in de (volgens hem onterechte) veronderstelling verkeerde dat hij producten uit de shop niet afrekende. Die stelling moet als onjuist worden verworpen. EG heeft namelijk toegelicht dat het gebruik door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] van de “VOID-toets” weliswaar aanleiding gaf voor onderzoek, maar dat eerst aan de hand van de camerabeelden is geconstateerd dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] producten niet afrekende. Verder heeft EG betoogd dat het onderzoek aan de hand van camerabeelden zeer tijdrovend is geweest. Tegen dit op het eerste gezicht niet onplausibele betoog heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niets ingebracht. Het moet er derhalve voor gehouden worden dat EG inderdaad pas op (of daags voor) 16 juli 2019 van het gedrag van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op de hoogte was, en dus niet reeds op 9 juli 2019.
4.4.
Vast staat dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tijdens het gesprek op 16 juli 2019 er mee is geconfronteerd dat op camerabeelden is te zien dat hij producten (eten en drinken) van de shop nuttigt zonder deze af te rekenen. Over de reactie van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tijdens dit gesprek verschillen partijen van mening. Volgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft hij toen gezegd dat hij de producten later heeft afgerekend. EG stelt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in eerste instantie heeft verklaard dat hij flesjes drank die hij nuttigde wel had afgerekend en dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] later in het gesprek heeft gezegd het ook wel eens vergeten te kunnen zijn. Welke van deze twee lezingen juist is, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant. In beide gevallen was er voor EG namelijk voldoende aanleiding om, zoals zij gedaan heeft, nader onderzoek te verrichten door het (opnieuw) bekijken van de camerabeelden en om intern overleg te voeren over de vraag of [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen diende te worden. EG heeft daar twee dagen over gedaan en naar het oordeel van de kantonrechter is dat voldoende voortvarend. Hieruit volgt dat het ontslag op staande voet op 18 juli 2019 onverwijld gegeven is.
4.5.
Daaraan doet niet af dat de brief van 19 juli 2019 wellicht later is verzonden en ontvangen. [naam] van EG verklaarde ter zitting dat het voorkomt dat een brief met datum niet diezelfde dag wordt verzonden, maar soms een dag later, soms ook twee dagen later. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt de brief eerst rond 30 juli 2019 ontvangen te hebben. Wat daarvan zij, zelfs als de brief inderdaad pas toen door [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ontvangen is, is dat tijdsverloop naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet (formeel) stand houdt. In de brief worden immers geen nieuwe/andere dringende redenen opgevoerd dan die reeds tijdens het gesprek op 18 juli 2019 aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn medegedeeld. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft dat in ieder geval niet gesteld.
4.6.
Wel is aannemelijk dat in die brief gedetailleerder dan in het gesprek wordt vermeld op welke dagen en tijdstippen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] welke producten zonder deze af te rekenen heeft genuttigd, maar de kantonrechter is van oordeel dat dit is toegestaan. Er wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de ratio van het mededelingsvereiste, te weten dat aan de ene kant de werknemer ten tijde, althans zeer kort na het ontslag moet weten waarom hij wordt ontslagen en dat aan de andere kant het aanvaarden van deze mogelijkheid een redelijk belang dient van de opzeggende partij. Het geeft die partij immers de mogelijkheid om, nadat “in the heat of the moment” van het ontslag een wellicht niet heel erg gedetailleerde ontslaggrond is opgegeven, een wat uitgebreider geformuleerde grond “na te sturen”. De opzeggende partij heeft dus de mogelijkheid om tot het moment waarop niet meer gezegd kan worden dat sprake is van een onverwijlde mededeling van de dringende reden, een eerder opgegeven dringende reden aan te vullen en te preciseren.
4.7.
Dat is hier gebeurd. Het is duidelijk dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 18 juli 2019 al wist dat EG camerabeelden van zijn diensten in de weken daarvoor had bekeken en dat op basis van die beelden is geconstateerd dat hij producten uit de shop nuttigde zonder af te rekenen. EG heeft op grond van de camerabeelden geconstateerd dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 3, 6, 9, en 10 juli 2019 (dagen waarop [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] overigens als enige medewerker werkzaam was in het tankstation te Born) ten minste 14 producten heeft genuttigd en een product heeft weggegeven aan een klant. Voor deze producten met een totaalbedrag van € 31,20 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toen niet afgerekend, zo blijkt uit de beelden en de administratie van EG.
4.8.
