3.2.2Bewijsmiddelen en overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Inleiding
Op 1 december 2013 omstreeks 22.15 uur vond er een schietincident plaats op de Oeverwal te Maastricht, waarbij [slachtoffer] het slachtoffer is geworden. Uit het dossier komt naar voren dat [slachtoffer] in (hard)drugs handelde en hij omstreeks 22.00 uur – na enkele telefoontjes in het Frans te hebben gevoerd – vanuit de woning van zijn vriendin met zijn Volvo stationwagen is vertrokken. Na 16 maanden onderzoek werd [medeverdachte] als verdachte aangehouden, gevolgd door de aanhouding van [verdachte] in 2017. Beide verdachten hebben uiteindelijk erkend op 1 december 2013 door [slachtoffer] in Maastricht te zijn opgepikt met zijn auto en vervolgens op de Oeverwal te Maastricht te zijn terechtgekomen. Niet in geschil is dat zij die avond samen met de getuigen [getuige 1] , die bij [medeverdachte] verbleef, en [getuige 2] , bij wie [verdachte] verbleef, met de trein vanuit België naar Maastricht zijn gereisd om drugs te halen. [getuige 1] en [getuige 2] zijn bij station Randwyck uitgestapt. [medeverdachte] en [verdachte] zijn verder naar Maastricht gegaan. Een tijd later werden [getuige 1] en [getuige 2] in Luik opgepikt door [medeverdachte] en [verdachte] die in een Volvo reden en zijn zij naar de woning van [medeverdachte] gereden.
De rechtbank zal eerst de feitelijke gebeurtenissen van 1 december 2013 op de Oeverwal vaststellen en vervolgens ingaan op de rol van beide verdachten.
1 december 2013 Oeverwal te Maastricht
Op 1 december 2013 omstreeks 22.18 uur kregen verbalisanten de melding om te rijden naar de Oeverwal te Maastricht in verband met een schietincident. De aldaar aangetroffen man had een hevig bloedende hoofdwond en werd door de ambulance naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht gebracht. Vervolgens zagen de verbalisanten ter hoogte van perceel 9 een plas bloed, waarin een rijbewijs lag. Er liep een bloedspoor over het trottoir en over de straat in de richting van een aantal geparkeerde auto’s. Op de motorkap van een aldaar geparkeerde Volvo zat een grote bloedvlek.Het aangetroffen rijbewijs stond op naam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] .
[slachtoffer] is op 2 december 2013 omstreeks 06.30 uur overleden in het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
Het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’opgemaakt door A. Maes, arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de verrichte uit- en inwendige schouwing op het lichaam van [slachtoffer] het volgende is gebleken:
Het lichaam toonde als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) in totaal 4 perforatieopeningen passend bij doorschoten aan de romp. Er was links zij/achterwaarts een onderhuids verlopende doorschotverwonding met uitgebreide begeleidende bloeduitstortingen zowel onderhuids als inwendig. Daarbij waren er rondom de linker nier veel bloeduitstortingen. Er was een doorschot door de romp rechtsonder, waarschijnlijk van achter naar voor, met perforatie van het kleine bekken rechts en de buikwand rechtsvoor. Er waren daarbij onder andere enkele grote bloedvaten geraakt en er was veel inwendig bloedverlies opgetreden. Het overlijden wordt door het massale bloedverlies van beide schotverwondingen en de daardoor opgetreden weefselschade zondermeer verklaard. Er waren als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend botsend geweld op het hoofd een huidscheur en een schaafwond. Deze verwondingen kunnen passen bij het hoofd ergens tegenaan stoten of ergens tegenaan vallen. Het oplopen van deze verwondingen is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest.
Conclusie:
[slachtoffer] , 28 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van twee bij leven opgelopen schotverwondingen.
Forensisch onderzoek plaats delict
Op 2 december 2013 werd door getuige [getuige 3] een patroon aangetroffen. Getuige [getuige 3] heeft hierover het volgende verklaard:
Ter hoogte van de op de Oeverwal gelegen kerk zag ik een oprit. Ik zag dat op de straat, tegen de stoeprand, aan de zijde van de kerk, een patroon lag. Ik zag dat deze patroon koper/goud kleurig was en dat de kop iets donkerder van kleur was. Tevens zag ik dat de patroon nog geheel intact. Ik bedoel hiermee dat de patroon nog niet was afgevuurd. (…) De oprit van de stoep, alwaar ik de patroon heb aangetroffen, is ongeveer op 8 à 10 meter gelegen van de kruising met de Sint Maartenslaan.
Tevens werd vlakbij de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal op de rijbaan een koperen mantel van een projectiel aangetroffen. Op de koperen mantel waren de trekken en velden van een loop duidelijk zichtbaar.Bij nader onderzoek van dit kogelmanteldeel werd het DNA-profiel van [slachtoffer] aangetroffen.
Verderop werd op het wegdek van de Oeverwal, ter hoogte van de voordeur van perceel 11, op 3.40 meter vanaf de trottoirband, een huls aangetroffen. Deze huls was voorzien van de bodemstempel ‘.45 AUTO MRR’. Op het trottoir van de Oeverwal, nabij perceel 13-14, werd tevens een gedeeltelijk gedeformeerd projectiel aangetroffen dat waarschijnlijk met een vuurwapen was verschoten. Op de mantel aan de buitenzijde waren indruksporen van trekken en velden zichtbaar. Voor wat betreft afmeting en gewicht paste dit projectiel bij het kaliber .45 AGP.Ook op dit projectiel werd het DNA-profiel van [slachtoffer] aangetroffen.
