Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het telen van hennep. De verdachte, geboren op 14 januari 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.C. Beckers. De rechtbank behandelde de ontnemingsvordering gelijktijdig met de strafzaak, waarin de verdachte eerder was veroordeeld voor het telen van 566 hennepplanten. De officier van justitie had aanvankelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 70.731,85, maar dit bedrag werd later verlaagd naar € 65.152,66. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat het voordeel slechts € 46.077,36 zou bedragen, waarbij zij argumenten aanvoerde over de opbrengst en de betrokkenheid van derden.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte inderdaad wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten door het telen van hennep en dat er voldoende bewijs was voor de eerdere oogst. De rechtbank stelde het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 45.820,-, rekening houdend met de kosten die de verdachte had gemaakt. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing was gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank oordeelde dat er geen reden was voor matiging van de betalingsverplichting, ondanks de huidige vermogenssituatie van de verdachte.