Het verweer van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dat hij het flesje seven-up (camerabeelden van 9 juli om 18:08) heeft afgerekend door verrekening met een fooi die hij daarvoor in de kassa had achtergelaten, kan hem niet baten. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft namelijk in reactie op de betwisting van EG niet aannemelijk gemaakt dat hij op die manier betaald heeft. Wat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verder over het hoofd ziet is, dat als een klant een fooi geeft, die fooi niet aan hem toebehoort.
4.9.
Het (gestelde) feit dat de houdbaarheidsdatum was verstreken van de smoothie die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan een klant heeft meegegeven (camerabeelden 10 juli om 16:47 uur), doet er verder niet aan af dat ook deze smoothie niet is afgerekend.
4.10.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’ stelling dat hij wél voor alle producten betaald heeft - zie hiervoor het geciteerde verweer in 3.3. van deze beschikking - , heeft hij getracht te onderbouwen met de overgelegde bankafschriften. Daaruit blijkt echter niet dat hij de 15 specifiek genoemde producten heeft betaald aan EG. De betreffende betalingen op de bankafschriften zijn verricht op andere dagen dan 3, 6, 9 en 10 juli 2019, zodat het reeds daarom zeer onwaarschijnlijk is dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zodoende de op deze vier dagen genuttigde producten heeft betaald. Bovendien corresponderen de betalingen niet met de prijzen van de betreffende producten. Het valt overigens op dat juist op die vier dagen in kwestie [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] als enige “dienst had” in het tankstation.
4.11.
Op grond van vorenstaande overwegingen staat dus voor de kantonrechter vast dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in betrekkelijk korte periode op vier dagen in totaal 15 producten heeft genuttigd zonder EG daarvoor te betalen.
4.12.
Het is voor de kantonrechter duidelijk dat het afrekenen van producten door medewerkers, ook voor hun eigen gebruik, misbruikgevoelig is. Onbetwist is ook dat in het verleden EG herhaaldelijk is gebleken dat medewerkers met gebruikmaking van de VOID-toets “frauduleus” handelen. Dat is voor EG ook de reden geweest om met name bij een meer dan sporadisch gebruik van de VOID-toets door een medewerker, of bij het ontbreken van een verklaring voor het gebruik van de VOID-toets, over te gaan tot onderzoek. Zo is, blijkt uit de stukken, ook het onderzoek naar [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gestart.
4.13.
De kantonrechter is van mening dat EG het van het grootste belang mag vinden dat zij onvoorwaardelijk kan vertrouwen op haar medewerkers. EG mag daarom ook een zero-tolerance-beleid voeren. Het vertrouwen in [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is volgens EG onherstelbaar beschadigd, temeer ook nu hij is blijven ontkennen of geen redelijke verklaring voor zijn gedrag heeft gegeven. Daarmee heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in het geheel geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
4.14.
De kantonrechter deelt dat oordeel. Ook de kantonrechter heeft vastgesteld dat voor zover [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in punt 45 van zijn verzoekschrift beweert dat, als hij niet heeft betaald voor die producten, dat dan berust op een vergissing, [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op geen enkele manier heeft uitgelegd hoe hij zich dan die 15 keer in vier dagen heeft kunnen vergissen.
4.15.
Met EG is de kantonrechter daarom van oordeel dat het gedrag van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een dringende reden oplevert om de arbeidsovereenkomst met hem onverwijld op te zeggen. EG moet er op kunnen vertrouwen dat haar werknemers de producten die haar eigendom zijn niet nuttigen/weggeven zonder dat daarvoor betaald wordt. Het is evident dat als een werknemer dat wel doet, dit onacceptabel is. Dit geldt temeer voor [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] die binnen EG een voorbeeldfunctie heeft aangezien hij belast is met leidinggevende taken.
4.16.
De discussie tussen partijen over de vraag of [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op de hoogte was van het bedrijfsreglement en of het bedrijfsreglement van toepassing is op hem, kan in dit kader onbesproken blijven. Ook zonder bedrijfsreglement is het voor een ieder zonder meer duidelijk dat de gewraakte gedragingen niet zijn toegestaan. Verder blijk uit de geconstateerde feiten dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] in de korte periode dat camerabeelden kunnen worden terug gekeken, in vier dagen structureel over de schreef is gegaan. Van een incidentele vergissing van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is dus zeer zeker geen sprake geweest.
4.17.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft ook nog aangevoerd dat het binnen EG gebruikelijk is dat producten later afgerekend worden. EG heeft dit betwist en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft vervolgens die stelling niet nader onderbouwd/aannemelijk gemaakt, zodat de juistheid daarvan niet is komen vast te staan. Dit verweer raakt bovendien niet de kern van de zaak want waar het om gaat is dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet (en dus ook niet later) heeft afgerekend voor de genuttigde producten. Gesteld noch gebleken is dat dát binnen EG als een gebruikelijke praktijk geaccepteerd werd.