De aangetroffen munitie werd nader onderzocht. Daarbij is het volgende bevonden:
De patroon is voorzien van het bodemstempel ‘.45 AUTO MRP’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber .45 ACP. De patroon is voorzien van een koperkleurige kogel. In de patroon bevinden zich sporen die veroorzaakt zijn tijdens het doorladen en een mogelijke afvuurpoging in een vuurwapen. Zo zijn er sporen te zien van een slagpin, een hulsuitwerper, een patroontrekkerhaak en een slede.
De huls is voorzien van het bodemstempel ‘45 AUTO MRP’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber .45 AGP.
De volmantelkogel (projectiel) en het kogelmanteldeel passend bij een volmantelkogel, zijn koperkleurig. Gezien deze massa's en de uiterlijke kenmerken passen de kogel en het kogelmanteldeel het best bij het kaliber .45 AGP.
De huls is vermoedelijk verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber .45 ACP, merk Colt, model 1911 of hiervan afgeleide merken/modellen. De afvuursporen in de kogel en het kogelmanteldeel passen eveneens bij deze vuurwapens.
Camerabeelden
Tijdens het onderzoek is gebleken dat een deel van het incident is opgenomen door een camera gericht op de Oeverwal, waarbij de parkeerhavens aan de linkerzijde geheel in beeld worden gebracht. De camerabeelden zijn voor de tijdsperiode van 22.17 uur tot 22.21 uur bekeken en beschreven. Verbalisant [verbalisant] relateerde met betrekking tot het uitlezen van deze beelden:
22.21.05uur: ik zie dat persoon 1 rechtsboven in beeld tegen een gevel van een woning aan leunt en bleef staan.
Tussenconclusie 1
De rechtbank leidt uit bovenstaande bewijsmiddelen af dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen ten gevolge van twee schotverwondingen, te weten: één doorschot door zijn linker zij en één doorschot waarschijnlijk van achter naar voor rechtsonder door de romp met perforatie van het kleine bekken rechts en de buikwand rechtsvoor.
Bij het forensisch onderzoek is DNA van [slachtoffer] op twee plekken op de Oeverwal aangetroffen, te weten: op een kogelmanteldeel vlakbij de kruising Sint Maartenslaan/ Oeverwal en op een gedeformeerd projectiel op de rijbaan ter hoogte van de percelen 13-14. De rechtbank leidt daaruit af dat de bij [slachtoffer] vastgestelde doorschotverwondingen op twee verschillende locaties op de Oeverwal zijn veroorzaakt.
Door de aanwezige camera werd het deel van de Oeverwal vlakbij de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal, alwaar de Volvo van [slachtoffer] tot stilstand is gekomen, niet vastgelegd. Wél zijn de parkeerhavens en de rijbaan van de Oeverwal voor de percelen tót nummer 9, waar [slachtoffer] in elkaar is gezakt, waarneembaar. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] vanaf de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal komt aanrennen, gevolgd door een andere persoon in een jas met donkere en lichte vlakken. Deze persoon strekt zijn rechterarm naar voren in de richting van [slachtoffer] die daarna een huppelende beweging maakt, alsof hij door iets wordt geraakt. Vervolgens leunt [slachtoffer] met zijn billen tegen een aldaar geparkeerde auto. Op de motorkap van die geparkeerde auto is bloed aangetroffen. In de buurt van de plek waar deze schietende beweging door de achtervolger van [slachtoffer] is waargenomen, zijn het projectiel met daarop het DNA van [slachtoffer] en een huls .45 aangetroffen. De rechtbank leidt hieruit af dat de doorschotverwonding rechtsonder in de romp van [slachtoffer] daar is veroorzaakt.
De kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal, waar het kogelmanteldeel met het DNA van [slachtoffer] is aangetroffen, bevindt zich buiten het bereik van de camera. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] binnen het bereik van de camera van achteren wordt beschoten, betekent dit naar oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat [slachtoffer] de andere doorschotverwonding (in zijn linkerzij) nabij de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal heeft opgelopen.
Ten tijde van het schietincident waren er een aantal personen op of nabij de Oeverwal aanwezig, die als getuigen zijn gehoord.
Getuigen Oeverwal
De getuigen [getuige 4] en [getuige 5] liepen omstreeks 22.15 uur vanaf het Cörversplein in de richting van de Oeverwal. De auto van [getuige 5] stond verderop geparkeerd richting de Wilhelminabrug.
