3.3Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verschillende aan hem tenlastegelegde feiten bekend. Deze feiten zal de rechtbank eerst bespreken.
In de zaak met parketnummer 03.034921.17is onder feit 1 aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een kentekenplaat heeft geheeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2016.
In de zaak met parketnummer 03.019041.18wordt de verdachte onder feit 1 verweten dat hij heeft gereden onder invloed van alcohol.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting,
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017
- het rapport van het NFI d.d. 4 juli 2017.
In dezelfde zaak wordt de verdachte onder feit 2 verweten dat hij, kort gezegd, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017.
Ongeldig rijbewijs
De verdachte wordt eveneens verweten dat hij op drie verschillende dagen, namelijk op 22 juni, 27 juni en 29 augustus 2017 heeft gereden terwijl hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit is in de zaak met parketnummer 03.019041.18 tenlastegelegd onder feit 3, in de zaak met parketnummer 03.034921.17onder feit 2 en in de zaak met parketnummer 03.700338.17onder feit 5.
Op 22 juni 2017 te Kerkrade willen verbalisanten de verdachte staande houden in verband met een vermeende bedreiging. De verdachte geeft geen gehoor aan het stopteken van de politie. Hij rijdt met hoge snelheid weg op onder andere de Spireastraat.
Op 27 juni 2017 te Meerssen zien de verbalisanten de verdachte wederom in een personenauto rijden op onder andere de Klinkenberg. De verdachte negeert ook nu weer een stopteken van de politie en gaat er vandoor. Uiteindelijk wordt de verdachte klemgereden.
Op 29 augustus 2017 op de Overstehofweg te Landgraaf, zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte rijden in een personenauto. De verbalisanten verklaren in hun proces-verbaal de verdachte voor 100 procent te herkennen.
Uit het dossier van de zaak met parketnummer 03.034921.17 blijkt dat het rijbewijs van de verdachte met ingang van 13 april 2005 ongeldig is verklaard.Dit besluit is opgenomen in een brief van 6 april 2005 aan de verdachte. Bij het bericht staat vermeld dat de brief aangetekend verstuurd moet worden naar het woonadres van de verdachte.
De rechtbank dient te beoordelen of het besluit op geldige wijze aan de verdachte bekend is gemaakt en of de verdachte wist of had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs op de juiste wijze aan de verdachte bekend is gemaakt. Bij het besluit staat aangegeven dat het bericht aangetekend dient te worden verzonden. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op enig moment wist dat zijn rijbewijs niet meer geldig was, dat hij een ongeldigverklaring had kunnen voorkomen door het volgen van de EMA-cursus, maar dat dit niet is gelukt omdat hij het cursusgeld niet had voldaan. Deze laatste informatie stemt overeen met de inhoud van de voormelde brief van 6 april 2005. De rechtbank leidt uit dit alles af dat de verdachte met de inhoud van het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs bekend is geraakt.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 29 augustus 2017 op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar dat hij dit in juni 2017 nog niet wist.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk.
Op 1 juli 2015 is door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank behandeld. Op dezelfde dag is arrest gewezen. De verdachte is toen veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, onder meer ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd in de periode van 11 april 2013 tot en met 14 april 2013. Na het afstand doen door de verdachte en door de advocaat-generaal van de mogelijkheid van cassatieberoep, is het arrest op 1 juli 2015 onherroepelijk geworden.
De verdachte is hierna nog meerdere keren veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de verdachte in elk geval sinds 1 juli 2015 redelijkerwijs ervan op de hoogte moet zijn geweest dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 juni, 27 juni en op 29 augustus 2017 in een auto heeft gereden, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Poging tot zware mishandeling, bedreiging en spookrijden
In de zaak met parketnummer 03.700338.17 wordt de verdachte onder de feiten 1 tot en met 4 verweten dat hij op 15 september 2017 de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel heeft bedreigd, dat hij verbalisant [slachtoffer 3] heeft bedreigd en dat hij over een afstand van 8,5 kilometer tegen het verkeer in heeft gereden. Deze feiten zouden hebben plaatsgevonden tijdens de spookrit van de verdachte van Valkenburg naar Maastricht. De rechtbank zal eerst beschrijven wat er is gebeurd, om vervolgens hieruit af te leiden welke strafbare feiten dit oplevert.
Op 15 september 2017 rijden de verbalisanten [slachtoffer 1] (bestuurder) en [slachtoffer 2] (bijrijder) in een politieauto over de A79 in de richting van Heerlen. Zij vernemen via de meldkamer dat de verdachte zich aan zijn staandehouding dan wel aanhouding heeft onttrokken en al spookrijdend over de A79 in de richting van Maastricht rijdt. [slachtoffer 1] ziet dat verschillende auto’s moeten uitwijken voor het door de verdachte bestuurde voertuig. De verdachte rijdt op dat moment deels op de vluchtstrook en deels op de – naar de rechtbank begrijpt – daaraan grenzende rijstrook 2. De verdachte reageert niet op de optische- en de geluidssignalen en het knipperen van de koplampen van de door [slachtoffer 1] bestuurde politieauto. De verdachte rijdt al spookrijdend met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur frontaal op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af. Hij maakt op een afstand van 10 tot 20 meter een stuurbeweging naar rechts en ontwijkt [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ternauwernood. Vervolgens rijdt de verdachte al spookrijdend de oprit Meerssen af. De verbalisanten willen de auto van verdachte tot stoppen dwingen. [slachtoffer 1] stuurt het dienstvoertuig links naast de auto waarin de verdachte zit. Op dat moment voelt [slachtoffer 1] een harde klap. De personenauto van de verdachte rijdt tegen het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. Het dienstvoertuig beweegt van links naar rechts. [slachtoffer 1] heeft de grootste moeite om het dienstvoertuig te beheersen. [slachtoffer 1] drukt vol op de rem om het voertuig van de verdachte te doen stoppen. Beide voertuigen komen tot stilstand. [slachtoffer 1] stapt uit en ziet dat de auto van de verdachte dwars op de weg staat. Hij rent naar de verdachte toe. De verdachte draait aan het stuur. [slachtoffer 1] hoort dat de verdachte gas geeft en dat de motor toeren maakt. [slachtoffer 1] staat op dat moment ter hoogte van de achterzijde van de auto van de verdachte op een afstand van ongeveer 5 meter. De verdachte rijdt met een behoorlijke snelheid naar achteren, waardoor [slachtoffer 1] naar de vangrail moet rennen om niet door de auto van verdachte geraakt te worden. [slachtoffer 1] trekt zijn wapen. De verdachte keert zijn voertuig en rijdt met piepende banden weg de A79 op, richting Heerlen. [slachtoffer 1] schiet twee keer op de rechter achterband van de auto van de verdachte. Op het moment van schieten staat [slachtoffer 1] op een afstand van ongeveer 10 meter van het voertuig van de verdachte. [slachtoffer 1] ziet een opvallende politiemotor aan komen rijden. Hij ziet dat de verdachte in de richting van de motorrijder rijdt. De motorrijder wijkt naar links uit en wankelt als het ware op zijn motor. Uiteindelijk wordt de verdachte op het Miradorplein in Maastricht klemgereden en aangehouden.
Uit het door de verbalisant [slachtoffer 2] opgestelde proces-verbaal blijkt het navolgende. Net voordat de verdachte de auto van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de oprit Meerssen aanrijdt, rijden de verbalisanten met een snelheid van ongeveer 75 tot 80 kilometer per uur. De verdachte mindert vaart met zijn voertuig. [slachtoffer 1] weet naast het voertuig van de verdachte te komen. De verdachte maakt met zijn voertuig een sturende beweging naar links. De auto van de verdachte ramt het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de rechter voorkant dan wel tegen het bijrijdersportier. De verdachte maakt aanstalten zijn voertuig te keren. [slachtoffer 1] stapt uit de auto en roept: “politie”. [slachtoffer 1] schiet twee keer op het voertuig van de verdachte. De verdachte rijdt met zijn auto in de richting van motoragent [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] kan een aanrijding met de verdachte maar net voorkomen.
De verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben van het voorval aangifte gedaan. Zij hebben meerdere keren gevreesd voor hun leven, het leven van hun collega’s en het leven van andere weggebruikers.
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat het voertuig van de verdachte na de botsing met de linker voorkant tegen het bijrijdersportier van het dienstvoertuig staat. [slachtoffer 2] kan hierdoor niet uitstappen. De verdachte rijdt vervolgens accelererend achteruit, waarna [slachtoffer 2] kan uitstappen.
Tijdens de rit die in Maastricht door de politie wordt beëindigd, hebben andere weggebruikers meermalen moeten uitwijken of wegspringen om een aanrijding met het voertuig van de verdachte te voorkomen.
In het proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) is de botshoek op het moment van de aanrijding tussen het voertuig van de verdachte en het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , bij benadering vastgesteld. De auto van de verdachte staat dan tegen de rechter voorkant dan wel het bijrijdersportier van het dienstvoertuig aan.
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft van zijn bevindingen een proces-verbaal opgemaakt. Na de aanrijding tussen het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het voertuig van de verdachte, komt [slachtoffer 3] op zijn dienstmotor bij de oprit Meerssen aan. Hij ziet dat de verdachte na de botsing met het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] keert en accelererend in zijn richting komt rijden. Hij staat op dat moment stil op de vluchtstrook naast de vangrail. [slachtoffer 3] tast naar zijn dienstwapen, maar is door de snelheid die de verdachte met zijn auto maakt te laat om zijn wapen af te kunnen vuren. Op 4 tot 5 meter vóór de plek waar [slachtoffer 3] staat met zijn motor, maakt de verdachte een abrupte stuurbeweging naar links, waardoor de rijrichting van de auto van de verdachte verandert. De auto van de verdachte passeert [slachtoffer 3] met een snelheid van 70 tot 80 kilometer per uur. [slachtoffer 3] wordt net niet geraakt. De verdachte rijdt slingerend en in onbalans verder. Toen de verdachte op [slachtoffer 3] af kwam rijden dacht [slachtoffer 3] dat de verdachte hem frontaal zou aanrijden.
Uit het proces-verbaal van de VOA blijkt dat de verdachte gedurende 8,5 kilometer tussen Valkenburg en Maastricht al spookrijdend over de A79 heeft gereden.
De verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij op de A79 tegen het verkeer in heeft gereden.
Bewijsoverweging feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 primair tenlastegelegd dat hij geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, door met een aanzienlijke snelheid al spookrijdend tegen hun voertuig aan de rijden.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verbalisanten met hun dienstvoertuig juist tegen de auto van de verdachte aan zijn gereden. Hij concludeert dit uit de ter terechtzitting afgespeelde geluidsfragmenten van het portofoonverkeer tijdens de achtervolging, het proces-verbaal van de VOA en het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
In de rapportage van de VOA is te lezen dat het voertuig van de verdachte en het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in botsing zijn gekomen. Volgens de VOA is niet duidelijk welke bestuurder welke stuurbeweging heeft gemaakt.
De verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afzonderlijk van elkaar op de dag van het voorval proces-verbaal opgemaakt. Zij zouden, gelet op het voorafgaande rijgedrag van de verdachte, reden hebben gehad om het voertuig van de verdachte te rammen, teneinde het voertuig tot stoppen te dwingen. Zij relateren echter beiden dat het de verdachte is geweest die plots naar links heeft gestuurd, waardoor zijn auto het dienstvoertuig raakte.
Ter terechtzitting zijn geluidsfragmenten beluisterd. Het betreft opnamen van gesprekken in een hectische situatie. Het lijkt er op dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de mededelingen van hun collega’s zo interpreteren, dat de politie de auto van de verdachte heeft geramd. Deze uitleg wordt niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Direct na het voorval hebben de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op ambtseed hun proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de inhoud van deze processen-verbaal.
Tussenconclusie
Het is de verdachte geweest die met zijn auto een plotse stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor een botsing tussen de beide voertuigen ontstond. Ten tijde van de botsing reden de beide auto’s met een aanzienlijke snelheid op de oprit van de snelweg.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat de verdachte vol opzet had om de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank dient vervolgens te bezien of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om aan de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vraag is of door het gedrag van de verdachte, de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de aanmerkelijke kans hebben gelopen dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Vervolgens dient de rechtbank te bepalen of de verdachte deze aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen.
Ten tijde van de aanrijding had het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een snelheid van ongeveer 70 tot 90 kilometer per uur. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden naast het voertuig van de verdachte op de oprit Meerssen met aan beide kanten een vangrail. De uitwijkmogelijkheden waren beperkt. Onder deze omstandigheden is er, naar het oordeel van de rechtbank, een aanmerkelijke kans geweest dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Ten gevolge van de door de verdachte veroorzaakte aanrijding hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hoge snelheid frontaal in de vangrail terecht kunnen komen. Er bestond een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte heeft deze risico’s op de koop toegenomen. Door de goede rijvaardigheid van [slachtoffer 1] zijn de lichamelijke gevolgen beperkt gebleven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft om aan de agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsoverweging feit 2
Aan de verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij geprobeerd heeft om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [slachtoffer 1] heeft bedreigd, door al accelererend en achteruit rijdend op hem in te rijden dan wel in zijn richting te rijden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn auto schoot en hij toen pas achteruit reed. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De mededeling van de verdachte wijkt af van de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] . In de rechterachterband van het voertuig van de verdachte is een inschotopening aangetroffen, evenals bij de tankdop rechts achter op het voertuig. De locaties van deze inschoten passen bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij pas heeft geschoten nadat de verdachte zijn voertuig naar links en naar achteren had gereden en vervolgens vooruit wegreed.
Tussenconclusie
De verdachte heeft met zijn auto accelererend achteruit gereden in de richting van de plek waar [slachtoffer 1] stond.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 1] heeft weg moeten springen om een aanrijding te voorkomen. De kans dat [slachtoffer 1] door de aanrijding, indien zij zou hebben plaatsgevonden, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, acht de rechtbank aanmerkelijk. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans op de koop toe genomen. De verdachte had kunnen verwachten dat de agenten uit hun auto zouden komen om hem aan te houden, nadat zij hem met veel moeite tot stilstand hadden weten te dwingen. Gelet op de positie van de auto’s na de aanrijding, had de bestuurder [slachtoffer 1] - vanuit de positie van de verdachte bezien - alleen van linksachter vandaan kunnen komen – de richting waarin de verdachte achteruit accelereerde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door accelererend en achteruitrijdend in de richting van [slachtoffer 1] te rijden.
Bewijsoverweging feit 3
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met de door hem bestuurde auto met aanzienlijke snelheid op de op zijn motor zittende agent [slachtoffer 3] is toegereden, hem tot op korte afstand is genaderd en op het laatste moment van rijrichting is veranderd. Deze gedragingen zijn voor [slachtoffer 3] zeer bedreigend geweest. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat hij voor zijn leven vreesde toen hij de auto van de verdachte op zich af zag komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn rijgedrag [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.