ECLI:NL:RBLIM:2019:8656

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
03/700434-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van dumpen van drugsafval en schending van zorgplicht op grond van de Waterwet

Op 24 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het dumpen van drugsafval. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door advocaat mr. L. Bien. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 10 september 2019, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De tenlastelegging betrof het dumpen van afvalstoffen gerelateerd aan amfetamineproductie in een sloot, wat een overtreding van de Waterwet en de Wet bodembescherming oplevert. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding aan de vereisten voldeed en verwierp het verweer van de verdediging dat de tenlastelegging onduidelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte, [naam 2], opzettelijk jerrycans met gevaarlijke stoffen had gedumpt. De verdachte had de jerrycans in de Verlegde Broekgraaf gedumpt, wetende dat dit kon leiden tot milieuverontreiniging. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de zorgplicht op grond van de Waterwet had geschonden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, maar het meer subsidiair tenlastegelegde werd bewezen verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 2.308,00 aan het Waterschap Limburg, dat de kosten had gemaakt voor het opruimen van het gedumpte afval.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700434-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige economische strafkamer d.d. 24 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd in de P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L. Bien, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 september 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte een hoeveelheid afvalstoffen te relateren aan amfetamineproductie in een sloot heeft gedumpt dan wel jerrycans gevuld met amfetamine en/of formylamfetamine in of op de bodem heeft gebracht of in de bodem en/of de oever van een oppervlaktewaterlichaam heeft gedumpt, wat overtreding van de Waterwet dan wel de Wet bodembescherming oplevert.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout staat in de tenlastelegging in de zevende regel van het meer subsidiair tenlastegelegde “Verlengde Broekgraaf” in plaats van
“Verlegde Broekgraaf”. De rechtbank herstelt deze fout. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.De voorvragen

De verdediging heeft gesteld dat de tenlastelegging, meer in het bijzonder het subsidiair tenlastegelegde feit, zo onduidelijk is omschreven dat de verdachte niet weet waartegen hij zich dient te verweren. Dit zou moeten leiden tot een partiële nietigheid van de dagvaarding, aldus de verdediging.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Dit betekent dat de beschuldiging voldoende bepaald dient te zijn zodat het voor de verdachte duidelijk is waar de beschuldiging zich op richt en hij zich daartegen kan verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding aan bovengenoemde vereisten voldoet. De tekst van de tenlastelegging is zodanig ingericht dat er geen twijfel mogelijk is over waartegen de verdachte zich dient te verweren. Daarmee zal het verweer van de verdediging worden verworpen. De dagvaarding is daarmee geldig.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het aan verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen. Niet is vastgesteld dat een of meerdere stoffen uit de jerrycans in het water zijn terechtgekomen. Het subsidiair tenlastegelegde is niet van toepassing omdat de jerrycans in een oppervlaktewaterlichaam zijn gebracht, waardoor de Wet bodembescherming niet van toepassing is.
Het meer subsidiair tenlastegelegde is wel bewezen. Verdachte heeft dit feit samen met zijn medeverdachte [naam 2] gepleegd. Voor een bewezenverklaring van dit delict is niet vereist dat het oppervlaktewaterlichaam ook daadwerkelijk is verontreinigd, zoals de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State in 2005 heeft bepaald. Uit de processen-verbaal van het forensisch onderzoek, de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (hierna: LFO) en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gebleken dat er in de geloosde jerrycans stoffen zaten die gevaarlijk zijn voor het milieu. Verdachte heeft dit delict opzettelijk begaan omdat hij wist dat er chemisch drugsafval in de jerrycans zat dat ontzettend stonk en omdat hij voorafgaand aan de