Getuige [getuige 4] heeft het volgende verklaard:
Ik zag in de verte ter hoogte van onze geparkeerde auto een drietal personen en hoorde vrijwel direct hierop een knal. (...) Bij het horen van de knal hoorde ik een weerkaatsing aan de zijde van de Kesselkade. Kort daarna hoorde ik weer een knal. (...) Ik zag vervolgens een van de drie personen op mij afkomen. Ik hoorde dat deze persoon schreeuwde ‘overval politie politie’. Ik hoorde dat hij dit bleef herhalen. Ik zag dat de andere twee personen aan de andere zijde van de straat op ongeveer twaalf meter achter hem aan liepen. Ik zag dat de eerstgenoemde persoon heel kort langs mij doorliep. Ik hoorde dat deze bleef roepen ‘politie politie overval’. Ik zag dat toen deze persoon nagenoeg aan mij voorbij was dat deze persoon een bebloed voorhoofd had. (...) Ik zag dat de twee anderen achter de eerder genoemde gewonde persoon aan bleven lopen. Ik liep op dat moment ter hoogte van de tuin van het aldaar gelegen klooster. Ik zag dat er een stationcar op de hoek Oeverwal/Sint Maartenslaan stond. Zowel links als rechts stonden de portieren open. Toen ik bij onze geparkeerde auto kwam, hoorde ik nog een derde knal. (...) Toen ik vervolgens in de auto wilde stappen zag ik dat de twee personen die achter de bebloede man aan waren gelopen, terug in onze richting kwamen lopen. Toen ik vervolgens in de auto zat, zag ik dat een van deze personen voorover gebogen in de eerder genoemde stationcar hing.
Getuige [getuige 5] heeft als volgt verklaard:
Ik hoorde opeens een knal of twee. In eerste instantie dacht ik dat het vuurwerk was. (...) Er kwam toen een man aan lopen en ik hoorde dat hij riep ‘overval, overval, overval, politie’. (...) Ik zag dat er twee personen achter deze man aan kwamen rennen. (...) Daarna hoorde ik een tweede knal en ik zag een flits. Ik heb in het leger gezeten en wist dus direct dat er een vuurwapen afwas geschoten en dat het dus geen vuurwerk was. (...) Op dat moment stond ik ter hoogte van Brouwerij De Ridder. Mijn vriendin en ik zijn toen direct naar onze auto gerend. (...) Terwijl wij wegreden, zag ik die twee mannen nog teruggaan naar de auto die net voorbij de kerk stond geparkeerd. Ik zag verder dat de deur van de bijrijderszijde open stond. (…) Op het moment dat ik de auto terugzette om vervolgens weg te rijden zag ik de persoon waar die twee mannen op geschoten hebben, tegen de gevel ter hoogte van de brouwerij staan. (...) Tijdens het wegrijden zat ik in de buitenspiegels de twee personen die ons eerder voorbij renden, terug komen rennen in de richting van de midden op de rijbaan geparkeerde auto.
De getuigen [getuige 6] en [getuige 7] reden omstreeks 22.15 uur vanaf de Wycker Brugstraat over de Oeverwal richting de kruising met de Sint Martinuslaan en parkeerden hun auto in een parkeervak in de buurt van de aldaar gelegen kerk.
Getuige [getuige 6] heeft het volgende verklaard:
Op het moment dat mijn vriend de deur opendeed, hoorde ik geschreeuw. Ik hoorde een mannenstem die meerdere malen riep ‘politie’. Ik zag dat twee personen uit de straat kwamen rennen waar de kerk ligt. Toen zij op het kruisingsvlak kwamen van de Sint Maartenslaan en de Oeverwal zag ik dat er een korte vechtpartij gebeurde. Ik startte de auto, want ik wilde daar weg. Op een bepaald moment werd er geschoten. Ik zag een persoon staan dan wel rennen richting de Sint Servaasbrug. Ik zag dat hij met gestrekte armen stond en het leek alsof hij een schietende beweging maakte. Ik hoorde een aantal schoten. Ik dacht drie keer. (…) Ik herinner mij nog dat wanneer je vanaf de Sint Maartenslaan naar de Oeverwal rijdt dat aan de rechterkant een auto stond. Het was een donkere auto waarvan een portier openstond. De auto stond niet in een parkeervak.
Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 6] met betrekking tot de knallen aanvullend het volgende verklaard:
Ze kwamen uit de Sint Maartenslaan gerend en toen had ik al knallen gehoord.
Getuige [getuige 7] , de vriend van getuige [getuige 6] , heeft als volgt verklaard:
Nadat we geparkeerd hadden, opende ik de deur van de auto om uit te stappen. Ik zag dat een stuk verderop drie personen renden. Ik zag dat één persoon wegrende voor de twee andere personen. Ik zag dat op de splitsing Oeverwal met de Sint Maartenslaan een personenauto midden op de weg stil stond, met de portieren voor en achter open. (...) De persoon die wegrende voor die andere twee rende eigenlijk wel van die twee andere weg, maar niet echt weg. Ik bedoel, hij rende eigenlijk een soort rondjes in de buurt van de auto. Ik hoorde dat de man die wegrende veel en hard om politie riep en help riep. (...) Ik zag op een gegeven moment dat de twee personen die ene persoon te pakken kregen. Ik zag dat ze hem klappen gaven. Ze sloegen hem. Ik weet niet of hij nu van één of van twee personen klappen kreeg. Ik zag dat de man die de klappen kreeg vrij snel wist te ontsnappen aan de andere twee personen. (...) Ik zag dat die ene persoon toen over de Oeverwal wegrende in de richting van de Sint Servaasbrug. (...) Ik had de indruk dat de twee anderen niet meer de moeite namen om achter de eerste aan te rennen. Ze verplaatsten zich wel in de richting van de wegrennende persoon. Ik zag dat een van de twee personen die achter de eerste aan kwamen, een wapen in zijn hand hield. Volgens mij was het een pistool. (...) Ik zag dat die persoon het pistool dubbelhandig vasthield, met gestrekte armen voor zijn borst uit, wijzend in de richting van de persoon die wegrende. Ik hoorde op dat moment drie 3 knallen. (...) Op het moment dat er geschoten werd, kon ik de man die schoot nog net zien door het geopende autoportier. De andere persoon van die twee stond waarschijnlijk wat verder naar achter. Ik zag hem niet op het moment van schieten.
