ECLI:NL:RBLIM:2019:8980

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2019
Publicatiedatum
4 oktober 2019
Zaaknummer
C/03/263457 / KG ZA 19-189
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een zeecontainer in verband met erfdienstbaarheid

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de voorzieningenrechter op 3 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.C.M. van Riet, vorderde de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, om een zeecontainer te verwijderen die op de weg was geplaatst, welke weg onderhevig is aan een recht van erfdienstbaarheid. De eiser stelde dat de zeecontainer de toegang tot zijn bedrijfspand belemmerde, waardoor hij niet meer kon worden beleverd.

De rechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de erfdienstbaarheid de door de eiser gestelde inhoud heeft. De rechter concludeerde dat de eiser niet in zijn uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid wordt gehinderd, aangezien er voldoende ruimte is om met een klein voertuig langs de zeecontainer te rijden. De rechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gedaagde in strijd handelt met het gevestigde recht van erfdienstbaarheid. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op € 639,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/263457 / KG ZA 19-189
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door J.M. Vreuls.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 mei 2019 en de daarin genoemde stukken;
  • de mondelinge behandeling op 19 september 2019, waarbij [eiser] bij brief van 22 augustus 2019 enige bescheiden heeft overgelegd en [gedaagde] bij brief van 13 september 2019 heeft ingebracht een overzicht met zeven producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ten behoeve van de aan [eiser] in eigendom behorende percelen [adres 1] te [plaats] , kadastraal bekend sectie [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] , en ten laste van de aan [gedaagde] in eigendom behorende percelen [adres 2] , kadastraal bekend sectie [kadasternummer 3] , bestaat een recht van erfdienstbaarheid die als volgt luidt:
“11. Ten behoeve van en ten laste van het aan de verkoper in eigendom blijvende gedeelte van voormeld kadastraal perceel als heersende en lijdende erven over en weer wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg, om via de twee van de lijdende erven deeluitmakenden opritten te komen en te gaan naar de openbare weg naar en van de heersende erven.”
Blijkens art. 11 van de leveringsakte van 16 januari 1991 (productie 1 dagvaarding) is de erfdienstbaarheid gevestigd bij akte van 28 december 1983.
2.2.
[gedaagde] heeft op de weg, waarop het recht van erfdienstbaarheid ziet, en dat zich bevindt achter haar bedrijfspand, een zeecontainer geplaatst. Die zeecontainer dient voor de afvoer van afval, bestaande uit stof en houtspaanders, uit de onderneming van [gedaagde] . Tussen de zeecontainer en de grens van de weg bevindt zich nog een open ruimte van ongeveer 2,50 meter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hij zijn bedrijfspand, ondanks dat de weg daarnaar toe volledig werd belemmerd door de bedoelde zeecontainer, in het verleden via de achterzijde kon bereiken, door over het perceel van een achterbuur, de onderneming [naam 2] , langs de container te rijden. Vanaf het voorjaar van 2019 is dat echter niet meer mogelijk, omdat [naam 2] op een gedeelte van de perceelsgrens tussen haar perceel en de meergenoemde weg, ter hoogte van de zeecontainer, een betonnen muur/blokken heeft aangebracht. De ruimte tussen de zeecontainer en aangebrachte grensafscheiding is volgens [eiser] te smal om nog langs de container te kunnen rijden met een voertuig. [eiser] stelt dat zijn onderneming, die aan de achterzijde wordt beleverd, daardoor thans niet meer beleverd kan worden.
3.2.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot verwijdering van de container geplaatst voor zijn loods, dan wel op de weg gelegen langs de in het lichaam van de dagvaarding bedoelde opstallen, meer in het bijzonder [adres 2] [plaats] , (…) en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de uitvoering van het vonnis te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, dan wel de in de kosten van dit geding.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de omschrijving van de erfdienstbaarheid volgt niet op welke wijze de erfdienstbaarheid van weg moet kunnen worden uitgeoefend, meer in het bijzonder niet of dat recht alleen te voet, dan wel met een voertuig en, zo ja, welk voertuig, mag worden uitgeoefend. Evenmin bepaalt het gevestigde recht over welke breedte van de bedoelde weg het zich uitstrekt, zodat ook daarin geen aanknopingspunt is te vinden over de wijze waarop het recht mag worden uitgeoefend. Voor een en ander is nadere bewijslevering noodzakelijk, waarvoor in kort geding geen tijd is.
4.2.
Het is voorshands onvoldoende aannemelijk dat [eiser] het recht van erfdienstbaarheid moet kunnen uitoefenen op de door hem voorgestane wijze, te weten door middel van een vrachtauto. Aanknopingspunten daarvoor zijn er niet. Zo staat in dit geding onbetwist vast dat de diverse bedrijfspanden die grenzen aan de bedoelde weg ten tijde van het vestigen van de omstreden erfdienstbaarheid enkel een personenloopdeur aan de achterzijde hadden. In elk geval [eiser] heeft er later voor gekozen die achterdeur te vervangen door een (bredere) poort. Het feit dat zich oorspronkelijk een deur en niet een poort aan de achterzijde van kennelijk alle bedrijfspanden bevond, doet eerder vermoeden dat de erfdienstbaarheid van weg enkel was bedoeld voor personen in eventueel personenauto’s om te komen en te gaan, en dus niet om die panden via de achterzijde te bevoorraden, althans niet met auto’s breder dan de thans nog open ruimte van ongeveer 2,50 meter.
4.3.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstreden zeecontainer de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid ook niet in de weg staat, omdat onbetwist vaststaat dat de ruimte tussen de omstreden zeecontainer en de door [naam 2] opgerichte betonnen muur ongeveer 2,50 m bedraagt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die ruimte voldoende om met een klein voertuig het beweerde recht van erfdienstbaarheid te kunnen blijven uitoefenen.
4.4.
Derhalve kan in het kader van dit geding niet worden geoordeeld dat [gedaagde] handelt in strijd met het gevestigde recht van erfdienstbaarheid, zodat de vordering moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet niet waarom en hoe de door [eiser] overgelegde Beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van invloed is op de uitleg van de inhoud van de erfdienstbaarheid, zodat aan die regels voorbij wordt gegaan.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 639,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 639,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken [1]

Voetnoten

1.type: MT