dumping niet heeft gecontroleerd of de jerrycans goed waren afgesloten. Bovendien handelde hij niet uit paniek omdat hij er bewust voor heeft gekozen om de jerrycans te dumpen voor een vergoeding van € 300,00. Het risico op milieuverontreiniging was zeer groot doordat de jerrycans in de bestelbus van verdachte niet gezekerd waren en omdat hij deze met enig geweld uit zijn bus heeft gegooid terwijl hij niet heeft gecontroleerd of deze goed waren afgesloten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte zowel van het aan hem primair als van het aan hem subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat de jerrycans niet hebben gelekt en omdat is vastgesteld dat het milieu niet is verontreinigd door de dumping. Bovendien is het subsidiaire feit niet bewezen omdat er geen stoffen in of op de bodem zijn gebracht door verdachte.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit voor het aan verdachte meer subsidiair tenlastegelegde. Omdat de Waterwet primair tot bedrijven is gericht, dient zeer precies te worden beoordeeld of de handelingen van de verdachte het strafbare feit van artikel 6.8 van de Waterwet opleveren. Dat is niet het geval omdat de inhoud van geen van de jerrycans zich heeft vermengd met het water van het oppervlaktewaterlichaam en er dus geen sprake is van milieuverontreiniging. Dat is wel vereist voor een voltooid delict op grond van artikel 6.8 van de Waterwet. De officier van justitie heeft haar standpunt, inhoudende dat daadwerkelijke verontreiniging niet vereist is, gebaseerd op een uitspaak van de Raad van State. Dit is echter geen strafrechtelijke uitspraak. Aan deze uitspraak lag bovendien een ander feitencomplex ten grondslag. Verdachte heeft ook geen risico op milieuverontreiniging veroorzaakt. De stoffen zaten in jerrycans die daarvoor geschikt waren. Daar komt nog bij dat de kans op lekkage van de jerrycans niet is onderzocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het primaire en subsidiaire feit
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het aan hem primair tenlastegelegde heeft begaan omdat uit het procesdossier blijkt dat de aangetroffen jerrycans niet hebben gelekt. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aan hem primair tenlastegelegde.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het aan hem subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft de jerrycans in een sloot en op de oever van die sloot, te weten de Verlegde Broekgraaf, achtergelaten. Deze sloot, met inbegrip van de bijbehorende oevers, is aan te merken als een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1 van de Waterwet. Gelet op het bepaalde in artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming, is in dat geval de Wet bodembescherming niet van toepassing. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van de aan hem subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming.
Het meer subsidiair tenlastegelegde feit
Op 26 augustus 2015 heeft de dienstdoende wachtdienstambtenaar van het Waterschap Roer en Overmaas een melding ontvangen van het meldpunt water inhoudende dat een veertigtal vaten met onbekende inhoud gedumpt zijn in de Verlegde Broekgraaf, een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet dat gelegen is naast de Broekveldweg te Geulle, gemeente Meerssen. Een ecoloog heeft vastgesteld dat er geen sprake was van milieuverontreiniging in de Verlegde Broekgraaf. [naam 1] heeft op 3 september 2015 namens het Waterschap aangifte gedaan van deze dumping. [2]
Na een melding van een vermoedelijke dumping van drugsafval in een sloot, heeft de politie in de berm van de Broekveldweg een blauwe Mercedes Vito bedrijfsauto aangetroffen die met de achterkant richting de Verlegde Broekgraaf stond. Deze bedrijfsauto zat vast in de ondergrond en de laadklep aan de achterzijde was geopend. Vanaf de Broekveldweg loopt de berm steil naar beneden. De jerrycans die in de Verlegde Broekgraaf zijn aangetroffen lagen in het verlengde van het laadgedeelte van de bedrijfsauto. [3] De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting op basis van het zich in het dossier bevindende fotomateriaal waargenomen dat de jerrycans zowel in het water als op de oevers van de Verlegde Broekgraaf lagen. [4] De LFO heeft mede op basis van onderzoek door het NFI vastgesteld dat er sprake was van circa 47 jerrycans, en dat deze jerrycans gevuld waren met in totaal ongeveer 1.003 liter vloeistof afkomstig van amfetamineproductie, waarbij amfetamine uit BMK geproduceerd is door middel van de Leuckart synthese. De pH-waardes van deze vloeistoffen waren heel laag (sterk zuur) of juist heel hoog (sterke base). De vloeistoffen uit de jerrycans zijn bemonsterd en door het NFI onderzocht. In deze monsters heeft het NFI amfetamine, N-formylamfetamine en gerelateerde Leuckart-synthese verontreinigingen aangetroffen. [5]