Later bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 7] aanvullend het volgende verklaard:
Een van die mensen rende achter onze auto langs richting Servaasbrug. De ander rende er achteraan en schoot. Ik heb niet gezien of het schot raak was. (…) Ik hoorde een knal bij het hek van de kerk. Ik dacht dat iemand tegen het hek was geknald. (…) Ze renden in cirkeltjes om die auto.
Getuige [getuige 8] Hoet bevond zich op haar kamer gelegen aan de [adres 1] te Maastricht. Zij heeft als volgt verklaard:
Omstreeks 22.15 uur zat ik op mijn kamer. Ik woon op de eerste verdieping en heb uitzicht op de Oeverwal. Op dat moment hoorde ik één harde knal. Ik hoorde dat die knal van dichtbij kwam, uit de richting van de Oeverwal. Vervolgens keek ik uit het raam en zag ik dat er twee personen voor de geparkeerde auto’s stonden. Ik zag dat persoon 1 tegen de neus van een geparkeerde auto leunde. Ik zag dat deze persoon bloed aan zijn hoofd had en een angstige houding had tegenover persoon 2. Ik zag namelijk dat persoon 1 zijn handen tussen hem en persoon 2 inhield, waarschijnlijk om persoon 2 af te houden. Ik zag dat persoon 1 duidelijk ondersteuning van de auto nodig had. Ik zag dat persoon 2 om persoon 1 heen draaide. Ik zag aan de houding van de personen dat ze aan het communiceren waren. Vervolgens zag ik dat persoon 2 een pistool in zijn hand had. Ik zag dat persoon 2 het pistool met één hand vasthield. (...) Ik zag dat persoon 2 het pistool nonchalant richtte op de romp van persoon 1.
Tussenconclusie 2
De rechtbank stelt op basis van genoemde getuigenverklaringen in combinatie met het forensisch onderzoek en de camerabeelden de volgende gang van zaken vast:
- de Volvo van [slachtoffer] stond stil op de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal met openstaande portieren;
- rondom de auto was er sprake van een achtervolging, waarbij [slachtoffer] uit de greep van twee andere personen probeerde te blijven. Hij riep daarbij ‘politie, politie’ en ‘overval’;
- in de buurt van de auto is er nog sprake van een vechtpartij en viel ook het eerste schot, waarbij [slachtoffer] werd geraakt in zijn linkerzij;
- [slachtoffer] is vervolgens weggerend over de Oeverwal richting de Servaasburg, gevolgd door twee personen. Hij had op dat moment al bloed aan zijn hoofd;
- in zijn vlucht werd [slachtoffer] van achteren in zijn rechter romp geschoten;
- [slachtoffer] leunde vervolgens tegen een in de parkeervakken staande auto aan. Hij is daar gefouilleerd door een persoon met het pistool;
- deze persoon stak de rijbaan over en liep op het trottoir vervolgens terug in de richting van de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal. Bij het weglopen verschijnt op de camerabeelden boven in beeld op de rijbaan even een schaduw van een persoon;
- [slachtoffer] stak ook de rijbaan over en zakte uiteindelijk op het trottoir bij perceel 9 in elkaar;
- beide achtervolgende personen zijn terug naar de auto van [slachtoffer] gerend, ingestapt en weggereden.
De rechtbank trekt uit voorgaande de conclusie dat [slachtoffer] in de buurt van de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal voor de eerste keer is beschoten en geraakt in zijn linkerzij. Hij is op enig moment gevlucht in de richting van de percelen 9 tot en met 14 op de Oeverwal en wordt dan aldaar, in het zicht van de camera, van achteren in zijn rechterromp geschoten.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben ter terechtzitting beiden verklaard dat zij samen op 1 december 2013 met [slachtoffer] op de Oeverwal te Maastricht zijn geweest.
