Op 9 oktober 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen een verdachte die wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten door het telen van hennep. De verdachte, geboren op 31 oktober 1958 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was niet verschenen op de zitting. De officier van justitie vorderde een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd vastgesteld op € 45.053,61, gebaseerd op het aantreffen van 424 hennepplanten in de woning van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor eerdere oogsten, onderbouwd door diverse indicatoren zoals plantenresten en illegale stroomafname. De verdachte had verklaard dat hij de plantage niet zelf had opgezet, maar de rechtbank achtte hem toch verantwoordelijk voor de hennepkwekerij. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag van € 45.053,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment geen verhaalsmogelijkheden waren, maar dat dit niet betekende dat de verdachte niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.