Uit de standaardverklaring van het NFI over de milieu- en gezondheidsrisico’s van het achterlaten van (afval)stoffen van de MDMA en amfetamine productie blijkt dat de aangetroffen afvalstoffen door hun zeer lage of juist zeer hoge pH-waardes als bijtend (corrosief) moeten worden aangemerkt. Deze stoffen kunnen chemische brandwonden kunnen veroorzaken en de ogen ernstig beschadigen. Het opslaan in emballage van dergelijke stoffen is een bodembedreigende handeling en het lozen daarvan een bodemverontreinigende handeling die bedreigend is voor veel leven en verstorend is voor de neutrale pH-waarde van de Nederlandse bodem. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij door medeverdachte [naam 2] is benaderd om naar Meerssen te rijden in een Bo-rent bus voor een vergoeding van € 300,00. Op 26 augustus 2016 heeft verdachte die [naam 2] opgehaald in Meezenbroek met zijn Mercedes Vito. Op het parkeerterrein van IKEA stond de Bo-rent bus. Verdachte reed vervolgens achter zijn eigen Mercedes-bus, bestuurd door [naam 2] , aan naar Meerssen, naar garageboxen. Daar heeft [naam 2] jerrycans uit de Bo-rent bus overgeladen in de Mercedes Vito. Aan verdachte de opdracht van [naam 2] de jerrycans zo snel mogelijk ergens te dumpen en daarna de zes tot acht vaten die niet in zijn bus pasten op te halen. Verdachte heeft de jerrycans uiteindelijk in de Verlegde Broekgraaf te Geulle gedumpt. De jerrycans stonken zo erg dat hij er tijdens het vervoer niet goed van werd. [7] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de jerrycans in het water heeft gegooid zonder van tevoren te controleren of deze deugdelijk waren afgesloten.
Uit de locatiegegevens van de Bo-rent vrachtwagen blijkt dat die vrachtwagen op
26 augustus 2015 om 12.59 uur is weggereden van de locatie Haefland, waar een paar dagen later op 1 september 2015 een drugslaboratorium is aangetroffen. De vrachtwagen kwam vervolgens op de parkeerplaats van IKEA te Heerlen om 13.18 tot stilstand. Om 15.06 uur vertrekt het voertuig en arriveert na een paar korte stops in Geulle en Bunde om 15.51 uur in Meerssen bij de garageboxen op de Burgemeester Murisstraat. [8] Op de bewakingsbeelden van de IKEA te Heerlen is bovendien te zien dat er op 26 augustus 2015 om een kleine Bo-rent vrachtwagen om 13.19 uur op de parking wordt geparkeerd, dat iemand uitstapt en dat de vrachtwagen even later de parking weer verlaat, waarna om 15.06 uur de bestuurder van een blauwe Mercedes Vito naar het Bo-rent vrachtautootje loopt, waarna de Mercedes Vito wegrijdt en vervolgens ook het vrachtautootje. [9]
Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat deze op 25 augustus 2015 is gebeld door een persoon met het nummer [nummer] . Getuige [naam 3] heeft verklaard dat verdachte reeds op 25 augustus 2015 door [naam 2] benaderd is om de volgende dag vanaf Heerlen naar Meerssen of Geulle te rijden om daar iets te dumpen. En vervolgens is verdachte op
26 augustus 2015 tussen 11.40 uur en 14.34 uur nog vier keer door de gebruiker van dit telefoonnummer gebeld. De gebruiker van dit laatste nummer staat in de telefoon van [naam 4] als ‘ [naam 4] ’. [10]
[naam 4] woont op de [adres 2] in Meerssen. [naam 2] kwam op
26 augustus 2015 bij hem langs en vroeg of hij een paar vaten ‘zout’ bij hem mocht stallen. Ze stonden in een kleine vrachtwagen van Bo-rent. Ze zouden daar een paar uur blijven staan. Toen ze niet werden opgehaald kreeg hij van de moeder van [naam 2] een telefoonnummer van [naam 4] . Hij sloeg het telefoonnummer in zijn telefoon op. Op
26 augustus 2015 om 21.18 uur stuurde [naam 4] een SMS naar dit nummer met de tekst;
“Hoi [naam 4] , je zou vanavond om 19.30 uur komen, maar hebben je niet gezien. Ik heb je een paar keer gebeld maar je nam niet op en heb ook niet teruggebeld. Er hebben mensen gezien dat er blauwe vaten in de garage zijn gezet. Ze hebben met een grap gevraagd of het een of andere rommel is. Ik zou graag willen hebben dat het uiterlijk morgen weg is, want ik denk echt niet dat het zout is. Het stinkt enorm (…)” [11]