De volgende vraag die de rechtbank dan ook dient te beantwoorden is wat de rol en de intentie van beide verdachten is geweest. Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank met name gebruik maken van de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] alsmede de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
De rechtbank merkt op dat [verdachte] en [medeverdachte] elk een eigen lezing hebben gegeven van wat er in de avond van 1 december 2013 gebeurd zou zijn, waarbij beide verdachten ontkennen de persoon te zijn die op de camerabeelden is te zien als degene die [slachtoffer] achtervolgt en beschiet. [medeverdachte] herkent op de beelden met zekerheid [verdachte] als schutter. Voorts proberen zowel [verdachte] als [medeverdachte] in hun verklaringen weg te blijven van hetgeen op de camerabeelden is te zien. Immers hebben beide verdachten verklaard dat op het moment dat [slachtoffer] bij de kruising wegloopt verder de Oeverwal op, de ander hem achterna is gegaan, maar dat hijzelf bij de auto is gebleven ( [verdachte] ), dan wel hooguit tot bij het perceel naast de kerk is gekomen ( [medeverdachte] ). Beide verdachten verklaren dat zij vanuit hun positie geen zicht hebben gehad op hetgeen verderop (in het zicht van de camera) is gebeurd. Uit de verklaringen van de getuigen op de Oeverwal blijkt echter dat [slachtoffer] zowel in de buurt van zijn auto als bij zijn vlucht over de Oeverwal richting Servaasbrug werd achtervolgd door
twee personenen dat deze twee personen ook weer samen zijn terug gelopen naar de auto. Voorts leidt de rechtbank uit de schaduw die op de camerabeelden aan de bovenkant kort in beeld komt af, dat er een tweede persoon veel dichterbij moet hebben gestaan dan de verdachten zelf aangeven. Het zicht van de betreffende camera reikte immers slechts tot perceel 9, welk perceel zich blijkens de in het dossier gevoegde overzichtsfotoop grote afstand van de kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal en de kerk bevindt. De rechtbank acht de verklaringen van zowel [verdachte] als [medeverdachte] op dit onderdeel dan ook onaannemelijk.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] tegenstrijdig aan elkaar hebben verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid te worden bekeken en gewaardeerd. De rechtbank heeft daarom gekeken welke onderdelen van de verklaringen ondersteund worden door andere bewijsmiddelen en deze onderdelen aan het bewijs van het ten laste gelegde laten bijdragen.
Verklaringen [verdachte]
Verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] 1979, is op 30 september 2015 door Nederlandse verbalisanten in Albanië gehoord in verband met het schietincident op
1 december 2013. Daarbij heeft [verdachte] – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de betreffende dag met [getuige 2] , bij wie hij verbleef, naar het station in Luik is gegaan. Daar troffen zij [medeverdachte] , die in het gezelschap was van een jonge Fransman ( [getuige 1] ). Zij gingen met zijn vieren met de trein naar Maastricht. [getuige 2] en [getuige 1] zijn een station eerder uitgestapt en hij en [medeverdachte] zijn doorgereisd naar Maastricht. Hij ( [verdachte] ) had daar 2 gram cocaïne besteld. Met betrekking tot het verdere verloop verklaarde [verdachte] – zakelijk weergegeven – als volgt:
Nadat we uit de trein stapten belde ik met de verkoper van het spul om de bestelling te brengen welke was twee gram cocaïne. Ik nam de cocaïne en gaf het geld, 80 euro, voordat ik in de auto stapte. De persoon van wie ik de cocaïne had gekocht begon te praten met [medeverdachte] over het kopen van een hoeveelheid heroïne door [medeverdachte] . De chauffeur die mij de cocaïne had verkocht zei tegen mij stap in de auto, laten we weggaan van hier want er wordt veel lawaai gemaakt. Daarna zijn ik en [medeverdachte] in de auto gestapt. [medeverdachte] ging voorin de auto zitten en ik ging achter de chauffeur zitten, in het midden van hun. (…) Op dat moment haalde [medeverdachte] een pistool uit en sloeg de chauffeur op zijn hoofd ermee. Op dit moment stond de auto stil. De chauffeur kreeg door het slaan bloed op zijn hoofd, stapte uit de auto en stond bij de deur van de auto en [medeverdachte] stapte ook uit de auto. Voordat ik uit de auto stapte zag ik dat [medeverdachte] en de chauffeur met elkaar op de vuist gingen bij de koplamp bij de chauffeurskant. Toen ik uit de auto stapte, zag ik dat [medeverdachte] het pistool uit haalde. (…) De chauffeur probeerde hem met een schaar aan te vallen toen [medeverdachte] het pistool uithaalde. Op dit moment schoot [medeverdachte] twee à drie keer met het pistool richting de voeten/benen. De chauffeur liep weg en kwam weer terug tegen [medeverdachte] zeggend ‘Je schiet niet op me, schiet op me’. De chauffeur heeft gedacht dat het wapen nep was omdat de eerste twee a drie kogels hem niet geraakt hebben. [medeverdachte] heeft op dit moment opnieuw richting de voeten/benen geschoten, maar ik kan mij niet herinneren hoe vaak hij geschoten heeft. Ik wil zeggen dat de eerste keer dat [medeverdachte] het wapen ging laden het niet afging en [medeverdachte] heeft het wapen opnieuw geladen. De chauffeur ging ongeveer 20 meter ver van ons en stond daar. [medeverdachte] zei op dit moment tegen mij ‘stap in de auto, laten we gaan’. (…) Nadat we naar Luik gingen, in de buurt van het huis van [medeverdachte] , ontmoetten wij de Fransman en [getuige 2] met wie [getuige 2] telefonisch afgesproken had. We stapten alle vier in de auto en [medeverdachte] reed ons naar een bos achter zijn huis, ongeveer 10 minuten met de auto. Toen we in het bos waren begon [medeverdachte] samen met de Fransman de auto te doorzoeken en uit elkaar te halen. [medeverdachte] en de Fransman vonden iets in de auto.
Ter terechtzitting van 22 augustus 2019 heeft [verdachte] aanvullend verklaard dat hij ook mee de auto heeft doorzocht. Hij zocht naar waardevolle spullen.