4.18.
In punt 41 van het verweerschrift heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toegelicht welke gevolgen het ontslag op staande voet voor hem heeft. Het komt er kort gezegd op neer dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] door het ontslag op staande voet regionaal “binnen de wereld van tankstations” waar men elkaar kent, geen werk meer zal kunnen vinden. De kantonrechter acht het aannemelijk dat het ontslag het voor [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] inderdaad (voorlopig) moeilijk/onmogelijk zal maken om in deze regio een baan te vinden in een tankstation. Het moet voor [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] echter duidelijk geweest zijn dat zijn gedrag door EG niet geaccepteerd zou worden. De door hem geschetste gevolgen zijn in die zin dan ook voorzienbaar voor hem geweest. Bovendien leveren deze gevolgen gelet op de ernst van de geconstateerde overtredingen, onvoldoende grond op om tot het oordeel te komen dat er geen sprake is van een dringende reden.
4.19.
Uit al hetgeen hiervoor overwogen is volgt dus dat het ontslag op staande voet stand houdt. Het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om voor recht te verklaren dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is, zal daarom worden afgewezen. Het verzoek van EG om voor recht te verklaren dat zij [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] terecht op staande voet ontslagen heeft, zal worden toegewezen.
4.20.
Ook onderdeel 2. van het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal worden afgewezen. Dat onderdeel is immers gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is.
4.21.
Vaststaat dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] aan EG door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Hieruit volgt dat hij aan EG een gefixeerde vergoeding verschuldigd is op grond van art. 7:677 lid 2 en lid 3 BW. EG heeft die vergoeding bij de eindafrekening op het loon in mindering gebracht. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt niet dat EG die vergoeding onjuist berekend heeft. Wel stelt hij dat EG ten onrechte verrekend heeft omdat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is. Dit standpunt is op grond van hetgeen hiervoor overwogen is onjuist, zodat EG wel degelijk tot verrekening mocht overgaan. Dat geldt evenzeer voor de verrekening van het bedrag van het aan EG verschuldigde bedrag van € 31,20 aangezien [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet heeft aangetoond dit (totaal)bedrag aan EG betaald te hebben. Op grond van deze overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen recht heeft op achterstallig loon en dat er geen grond is om EG te veroordelen een nieuwe eindafrekening aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te verstrekken. De onderdelen 3. en 5. van het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zullen dus worden afgewezen. Verder volgt uit deze overwegingen dat de onderdelen 2. en 3. van het verzoek van EG zullen worden toegewezen.
4.22.
De arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is door EG opgezegd. Toch is EG geen transitievergoeding aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verschuldigd. Dit volgt uit art. 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW. Het einde van de arbeidsovereenkomst is namelijk een gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen/nalaten van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om aan hem een transitievergoeding toe te kennen, zal dus worden afgewezen.
4.23.
EG heeft de arbeidsovereenkomst niet onregelmatig opgezegd. Het ontslag op staande voet houdt immers stand en EG was dus niet gehouden een opzegtermijn in acht te nemen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’ verzoek tot toekenning van een gefixeerde vergoeding zal dus worden afgewezen.
4.24.
Ook het verzoek om aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een billijke vergoeding toe te kennen zal worden afgewezen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft dit verzoek gebaseerd op 7:681 lid 1 onder a BW. Daarin is bepaald dat de werknemer recht heeft op een billijke vergoeding als de werkgever in strijd met art. 7:671 BW heeft opgezegd. EG heeft echter niet in strijd met dit artikel opgezegd. Voor de opzegging was geen instemming van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] nodig want het betrof een (terecht) ontslag op staande voet als bedoeld in art. 7:677 lid 1 BW.
4.25.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van EG tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 121,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 841,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in zaaknr. 8048813 AZ VERZ 19-83
5.1.
verklaart voor recht dat EG [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] terecht op staande voet heeft ontslagen,
5.2.
verklaar voor recht dat EG de gefixeerde schadevergoeding terecht heeft verrekend met de eindafrekening van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,
5.3.
verklaart voor recht dat EG terecht het bedrag aan producten dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft genuttigd, zijnde € 31,20, heeft verrekend met de eindafrekening,
in zaaknr. 8031905 AZ VERZ 19-81
5.4.
wijst het verzoek af,
in beide zaken
5.5.
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van EG tot op heden begroot op € 841,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW