ECLI:NL:RBLIM:2019:8755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
03.700338.17, 03.019041.18 (ttzgev), 03.034921.17 (ttzgev), 96.123660.15 (vtvv)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging van politieagenten met een auto

Op 27 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige verkeersdelicten en geweldsdelicten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 15 september 2017 met zijn auto opzettelijk met hoge snelheid inreed op politieagenten, wat resulteerde in een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft ook andere verkeersdelicten gepleegd, waaronder rijden onder invloed van alcohol en rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn roekeloze rijgedrag, niet alleen de veiligheid van de politieagenten in gevaar heeft gebracht, maar ook die van andere weggebruikers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat heeft geleid tot de oplegging van TBS met voorwaarden. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03.700338.17, 03.019041.18 (ttzgev), 03.034921.17 (ttzgev), 96.123660.15 (vtvv)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W.E. Luiten, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 september 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in de zaak met parketnummer 03.700338.17, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, althans heeft bedreigd door met hoge snelheid en spookrijdend tegen hun dienstvoertuig aan te rijden;
feit 2:geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, althans heeft bedreigd door accelererend achteruit te rijden richting [slachtoffer 1] ;
feit 3:[slachtoffer 3] heeft bedreigd door met aanzienlijke snelheid in zijn richting te rijden en op het laatste moment van rijrichting te veranderen;
feit 4:gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt door te spookrijden;
feit 5:heeft gereden terwijl hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
In de zaak met parketnummer 03.034921.17 wordt de verdachte verweten dat hij:
feit 1:een kentekenplaat heeft geheeld en
feit 2:heeft gereden terwijl hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
In de zaak met parketnummer 03.019041.18 wordt de verdachte verweten dat hij:
feit 1:heeft gereden onder invloed van alcohol;
feit 2:gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt door met te hoge snelheid door de bebouwde kom te rijden;
feit 3:heeft gereden terwijl hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in de zaken met de parketnummers 03.034921.17 en 03.019041.18 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 03.700338.17 acht de officier van justitie niet bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen door de auto waarin zij zaten te rammen. In het dossier is te weinig informatie aanwezig over de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden. De officier van justitie acht wel bewezen dat de verdachte beide verbalisanten heeft bedreigd door tegen hun auto aan te rijden en vervolgens verbalisant [slachtoffer 1] heeft geprobeerd zwaar te mishandelen door accelererend achteruit te rijden in de richting waar [slachtoffer 1] op dat moment stond.
Daarna heeft de verdachte volgens de officier van justitie motoragent [slachtoffer 3] bedreigd door hard in zijn richting te rijden en op het laatste moment weg te sturen.
Gelet op het VOA-rapport acht de officier van justitie eveneens bewezen dat de verdachte gedurende 8,5 kilometer al spookrijdend over de snelweg heeft gereden en daardoor het overige verkeer in gevaar heeft gebracht.
Tot slot acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte in een auto heeft gereden terwijl het rijbewijs van de verdachte ongeldig was verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 03.034921.17 en de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 03.019041.18.
De feiten betreffende het rijden in een auto met een ongeldig rijbewijs kunnen volgens de raadsman niet worden bewezen. De verdachte was niet op de hoogte van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Uit het dossier blijkt evenmin dat de verdachte hiervan op de hoogte had kunnen zijn.
Van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling dan wel bedreiging van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moet de verdachte volgens de raadsman eveneens worden vrijgesproken. De hiervoor vereiste opzet bij de verdachte ontbreekt.
Ook van de bedreiging van motoragent [slachtoffer 3] moet volgens de verdediging de verdachte worden vrijgesproken. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen kan de voor een bedreiging vereiste redelijke vrees niet worden afgeleid.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verschillende aan hem tenlastegelegde feiten bekend. Deze feiten zal de rechtbank eerst bespreken.
In de zaak met parketnummer 03.034921.17 [1] is onder feit 1 aan de verdachte ten laste gelegd dat hij een kentekenplaat heeft geheeld.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam 1]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2016. [3]
In de zaak met parketnummer 03.019041.18 [4] wordt de verdachte onder feit 1 verweten dat hij heeft gereden onder invloed van alcohol.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting,
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017
- het rapport van het NFI d.d. 4 juli 2017. [6]
In dezelfde zaak wordt de verdachte onder feit 2 verweten dat hij, kort gezegd, gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017.
Ongeldig rijbewijs
De verdachte wordt eveneens verweten dat hij op drie verschillende dagen, namelijk op 22 juni, 27 juni en 29 augustus 2017 heeft gereden terwijl hij wist of moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit is in de zaak met parketnummer 03.019041.18 tenlastegelegd onder feit 3, in de zaak met parketnummer 03.034921.17 [8] onder feit 2 en in de zaak met parketnummer 03.700338.17 [9] onder feit 5.
Op 22 juni 2017 te Kerkrade willen verbalisanten de verdachte staande houden in verband met een vermeende bedreiging. De verdachte geeft geen gehoor aan het stopteken van de politie. Hij rijdt met hoge snelheid weg op onder andere de Spireastraat [10] .
Op 27 juni 2017 te Meerssen zien de verbalisanten de verdachte wederom in een personenauto rijden op onder andere de Klinkenberg. De verdachte negeert ook nu weer een stopteken van de politie en gaat er vandoor. Uiteindelijk wordt de verdachte klemgereden. [11]
Op 29 augustus 2017 op de Overstehofweg te Landgraaf, zien de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte rijden in een personenauto. De verbalisanten verklaren in hun proces-verbaal de verdachte voor 100 procent te herkennen. [12]
Uit het dossier van de zaak met parketnummer 03.034921.17 blijkt dat het rijbewijs van de verdachte met ingang van 13 april 2005 ongeldig is verklaard. [13] Dit besluit is opgenomen in een brief van 6 april 2005 aan de verdachte. Bij het bericht staat vermeld dat de brief aangetekend verstuurd moet worden naar het woonadres van de verdachte. [14]
De rechtbank dient te beoordelen of het besluit op geldige wijze aan de verdachte bekend is gemaakt en of de verdachte wist of had moeten weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs op de juiste wijze aan de verdachte bekend is gemaakt. Bij het besluit staat aangegeven dat het bericht aangetekend dient te worden verzonden. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op enig moment wist dat zijn rijbewijs niet meer geldig was, dat hij een ongeldigverklaring had kunnen voorkomen door het volgen van de EMA-cursus, maar dat dit niet is gelukt omdat hij het cursusgeld niet had voldaan. Deze laatste informatie stemt overeen met de inhoud van de voormelde brief van 6 april 2005. De rechtbank leidt uit dit alles af dat de verdachte met de inhoud van het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs bekend is geraakt.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op 29 augustus 2017 op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, maar dat hij dit in juni 2017 nog niet wist.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk.
Op 1 juli 2015 is door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank behandeld. Op dezelfde dag is arrest gewezen. De verdachte is toen veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, onder meer ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd in de periode van 11 april 2013 tot en met 14 april 2013. Na het afstand doen door de verdachte en door de advocaat-generaal van de mogelijkheid van cassatieberoep, is het arrest op 1 juli 2015 onherroepelijk geworden.
De verdachte is hierna nog meerdere keren veroordeeld ter zake van overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat de verdachte in elk geval sinds 1 juli 2015 redelijkerwijs ervan op de hoogte moet zijn geweest dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 juni, 27 juni en op 29 augustus 2017 in een auto heeft gereden, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Poging tot zware mishandeling, bedreiging en spookrijden
In de zaak met parketnummer 03.700338.17 wordt de verdachte onder de feiten 1 tot en met 4 verweten dat hij op 15 september 2017 de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel heeft bedreigd, dat hij verbalisant [slachtoffer 3] heeft bedreigd en dat hij over een afstand van 8,5 kilometer tegen het verkeer in heeft gereden. Deze feiten zouden hebben plaatsgevonden tijdens de spookrit van de verdachte van Valkenburg naar Maastricht. De rechtbank zal eerst beschrijven wat er is gebeurd, om vervolgens hieruit af te leiden welke strafbare feiten dit oplevert.
Op 15 september 2017 rijden de verbalisanten [slachtoffer 1] (bestuurder) en [slachtoffer 2] (bijrijder) in een politieauto over de A79 in de richting van Heerlen. Zij vernemen via de meldkamer dat de verdachte zich aan zijn staandehouding dan wel aanhouding heeft onttrokken en al spookrijdend over de A79 in de richting van Maastricht rijdt. [slachtoffer 1] ziet dat verschillende auto’s moeten uitwijken voor het door de verdachte bestuurde voertuig. De verdachte rijdt op dat moment deels op de vluchtstrook en deels op de – naar de rechtbank begrijpt – daaraan grenzende rijstrook 2. De verdachte reageert niet op de optische- en de geluidssignalen en het knipperen van de koplampen van de door [slachtoffer 1] bestuurde politieauto. De verdachte rijdt al spookrijdend met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur frontaal op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af. Hij maakt op een afstand van 10 tot 20 meter een stuurbeweging naar rechts en ontwijkt [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ternauwernood. Vervolgens rijdt de verdachte al spookrijdend de oprit Meerssen af. De verbalisanten willen de auto van verdachte tot stoppen dwingen. [slachtoffer 1] stuurt het dienstvoertuig links naast de auto waarin de verdachte zit. Op dat moment voelt [slachtoffer 1] een harde klap. De personenauto van de verdachte rijdt tegen het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan. Het dienstvoertuig beweegt van links naar rechts. [slachtoffer 1] heeft de grootste moeite om het dienstvoertuig te beheersen. [slachtoffer 1] drukt vol op de rem om het voertuig van de verdachte te doen stoppen. Beide voertuigen komen tot stilstand. [slachtoffer 1] stapt uit en ziet dat de auto van de verdachte dwars op de weg staat. Hij rent naar de verdachte toe. De verdachte draait aan het stuur. [slachtoffer 1] hoort dat de verdachte gas geeft en dat de motor toeren maakt. [slachtoffer 1] staat op dat moment ter hoogte van de achterzijde van de auto van de verdachte op een afstand van ongeveer 5 meter. De verdachte rijdt met een behoorlijke snelheid naar achteren, waardoor [slachtoffer 1] naar de vangrail moet rennen om niet door de auto van verdachte geraakt te worden. [slachtoffer 1] trekt zijn wapen. De verdachte keert zijn voertuig en rijdt met piepende banden weg de A79 op, richting Heerlen. [slachtoffer 1] schiet twee keer op de rechter achterband van de auto van de verdachte. Op het moment van schieten staat [slachtoffer 1] op een afstand van ongeveer 10 meter van het voertuig van de verdachte. [slachtoffer 1] ziet een opvallende politiemotor aan komen rijden. Hij ziet dat de verdachte in de richting van de motorrijder rijdt. De motorrijder wijkt naar links uit en wankelt als het ware op zijn motor. Uiteindelijk wordt de verdachte op het Miradorplein in Maastricht klemgereden en aangehouden. [15]
Uit het door de verbalisant [slachtoffer 2] opgestelde proces-verbaal blijkt het navolgende. Net voordat de verdachte de auto van de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de oprit Meerssen aanrijdt, rijden de verbalisanten met een snelheid van ongeveer 75 tot 80 kilometer per uur. De verdachte mindert vaart met zijn voertuig. [slachtoffer 1] weet naast het voertuig van de verdachte te komen. De verdachte maakt met zijn voertuig een sturende beweging naar links. De auto van de verdachte ramt het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan de rechter voorkant dan wel tegen het bijrijdersportier. De verdachte maakt aanstalten zijn voertuig te keren. [slachtoffer 1] stapt uit de auto en roept: “politie”. [slachtoffer 1] schiet twee keer op het voertuig van de verdachte. De verdachte rijdt met zijn auto in de richting van motoragent [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] kan een aanrijding met de verdachte maar net voorkomen. [16]
De verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben van het voorval aangifte gedaan. Zij hebben meerdere keren gevreesd voor hun leven, het leven van hun collega’s en het leven van andere weggebruikers. [17]
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat het voertuig van de verdachte na de botsing met de linker voorkant tegen het bijrijdersportier van het dienstvoertuig staat. [slachtoffer 2] kan hierdoor niet uitstappen. De verdachte rijdt vervolgens accelererend achteruit, waarna [slachtoffer 2] kan uitstappen.
Tijdens de rit die in Maastricht door de politie wordt beëindigd, hebben andere weggebruikers meermalen moeten uitwijken of wegspringen om een aanrijding met het voertuig van de verdachte te voorkomen. [18]
In het proces-verbaal van de Verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) is de botshoek op het moment van de aanrijding tussen het voertuig van de verdachte en het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , bij benadering vastgesteld. De auto van de verdachte staat dan tegen de rechter voorkant dan wel het bijrijdersportier van het dienstvoertuig aan. [19]
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft van zijn bevindingen een proces-verbaal opgemaakt. Na de aanrijding tussen het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het voertuig van de verdachte, komt [slachtoffer 3] op zijn dienstmotor bij de oprit Meerssen aan. Hij ziet dat de verdachte na de botsing met het voertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] keert en accelererend in zijn richting komt rijden. Hij staat op dat moment stil op de vluchtstrook naast de vangrail. [slachtoffer 3] tast naar zijn dienstwapen, maar is door de snelheid die de verdachte met zijn auto maakt te laat om zijn wapen af te kunnen vuren. Op 4 tot 5 meter vóór de plek waar [slachtoffer 3] staat met zijn motor, maakt de verdachte een abrupte stuurbeweging naar links, waardoor de rijrichting van de auto van de verdachte verandert. De auto van de verdachte passeert [slachtoffer 3] met een snelheid van 70 tot 80 kilometer per uur. [slachtoffer 3] wordt net niet geraakt. De verdachte rijdt slingerend en in onbalans verder. Toen de verdachte op [slachtoffer 3] af kwam rijden dacht [slachtoffer 3] dat de verdachte hem frontaal zou aanrijden. [20]
Uit het proces-verbaal van de VOA blijkt dat de verdachte gedurende 8,5 kilometer tussen Valkenburg en Maastricht al spookrijdend over de A79 heeft gereden. [21]
De verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij op de A79 tegen het verkeer in heeft gereden.
Bewijsoverweging feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 primair tenlastegelegd dat hij geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, door met een aanzienlijke snelheid al spookrijdend tegen hun voertuig aan de rijden.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verbalisanten met hun dienstvoertuig juist tegen de auto van de verdachte aan zijn gereden. Hij concludeert dit uit de ter terechtzitting afgespeelde geluidsfragmenten van het portofoonverkeer tijdens de achtervolging, het proces-verbaal van de VOA en het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
In de rapportage van de VOA is te lezen dat het voertuig van de verdachte en het politievoertuig met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in botsing zijn gekomen. Volgens de VOA is niet duidelijk welke bestuurder welke stuurbeweging heeft gemaakt.
De verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afzonderlijk van elkaar op de dag van het voorval proces-verbaal opgemaakt. Zij zouden, gelet op het voorafgaande rijgedrag van de verdachte, reden hebben gehad om het voertuig van de verdachte te rammen, teneinde het voertuig tot stoppen te dwingen. Zij relateren echter beiden dat het de verdachte is geweest die plots naar links heeft gestuurd, waardoor zijn auto het dienstvoertuig raakte.
Ter terechtzitting zijn geluidsfragmenten beluisterd. Het betreft opnamen van gesprekken in een hectische situatie. Het lijkt er op dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] de mededelingen van hun collega’s zo interpreteren, dat de politie de auto van de verdachte heeft geramd. Deze uitleg wordt niet ondersteund door de overige inhoud van het dossier. Direct na het voorval hebben de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op ambtseed hun proces-verbaal opgemaakt. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van de inhoud van deze processen-verbaal.
Tussenconclusie
Het is de verdachte geweest die met zijn auto een plotse stuurbeweging heeft gemaakt in de richting van het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor een botsing tussen de beide voertuigen ontstond. Ten tijde van de botsing reden de beide auto’s met een aanzienlijke snelheid op de oprit van de snelweg.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank acht geen bewijs aanwezig dat de verdachte vol opzet had om de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank dient vervolgens te bezien of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om aan de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vraag is of door het gedrag van de verdachte, de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de aanmerkelijke kans hebben gelopen dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Vervolgens dient de rechtbank te bepalen of de verdachte deze aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen.
Ten tijde van de aanrijding had het dienstvoertuig van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een snelheid van ongeveer 70 tot 90 kilometer per uur. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden naast het voertuig van de verdachte op de oprit Meerssen met aan beide kanten een vangrail. De uitwijkmogelijkheden waren beperkt. Onder deze omstandigheden is er, naar het oordeel van de rechtbank, een aanmerkelijke kans geweest dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen. Ten gevolge van de door de verdachte veroorzaakte aanrijding hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hoge snelheid frontaal in de vangrail terecht kunnen komen. Er bestond een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verdachte heeft deze risico’s op de koop toegenomen. Door de goede rijvaardigheid van [slachtoffer 1] zijn de lichamelijke gevolgen beperkt gebleven.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft om aan de agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsoverweging feit 2
Aan de verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij geprobeerd heeft om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [slachtoffer 1] heeft bedreigd, door al accelererend en achteruit rijdend op hem in te rijden dan wel in zijn richting te rijden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] op zijn auto schoot en hij toen pas achteruit reed. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. De mededeling van de verdachte wijkt af van de inhoud van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van [slachtoffer 1] respectievelijk [slachtoffer 2] . In de rechterachterband van het voertuig van de verdachte is een inschotopening aangetroffen, evenals bij de tankdop rechts achter op het voertuig. De locaties van deze inschoten passen bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij pas heeft geschoten nadat de verdachte zijn voertuig naar links en naar achteren had gereden en vervolgens vooruit wegreed.
Tussenconclusie
De verdachte heeft met zijn auto accelererend achteruit gereden in de richting van de plek waar [slachtoffer 1] stond.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
[slachtoffer 1] heeft weg moeten springen om een aanrijding te voorkomen. De kans dat [slachtoffer 1] door de aanrijding, indien zij zou hebben plaatsgevonden, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, acht de rechtbank aanmerkelijk. De verdachte heeft deze aanmerkelijke kans op de koop toe genomen. De verdachte had kunnen verwachten dat de agenten uit hun auto zouden komen om hem aan te houden, nadat zij hem met veel moeite tot stilstand hadden weten te dwingen. Gelet op de positie van de auto’s na de aanrijding, had de bestuurder [slachtoffer 1] - vanuit de positie van de verdachte bezien - alleen van linksachter vandaan kunnen komen – de richting waarin de verdachte achteruit accelereerde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door accelererend en achteruitrijdend in de richting van [slachtoffer 1] te rijden.
Bewijsoverweging feit 3
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte met de door hem bestuurde auto met aanzienlijke snelheid op de op zijn motor zittende agent [slachtoffer 3] is toegereden, hem tot op korte afstand is genaderd en op het laatste moment van rijrichting is veranderd. Deze gedragingen zijn voor [slachtoffer 3] zeer bedreigend geweest. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] blijkt dat hij voor zijn leven vreesde toen hij de auto van de verdachte op zich af zag komen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door zijn rijgedrag [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03.700338.17
1. primair
op 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke snelheid al spookrijdend op de oprit Meerssen van de autosnelweg A79 tegen een links naast hem rijdend opvallend politievoertuig, met daarin [slachtoffer 1] als bestuurder en [slachtoffer 2] als bijrijder, is gereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
op 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op de oprit Meerssen van de autosnelweg A79 met een door hem bestuurde personenauto al accelererend en achteruitrijdend is gereden in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op de oprit Meerssen van de autosnelweg A79 met een door hem bestuurde personenauto met een aanzienlijke snelheid te rijden in de richting van die op een motorfiets gezeten [slachtoffer 3] en door vervolgens op korte afstand van die [slachtoffer 3] middels een abrupte stuurbeweging van rijrichting te veranderen;
4.
op 15 september 2017, in de gemeenten Valkenburg aan de Geul, Meerssen en Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden in de richting Maastricht op de als zodanig aangeduide autosnelweg A79, over een afstand van ongeveer 8,5 kilometer over de rijbaan bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, te weten het verkeer komende uit de richting Maastricht en gaande in de richting Heerlen, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer reeds dicht genaderd was, ten gevolge waarvan meerdere bestuurders van voertuigen moesten uitwijken om aanrijdingen te voorkomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd;
5.
op 29 augustus 2017 in de gemeente Landgraaf, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Overstehofweg, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03.019041.18
1.
op 22 juni 2017 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.24 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
op 22 juni 2017 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van een voertuig (personenauto),
- daarmee rijdend op de Kampstraat, terwijl hem, verdachte, door verbalisanten middels optische signalen (stoptransparant) een stopteken werd getoond, met hoge, althans verhoogde, snelheid in de richting van de Spireastraat is weggereden, althans is doorgereden,
- waarna hij, verdachte, naar rechts is afgeslagen de Spireastraat op en vervolgens met een snelheid hoger dan de aldaar toegestane maximumsnelheid over de Spireastraat heeft gereden,
- waarbij hij, verdachte, geen snelheid minderde bij het naderen en passeren van de aan de rechterzijde gelegen Jasmijn straat en hij, verdachte, geen snelheid minderde bij het naderen en passeren van het kruispunt met de Lupinestraat,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt;
3.
op 22 juni 2017, in de gemeente Kerkrade terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Spireastraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03.034921.17
1.
op 27 juni 2016, in de gemeente Meerssen, een kentekenplaat ( [kenteken 1] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
op 27 juni 2016, in de gemeente Meerssen terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, Klinkenberg, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 03/700338-17:
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 5:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
In de zaak met parketnummer 03/034921-17:
feit 1:
opzetheling;
feit 2:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
In de zaak met parketnummer 03/019041-18:
feit 1:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is zes weken ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC). Naar aanleiding daarvan is op 25 oktober 2018 een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 4 in de zaak met parketnummer 03.700338.17. Uit dit rapport blijkt het volgende.
Bij de verdachte is sprake van ADHD en een persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale kenmerken en een minimaal matige stoornis in het alcoholgebruik. De antisociale kenmerken zijn bij de verdachte met name zichtbaar in het steeds overtreden van de wet en de vele veroordelingen, het niet vooruit denken en het leven bij de dag. Er is sprake van roekeloos gedrag, waarbij hij onverschillig is voor de gevaren voor zichzelf en anderen. De empathische vermogens en gewetensfuncties zijn gebrekkig ontwikkeld. Verder is er sprake van een lage frustratietolerantie, waarbij de verdachte in situaties van stress snel het overzicht verliest en geen effectieve oplossingen weet. Zijn coping is daarmee beperkt. De intelligentie is laaggemiddeld. Er zijn aanwijzingen voor agressieregulatieproblemen gelet op eerder intimiderend, dreigend en gewelddadig gedrag. Deze pathologie was ten tijde van de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 4 ook aanwezig. Hij is vanuit dadendrang en/of een opportunistisch motief de auto ingestapt. Het signaleren van de politie gaf hem stress. In situaties van stress verliest hij het overzicht, hetgeen ontaardt in reactief en chaotisch gedrag, waarbij de verdachte handelt zonder dat hij kan reflecteren op zijn gedrag of zichzelf kan bijsturen. Hij is onvoldoende doordrongen geweest van de gevaren van zijn gedrag. Hij heeft geen remming gehad vanuit zijn geweten. Hij maakt in dergelijke stressvolle situaties geen afwegingen, doet wat in hem opkomt en trekt zijn eigen plan. In de tenlastegelegde feiten is daarmee een duidelijke doorwerking zichtbaar van de beschreven pathologie.
De deskundigen komen tot de conclusie dat de feiten 1 tot en met 4 aan de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Gezien de daarvoor gegeven argumenten neemt de rechtbank de conclusie over dat de bewezenverklaarde feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 aan de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte voor de misdrijven op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest en een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging. Voor de feiten 1, 2 en 3 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 heeft de officier van justitie tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van in totaal 6 jaar. Voor de overtredingen van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft de officier van justitie per feit 1 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid en 2 weken hechtenis gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, indien een of meerdere feiten bewezen zouden kunnen worden, een voorwaardelijk gevangenisstraf passend is. Aan deze voorwaardelijke straf kan de voorwaarde worden verbonden dat de verdachte zal meewerken aan een klinische opname. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte een gevangenisstraf conform voorarrest kan worden opgelegd in combinatie met een TBS, met de voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies. De verdachte kan de door de deskundigen geadviseerde klinische behandeling ondergaan in een van de klinieken met een forensisch psychiatrische afdeling (hierna: FPA) in het zuiden van het land. De raadsman acht niet noodzakelijk om de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ten aanzien van de overtredingen heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, in geval van bewezenverklaring, een voorwaardelijke hechtenis dan wel een taakstraf kan worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere pogingen tot zware mishandeling en bedreiging van politieagenten, door als een dolle met hoge snelheid en al spookrijdend op hen in te rijden. Meerdere keren heeft hij het risico genomen dat politieagenten of andere weggebruikers door zijn absurde gedrag zwaar gewond zouden raken. Hij lijkt zich totaal niet bewust van de mogelijke gevolgen van zijn handelingen. Het rijbewijs van de verdachte is al lange tijd ongeldig. Hij bestuurt een auto terwijl hij onder invloed van alcohol verkeert. Met hoge snelheid rijdt hij met zijn auto door de bebouwde kom. Weggebruikers weten ternauwernood het vege lijf te redden.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt hoe groot de impact is van de gedragingen van de verdachte op het leven van de (ervaren) verbalisanten. De politieagenten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] deden hun werk. Zij hebben tijdens de uitoefening van hun ambt doodsangsten uitgestaan. Alhoewel de verdachte op de terechtzitting heeft aangegeven dat hij het allemaal vervelend vindt voor de verbalisanten, lijkt hij er nog steeds niet van doordrongen dat hij als enige de oorzaak is van het op 15 september 2017 door de verbalisanten opgelopen psychische letsel. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
Het strafblad van de verdachte telt inmiddels 25 pagina’s. Hierop staan veroordelingen ter zake van soortgelijke feiten: verkeersdelicten, al dan niet in combinatie met een geweldsdelict. Eerdere veroordelingen weerhouden de verdachte er kennelijk niet van om opnieuw in de fout te gaan.
Straf
De rechtbank acht louter een gevangenisstraf passend. Zij zal de verdachte, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de psychische gevolgen ervan voor de slachtoffers, veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Maatregel
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. De onder 1 primair, 2 primair en 3 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht: misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel een van de specifiek genoemde misdrijven. Tijdens het begaan van deze strafbare feiten was er bij de verdachte sprake van ADHD, een persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale kenmerken en een stoornis in het gebruik van alcohol. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen het opleggen van de TBS-maatregel.
Tijdens het onderzoek op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij, bij oplegging door de rechtbank van de TBS-maatregel, bereid is om zich aan de door de rechtbank aan de TBS-maatregel te verbinden voorwaarden te houden.
Belang van behandeling
In het verleden is een daadwerkelijke behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk opgelegde straf niet tot stand gekomen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden hield. Daarom adviseren de deskundigen van het PBC een TBS met voorwaarden. De psycholoog en psychiater die het advies van het PBC hebben opgesteld zijn ter terechtzitting als deskundige gehoord. Zij hebben het belang van een behandeling van de verdachte benadrukt. Zij hebben aangegeven dat de behandeling kan plaatsvinden in een kliniek met een FPA.
De reclassering heeft in haar maatregelrapport het belang van een behandeling van de verdachte bevestigd. Zonder interventies en een adequate behandeling schat de reclassering de kans op recidive van gewelddadig gedrag hoog is.
De rechtbank acht het van groot belang dat de verdachte niet ambulant maar in een dwingender kader, klinisch wordt behandeld. Hoopvol is dat de verdachte gedurende de negen maanden die hij in vrijheid heeft mogen doorbrengen, niet opnieuw de fout is ingegaan en dat hij zich houdt aan de regels van de reclassering. Maar de ter terechtzitting als deskundige gehoorde medewerkster van de reclassering heeft aangegeven dat de verdachte in deze periode stresssituaties vooral uit de weg is gegaan en niet heeft meegewerkt aan de behandeling van zijn onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. De persoonlijkheidsproblematiek is nog steeds aanwezig. Indien deze problematiek niet wordt aangepakt, is de kans groot dat de verdachte recidiveert. Het is immers niet mogelijk om stresssituaties blijvend te vermijden. Daarom moet de verdachte, voordat hij kan terugkeren in de maatschappij, een adequate klinische en daarna ambulante behandeling ondergaan.
In welk kader dient de behandeling plaats te vinden?
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen. De enkele toezegging van de verdachte ter terechtzitting dat hij zich aan een TBS met voorwaarden zal houden, vindt de officier van justitie onvoldoende. Aan eerdere voorwaarden in het kader van een strafvonnis heeft de verdachte zich niet gehouden. De officier van justitie twijfelt aan de behandelmotivatie van de verdachte.
De behandeling van de verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf heeft in het verleden niet tot het gewenste resultaat geleid.
De rechtbank vindt de oplegging van een TBS met dwangverpleging nu nog te vergaand.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich te houden aan de door de reclassering in het kader van een TBS met voorwaarden geadviseerde voorwaarden. Het kader van een TBS met voorwaarden bevordert dat de verdachte pas volledig kan terugkeren in de maatschappij nadat hij met succes aan zijn problemen heeft gewerkt. Mocht de verdachte zich toch niet aan de voorwaarden houden, dan kan het openbaar ministerie een vordering bij de rechtbank indienen tot het alsnog geven van een bevel tot dwangverpleging. De rechtbank zal aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden opleggen. Zij acht de oplegging van deze maatregel passend en geboden.
Welke voorwaarden?
In haar maatregelrapport van 8 januari 2019 geeft de reclassering aan dat een indicatiestelling is afgegeven voor plaatsing in de forensische verslavingskliniek (hierna: FVK) Piet Roordakliniek. Ter terechtzitting hebben de deskundigen van het PBC en de deskundige van de reclassering aangegeven dat een behandeling in een kliniek met een FPA ook een reële mogelijkheid is.
Op basis van de mededelingen van de deskundigen acht de rechtbank de voorwaarde van klinische opname van de verdachte niet in een FVK maar in een kliniek met een FPA toereikend. Er is nog geen intakeprocedure van de verdachte in een kliniek met een FPA geweest. De wet geeft de rechtbank de ruimte om, indien er geen concrete kliniek bekend is, zich in algemene termen hierover uit te laten en ermee te volstaan te bepalen dat de verdachte zich in enige justitiële inrichting laat opnemen. De rechtbank zal met deze passage volstaan. De verdachte dient zich ook te houden aan de overige in het maatregelrapport van 8 januari 2019 opgenomen voorwaarden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht, vanwege het gevaar van het gedrag van de verdachte voor anderen in combinatie met de hoge kans op recidive, gepast om de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid
De verdachte heeft diverse keren geprobeerd om aan politieagenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook heeft hij een politieagent bedreigd. Bij zijn handelingen heeft de verdachte zijn auto als wapen gebruikt. Hij heeft met zijn voertuig tegen het verkeer in gereden en heeft andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank acht het noodzakelijk om aan de verdachte gedurende een lange periode de bevoegdheid te ontzeggen tot het besturen van een motorrijtuig.
De rechtbank zal de verdachte voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van in totaal 6 jaren.
Voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 gepleegd op 22 juni 2017 en 29 augustus 2017 zal de rechtbank per overtreding aan de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 1 jaar.
Het daarnaast voor de beide overtredingen nog opleggen van een hechtenisstraf acht de rechtbank niet meer opportuun, vanwege de op te leggen gevangenisstraf van 15 maanden en de maatregel van TBS met voorwaarden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben ieder een verzoek tot schadevergoeding ingediend van € 870,00 ter zake van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van de drie benadeelde partijen met de wettelijke rente toewijsbaar en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en als gevolg daarvan de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, verzocht om de schadevergoeding te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen hebben gevorderd om een bedrag aan immateriële schade te vergoeden. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
het oogmerk om zodanige schade toe te brengen;
een aantasting in de persoon:
door het oplopen van lichamelijk letsel,
door schade in zijn eer of goede naam of
op een andere wijze;
3. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
In dit geval zou het alleen kunnen gaan om ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
Van een dergelijke aantasting is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden vastgesteld, is echter niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen, dan wel dienen de aard en de ernst van de normschending mee te brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hiervan is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Het bestaan van geestelijk letsel is bij de drie benadeelde partijen niet naar objectieve maatstaven vastgesteld. Wel hebben de benadeelde partijen in hun verzoek tot schadevergoeding, alsmede middels de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen, toegelicht welke impact de gedragingen van de verdachte op hen hebben. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op deze toelichting en de aard en de ernst van de normschending, sprake is van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’.
De rechtbank acht een vergoeding van de schade zoals verzocht redelijk en billijk en zal de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dan ook toewijzen.
Het toegewezen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen, ten behoeve van het innen van de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, opgelegd bij vonnis van de politierechter d.d. 10 mei 2017 in de zaak met parketnummer 96.123660.15.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de vordering tot tenuitvoerlegging om te zetten naar een taakstraf voor de duur van 14 uren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte gedurende de proeftijd van de aan hem voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week, de hiervoor bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank niet zou moeten overgaan tot de tenuitvoerlegging van deze straf. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week toewijzen.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd om de inbeslaggenomen personenauto verbeurd te verklaren. Deze auto is eigendom van [naam 2] . De verbeurdverklaring van de auto is alleen mogelijk als degene aan wie de auto toebehoort, er mee bekend was of had kunnen zijn dat de verdachte met deze auto de bewezenverklaarde feiten zou plegen. Hiervan blijkt niet uit het dossier. Daarom zal de rechtbank de teruggave gelasten van de personenauto Renault Laguna, met kenteken [kenteken 2] , aan [naam 2] .

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 57, 62, 285, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 8, 9, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
  • de verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • de verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt zijn identiteitsbewijs ter inzage aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht;
  • de verdachte verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
  • de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
  • de verdachte verstrekt aan de reclassering een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
  • de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van de begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
  • de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
  • de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte;
  • de verdachte laat zich opnemen in een kliniek met een FPA, of een soortgelijke instelling en houdt zich aldaar aan de aanwijzingen die hem in het kader van deze opname worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg/behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang nodig acht, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de verdachte laat zich aansluitend aan de klinische behandeling opnemen bij CFPZ Radix of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • de verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
  • de verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt medewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of het accepteren van budgetbeheer. Verdachte geeft inzicht in zijn financiën en schulden;
  • de verdachte verleent zijn medewerking aan onderzoek naar zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt en volgt de daaruit voortkomende adviezen op teneinde een vaste dagbesteding/daginvulling te krijgen waar de reclassering mee kan instemmen;
  • als de reclassering dat nodig acht, werkt de verdachte mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of een andere instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
  • de verdachte vertrekt niet naar het buitenland, of de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair in de zaak met parketnummer 03.700338.17 tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaren;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 primair in de zaak met parketnummer 03.700338.17 tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaren;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 3 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaren;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 in de zaak met parketnummer 03.019041.18 tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 5 in de zaak met parketnummer 03.700338.17 tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 870,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 870,- aan immateriële schadevergoeding, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 2]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 870,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 870,- aan immateriële schadevergoeding, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 870,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 3] , van € 870,- aan immateriële schadevergoeding, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 15 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één week, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg d.d. 10 mei 2017 in de zaak met parketnummer 96.123660.15 alsnog ten uitvoer zal worden gelegd;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende, zijnde [naam 2] : personenauto Renault Laguna, kenteken [kenteken 2] .
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. R. Verkijk en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
In de zaak met parketnummer 03.700338.17 is aan de verdachte ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke snelheid al spookrijdend op oprit Meerssen van de autosnelweg A79 tegen een links naast hem rijdend opvallend politievoertuig, met daarin [slachtoffer 1] voornoemd als bestuurder en [slachtoffer 2] voornoemd als bijrijder, is gereden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke snelheid al spookrijdend op oprit Meerssen van de autosnelweg A79 tegen een links naast hem rijdend opvallend politievoertuig, met daarin [slachtoffer 1] voornoemd als bestuurder en [slachtoffer 2] voornoemd als bijrijder, te rijden;
2.
hij op of omstreeks 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, in elk geval in de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op oprit Meerssen van de autosnelweg A79 met een door hem bestuurde personenauto al accelererend en achteruitrijdend is ingereden op althans heeft gereden in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op oprit Meerssen van de autosnelweg A79 met een door hem bestuurde personenauto al accelererend en achteruitrijdend in te rijden op althans te rijden in de richting van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op of omstreeks 15 september 2017 in de gemeente Meerssen, in elk geval in de provincie Limburg, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op oprit Meerssen van de autosnelweg A79 met een door hem bestuurde personenauto met een aanzienlijke snelheid te rijden in de richting van die op een motorfiets gezeten [slachtoffer 3] en door vervolgens op korte afstand van die [slachtoffer 3] middels
een abrupte stuurbeweging van rijrichting te veranderen;
4.
hij op of omstreeks 15 september 2017, in de gemeente(n) Valkenburg aan de Geul en/of Meerssen en/of Maastricht, in elk geval in de provincie Limburg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende in de richting Maastricht op de als zodanig aangeduide autosnelweg A79, over een afstand van ongeveer 8,5 kilometer over de rijbaan bestemd voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer, te weten het verkeer komende uit de richting Maastricht en gaande in de richting Heerlen, op het moment dat hem, verdachte, tegemoetkomend verkeer reeds dicht genaderd was, ten gevolge waarvan meerdere bestuurders van voertuigen moesten uitwijken om (een) aanrijding(en) te voorkomen, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
5.
hij op of omstreeks 29 augustus 2017 in de gemeente Landgraaf terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Overstehofweg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
In de zaak met parketnummer 03.019041.18 is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 juni 2017 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.24 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 22 juni 2017 in de gemeente Kerkrade als bestuurder van
een voertuig (personenauto),
- daarmee rijdend op de Kampstraat, terwijl hem, verdachte, door verbalisanten middels optische signalen (stoptransparant) een stopteken werd getoond, met hoge, althans verhoogde, snelheid in de richting van de Spireastraat is weggereden, althans is doorgereden,
- waarna hij, verdachte, naar rechts is afgeslagen de Spireastraat op en vervolgens met hoge snelheid, althans met een snelheid hoger dan de aldaar toegestane maximumsnelheid, over de Spireastraat heeft gereden,
- waarbij hij, verdachte, geen snelheid minderde bij het naderen en passeren van de aan de rechterzijde gelegen Jasmijn straat en hij, verdachte, geen snelheid minderde bij het naderen en passeren van het kruispunt met de Lupinestraat,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 22 juni 2017, in de gemeente Kerkrade terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Spireastraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
In de zaak met parketnummer 03.034921.17 is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juni 2016, in de gemeente Meerssen, een goed te weten een kentekenplaat ( [kenteken 1] ) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 27 juni 2016, in de gemeente Meerssen terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Klinkenberg, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

Voetnoten

1.Waar hierna in deze zaak wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016115540, gesloten d.d. 19 september 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 17, alsmede de niet genummerde pagina’s.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] d.d. 27 juni 2016, pagina 15.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2016, pagina 6 en 7.
4.Waar hierna in de zaak met parketnummer 03.019041.18 wordt verwezen naar het proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017100722, gesloten d.d. 24 augustus 2017, niet genummerd.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017.
6.Het rapport van het NFI d.d. 4 juli 2017.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017.
8.Waar hierna in de zaak met parketnummer 03.034921.17 wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016115540, gesloten d.d. 19 september 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 17, alsmede de niet genummerde pagina’s.
9.Waar hierna in de zaak van het feit van 29 augustus 2017 met parketnummer 03.700338.17 wordt verwezen naar het proces-verbaal, wordt gedoeld op onderdelen van het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017141598, niet genummerd.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2017.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2016, pagina 6 en 7.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2017.
13.Het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs d.d. 6 april 2005.
14.De aangetekende brief van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan J. Klanderman d.d. 6 april 2005.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2017, pagina 45 tot en met 48.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2017, pagina 50.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 16 september 2017, pagina 64 tot en met 66.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 16 september 2017, pagina 60 tot en met 63.
19.Het rapport van de Verkeersongevallenanalyse d.d. 31 oktober 2017, pagina 106 en 181.
20.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 september 2017, pagina 56 en 66
21.Het rapport van de Verkeersongevallenanalyse d.d. 31 oktober 2017, pagina 103. De rechtbank merkt op dat in het proces-verbaal onder het kopje ‘gevaarzetting’ meermalen de term A76 wordt gebruikt, maar begrijpt dat hiermee de A79 bedoeld wordt.