Daarnaast heeft [verdachte] een verklaring afgelegd over het wapen, inhoudende:
[medeverdachte] heeft mij, toen ik hem in de gevangenis ontmoette, verteld dat ze tijdens een onderzoek van de woning een wapen bij hem hadden gevonden. Enige tijd later, volgens de Belgische wet, hebben ze het wapen weer aan [medeverdachte] teruggegeven omdat hij een vergunning kreeg, dat [het wapen] bleef dus weer bij [medeverdachte] , en het was het wapen dat bij het conflict werd gebruikt. Die nacht vertelde [medeverdachte] mij over het wapen, de nacht waarop we uit Maastricht teruggingen om de drugs te kopen. Tijdens de terugweg had hij het wapen bij zich. [medeverdachte] heeft mij verteld dat men hem het wapen dat door de politie in zijn huis was gevonden weer terug had gegeven. Om deze reden vermoedde ik dat het hetzelfde wapen was dat in de gebeurtenis die er plaatsvond door [medeverdachte] was gebruikt.
Uit onderzoek is gebleken dat er door de Belgische politie in 2006 tijdens een doorzoeking in de woning van [medeverdachte] een automatisch pistool kaliber .45 van het merk Colt is aangetroffen en in beslaggenomen.De lader is voorzien van twaalf stuks munitie kaliber .45 met opschrift -45 AUTO –MRP.Dit wapen is in opdracht van een rechter in 2007 aan [medeverdachte] teruggegeven.
Verklaringen [medeverdachte]
, geboren op [geboortedatum medeverdachte] 1955, heeft ter terechtzitting van 22 augustus 2019als verdachte in zijn eigen zaak en tevens als getuige in de zaak van [verdachte] een verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij met betrekking tot de gebeurtenissen op 1 december 2013 op de Oeverwal het volgende verklaard:
U houdt mij voor dat op de getoonde camerabeelden twee personen zijn te zien, waarvan één het slachtoffer betreft. U vraagt mij of ik de andere persoon ben. Nee, ik ben niet die tweede persoon. Dat was [verdachte] . (…) Ik was die avond wel samen met [verdachte] en wij zijn op enig moment op de Oeverwal in Maastricht terecht gekomen. (…) Ik hoorde vervolgens [slachtoffer] om de politie roepen. Hij begon weg te rennen en [verdachte] volgde hem. Vervolgens zijn er nog twee schoten gevallen. (…) [slachtoffer] heb ik daarna niet meer gezien. (…) [verdachte] zei: “Kom, kom, de politie gaat komen”. Ik ben in de auto gestapt. Wij zijn vervolgens samen naar België gereden. (…) Het klopt dat er in 2006 een pistool is aangetroffen en in beslag is genomen. Dat wapen behoorde aan mij toe. Ik heb enige tijd daarna een oproep gekregen dat ik het wapen weer kon komen ophalen.
Verklaringen getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
Verklaringen [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft over de gebeurtenissen in Maastricht op 1 december 2013 – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Volgens mij was het een dealer geschiedenis. [medeverdachte] zei dat het ‘ [naam 1] ’ was toen hij het over de Albanees [verdachte] had. Op de foto die u mij liet zien herkende ik [verdachte] als zijnde de Albanees (…) Voor de halte Randwyck ben ik uitgestapt en toen zag ik [medeverdachte] met [verdachte] in de trein die weer wegreed. (…) Toen hij terug kwam vertelde [medeverdachte] dat er een schietpartij geweest was en dat hij, [medeverdachte] , had geschoten omdat die vent uit de auto stapte en wegrende. Volgens mij wilden [medeverdachte] en [verdachte] het slachtoffer overvallen. [verdachte] heeft [medeverdachte] voorgesteld om de drugs te stelen van het slachtoffer en het is [medeverdachte] die heeft geschoten. (...) Hij heeft me verteld dat hij twee keer op die vent geschoten had. (...) [medeverdachte] heeft me verteld dat hij toen die vent naar buiten kwam heeft geschoten en dat hij toen nog een tweede keer schoot. Volgens mij dacht hij dat het slachtoffer wilde vluchten met de drugs. (…) Ze waren een dealer gaan ontmoeten, ze wilden hem beroven en ze waren naar buiten gekomen om te schieten op degene die wegrende. (…) [medeverdachte] heeft mij gezegd dat ze de man wilden overvallen. [naam 1] ( [verdachte] ) kende een dealer die ze wilden overvallen. (…) Op de terugweg heeft [medeverdachte] dat gezegd, dat ze waren vertrokken met de bedoeling om de dealer te overvallen. (…) De anderen hebben de auto doorzocht en zij hebben drugs gevonden in de verborgen ruimte onder de versnellingspook. Het was heroïne. [medeverdachte] heeft het gepakt. (…) Ik herken het jack met witte strepen op de videobeelden niet. [medeverdachte] was niet zo gekleed, het is kleding voor jongeren en bovendien kan [medeverdachte] niet rennen omdat hij spataderen heeft. Ik herken [medeverdachte] niet op de video.
Tijdens de doorzoeking in de woning van [getuige 2] werd een zwart-wit kleurig jack aangetroffen en in beslag genomen.Aan de betreffende jas werd schotresten onderzoek uitgevoerd en in het rapport van 17 september 2015 werd het volgende geconcludeerd:
Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van de mouwen en de zakken van de jas en een schietproces.
Verklaringen [getuige 2]
In het proces-verbaal van het rogatoire verhoor van [getuige 2] staat het volgende weergegeven met betrekking tot de zwart/witte jas:
Ik verleende in die tijd in feite onderdak aan een Albanees die zich [naam 2] liet noemen. Hij was sinds anderhalve, ja zelfs twee weken, bij mij voor de feiten in Maastricht. (…) Op 01 december 2013 stelde [naam 2] mij voor om naar Maastricht te gaan om drugs te gaan halen. [naam 2] ( [verdachte] ) heeft het zwart-witte jasje genomen. Ik verklaar dat ik hem, omdat hij geen jasje had, dat jasje had geleend in de dagen na zijn aankomst. (…) Om antwoord op uw vraag te geven, gedurende het hele traject naar Maastricht was [verdachte] degene die het jasje aanhad.
[getuige 2] heeft bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris aanvullend – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Bij mij is een zwart-witte jas gevonden. Dat is de jas op de foto op pagina 1651 in het dossier. Die avond droeg [verdachte] die jas. (…) Toen hij terug kwam uit Luik had hij die jas nog steeds aan. [verdachte] was behoorlijk opgewonden.
Tussenconclusie 3:
De rechtbank heeft in conclusie 1 en 2 vastgesteld dat er sprake is geweest van twee schietmomenten, te weten: nabij de kruising van de Sint Maartenslaan/Oeverwal en op de Oeverwal ter hoogte van de percelen 9 en 13-14, waarbij [slachtoffer] van achteren is geraakt.
Schoten kruising Sint Maartenslaan/Oeverwal
Op basis van de verklaringen van [verdachte] en getuige [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] degene is geweest die het eerste schot nabij de kruising van de Sint Maartenslaan/ Oeverwal heeft gelost. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt:
[verdachte] heeft verklaard dat in de auto onenigheid tussen [slachtoffer] en [medeverdachte] ontstaat over de heroïne en [slachtoffer] wil dat hij de auto verlaat. Op dat moment haalt [medeverdachte] een pistool te voorschijn en slaat [slachtoffer] daarmee op zijn hoofd. Zij stappen uit en er ontstaat een schermutseling, waarbij [medeverdachte] met het pistool een aantal keer richting de voeten/benen van [slachtoffer] schiet. Daarbij ging het wapen een keer niet af en [medeverdachte] heeft het herladen. Met betrekking tot het wapen heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte] heeft gezegd dat dit het wapen betreft dat eerder bij hem door de politie was aangetroffen.
Uit de inhoud van deze door [verdachte] in Albanië afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat deze verklaringen enkel zien op al hetgeen zich in de buurt van de auto van [slachtoffer] heeft afgespeeld. De rechtbank acht deze verklaringen betrouwbaar, nu [verdachte] deze heeft afgelegd op een moment dat hij nog geen kennis had van de inhoud van het dossier en de camerabeelden en deze verklaringen op verschillende onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen, te weten:
- bij [slachtoffer] is hoofdletsel geconstateerd en getuigen op de Oeverwal verklaren dat hij bloed in het gezicht heeft wanneer hij voorbij komt rennen; dit spoort met de verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte] [slachtoffer] met het pistool op zijn hoofd heeft geslagen;
- er is een volle .45 patroon gevonden in de buurt van de kerk nabij de kruising, welke uiterlijke kenmerken vertoont die kunnen passen bij een storing van het wapen en het herladen daarvan waardoor de patroon wordt uitgeworpen; dit spoort met de verklaring van [verdachte] dat het wapen eerst niet afging en vervolgens werd doorgeladen;
- bij [medeverdachte] is er in 2006 een Colt .45 aangetroffen, die later in 2007 aan hem is teruggegeven;
- volgens [verdachte] zou [medeverdachte] hem hebben verteld dat dit ook het wapen is dat werd gebruikt. Dit spoort met het gegeven dat de na de schietpartij van 1 december 2013 op de Oeverwal aangetroffen munitie en munitiedelen hetzelfde soort kaliber en bodemstempel hebben als het in 2006 bij [medeverdachte] inbeslaggenomen wapen en bijbehorende munitie;
- [verdachte] verklaart dat [medeverdachte] in de buurt van de auto heeft geschoten. Dit spoort met het gegeven dat op die plek een koperen mantel van een projectiel is aangetroffen met daarop DNA van [slachtoffer] .
De verklaring van [verdachte] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van [getuige 1] inhoudende dat [medeverdachte] hem op de terugweg naar Luik heeft verteld dat hij twee keer op de dealer heeft geschoten, nadat deze uit de auto stapte en weg wilde rennen. Hoewel de verklaring van [getuige 1] een ‘de auditu’ verklaring betreft, acht de rechtbank deze – anders dan de raadsman heeft bepleit – betrouwbaar, aangezien ook deze past in het beeld dat uit de andere bewijsmiddelen naar voren komt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat dit de eerste verklaring van [getuige 1] was en ziet de rechtbank niet in dat [getuige 1] op dat moment een belang zou hebben om anders te verklaren dan hetgeen hij daadwerkelijk van [medeverdachte] gehoord heeft.
Schot Oeverwal ter hoogte van de percelen 9 t/m 13-14
Op basis van de camerabeelden, de bij [getuige 2] aangetroffen jas en de verklaringen van [medeverdachte] , [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat het tweede schot is gelost door [verdachte] . Daarbij overweegt zij als volgt.
Op de camerabeelden is te zien dat de schutter een zwart/witte jas draagt. In de woning van [getuige 2] , waar [verdachte] ten tijde van het schietincident verbleef, is een zwart/witte jas aangetroffen. [getuige 2] heeft verklaard dat [verdachte] de betreffende jas op 1 december 2013 heeft gedragen zowel bij vertrek als bij terugkeer. Deze verklaring wordt ondersteund door de resultaten van het schotresten onderzoek, waarbij een ‘vrijwel zekere’ relatie is aangetoond tussen de jas en een schietproces. De raadsman acht de verklaringen van [getuige 2] onbetrouwbaar. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank geen belang voor [getuige 2] om het dragen van de jas onterecht aan [verdachte] toe te schrijven, nu zowel [verdachte] als [medeverdachte] verklaren dat [getuige 2] niet aanwezig was bij het gebeuren op de Oeverwal. De rechtbank acht [getuige 2] ’s verklaring op dit punt wel betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van [getuige 2] dat [verdachte] (en niet [medeverdachte] ) de zwart witte jas droeg vindt voorts steun in de verklaring van [getuige 1] na het zien van de beelden dat hij deze jas niet herkent al kleding die [medeverdachte] zou hebben gedragen, aangezien dit kleding voor jongeren betreft. (opmerking rechtbank: [medeverdachte] was in 2013 reeds 58 jaar oud). Voorts heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte] niet herkent op de beelden, nu deze spataderen heeft en niet kan rennen.
Medeplegen doodslag
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] op [slachtoffer] hebben geschoten; [medeverdachte] heeft het eerste doorschot toegebracht toen
zij nog in de nabijheid van de auto van [slachtoffer] waren en [verdachte] is degene geweest die vervolgens de vluchtende [slachtoffer] binnen het bereik en in het zicht van de camera van achteren heeft beschoten. [slachtoffer] is uiteindelijk ten gevolge van die twee schotverwondingen overleden. Uit de verklaringen van getuigen op de Oeverwal en de camerabeelden blijkt voorts dat beide verdachten achter [slachtoffer] aan zijn gegaan in de buurt van diens auto, zij samen met hem in gevecht waren, zij allebei achter hem aan zijn gegaan toen hij over de Oeverwal wegrende richting Servaasbrug en nadat [slachtoffer] voor de tweede keer was beschoten, ook samen naar de auto van [slachtoffer] zijn teruggelopen en daarmee samen zijn weggereden. Noch [verdachte] noch [medeverdachte] heeft op enig moment iets gedaan, waaruit afgeleid kan worden dat hij zich aan de situatie heeft willen onttrekken.
Op grond van vorenstaande oordeelt rechtbank dan ook dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag bewezen.
Gekwalificeerde doodslag
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of die doodslag werd gepleegd ten dienste van een ander feit (diefstal met geweld). De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 1] af dat [verdachte] en [medeverdachte] vooraf het plan hadden om [slachtoffer] te overvallen. Immers heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat zij naar Maastricht waren gegaan om een dealer, die [verdachte] kende, te beroven. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat dit soort berovingen gepaard gaat met geweld of minimaal een dreiging met geweld.
Uit het dossier volgt dat het geweld (van die diefstal met geweldpleging zoals omschreven in de tenlastelegging) reeds voorafgaande aan het schieten in of vlakbij de auto is aangevangen door [slachtoffer] met het pistool op zijn hoofd te slaan, zoals [verdachte] heeft verklaard. Daarnaast heeft [getuige 1] verklaard dat [medeverdachte] hem heeft verteld dat hij twee keer op de man heeft geschoten toen deze wegrende en dat dat volgens hem was, omdat [medeverdachte] dacht dat het slachtoffer wilde vluchten met de drugs. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook het schieten bij de auto van [slachtoffer] gericht was op de diefstal van drugs (en niet op diefstal van de auto). Deze verklaring van [getuige 1] vindt eveneens steun in de camerabeelden van de Oeverwal waarop te zien is dat [verdachte] (nadat zowel [medeverdachte] als [verdachte] reeds op [slachtoffer] hebben geschoten) nog de zakken van de ernstig gewonde [slachtoffer] aftast. De rechtbank houdt het er voor dat dit aftasten gebeurde in de zoektocht naar drugs.
Voorts blijkt uit de verklaringen van [verdachte] en [getuige 1] dat, eenmaal in Luik, de auto van [slachtoffer] door hen is doorzocht, waarbij - volgens [getuige 1] - in een verborgen ruimte onder de versnellingspook een hoeveelheid heroïne is gevonden. Dit doorzoeken van de auto van [slachtoffer] was (mede) gericht op plaatsen waar mogelijk drugs zouden zijn verstopt. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds met het wegnemen van de auto in Maastricht de diefstal van de drugs voltooid.
Eindconclusie
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van de doodslag werd voorafgegaan en vergezeld door diefstal met geweld, en die doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van de diefstal voor de bereiden en gemakkelijk te maken. De rechtbank acht derhalve de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.