Medeplegen?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de betrokkenheid van de verdachte bij de dumping dient te worden aangemerkt als plegen of als medeplegen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde af dat medeverdachte [naam 2] van het drugsafval af wilde en heeft geprobeerd te voorkomen dat hij met het afval aangetroffen zou worden. [naam 2] schakelde daarvoor verdachte in. [naam 2] reed naar Meerssen, gevolgd door verdachte met het afval. Vervolgens heeft [naam 2] verdachte het afval laten dumpen. Daarmee heeft medeverdachte [naam 2] in de voorfase van de feitelijke dumping daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd, terwijl de feitelijke dumping door de verdachte is geschied. [naam 2] die op de achtergrond bleef, moet worden gezien als de organisator van de dumping en verdachte als de uitvoerder die vieze handen moest maken en alle risico’s liep, in ruil voor een schamele 300,-, Gelet daarop is er dan ook sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 2] ; er is dus sprake van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte [naam 2] de jerrycans met drugsafval heeft gedumpt, wetende dat hierdoor milieuverontreiniging kon ontstaan. Doordat de vaten in het water en op de oever zijn terechtgekomen kon daardoor de bodem of de oever van de Verlegde Broekgraaf worden verontreinigd. Zij hebben daarmee opzettelijk hun zorgplicht op grond van de Waterwet geschonden.
Anders dan door de raadsman is bepleit is de rechtbank van oordeel dat de bepalingen van de Waterwet zowel op natuurlijke personen als op bedrijven onverkort van toepassing zijn en dat voor een bewezenverklaring van artikel 6.8 van de Waterwet niet is vereist dat de handelingen van verdachte daadwerkelijk als gevolg hebben gehad dat de bodem of de oever van het oppervlaktewaterlichaam is verontreinigd of aangetast. Dit artikel bevat immers een zorgplicht voor de bodem en de oever van oppervlaktewater voor iedereen. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte wist dat zijn handelingen tot die verontreiniging of aantasting konden leiden. De rechtbank passeert daarom deze verweren van de raadsman.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 26 augustus 2015 te Geulle, gemeente Meerssen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meerdere jerrycans bevattende een hoeveelheid amfetamine en
N-formylamfetamine heeft gedumpt in de bodem en de oever van een oppervlaktewaterlichaam, te weten de Verlegde Broekgraaf, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat door die handelingen de bodem en de oever van dat oppervlaktewaterlichaam konden worden verontreinigd, en zij niet aan hun verplichting hebben voldaan om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van verdachte en zijn mededader konden worden gevergd om die verontreiniging te voorkomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.8 van de Waterwet, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Er is sprake van de volgende strafverzwarende omstandigheden. Verdachte heeft door het medeplegen van het dumpen van ruim duizend liter synthetisch drugsafval, afkomstig van de productie van amfetamine, een belangrijke bijdrage geleverd aan de productie van synthetische drugs. Het dumpen van het afval vormt immers het sluitstuk van het productieproces. Bovendien heeft verdachte dit feit uit financieel gewin gepleegd. De officier van justitie heeft haar strafeis gematigd omdat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en omdat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot een eventueel op te leggen straf verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Indien de rechtbank echter van oordeel is dat een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is, kan worden volstaan met een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van maximaal één jaar. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruist namelijk de inspanningen van verdachte om zijn leven op te bouwen. De raadsman heeft daarbij ter onderbouwing de volgende factoren genoemd. Verdachte heeft sinds het begin van het onderzoek een meewerkende houding aangenomen, had slechts een marginale rol en is een first offender voor wat betreft de Opiumwet. Bovendien is er sprake van overschrijding van de redelijke termijn met meer dan één jaar en is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft in opdracht van medeverdachte [naam 2] een veertigtal jerrycans met in totaal ruim duizend liter synthetisch drugsafval dat afkomstig was van de productie van amfetamine in een sloot gedumpt. Het feit dat er geen afval uit de jerrycans is gelekt is niet aan verdachte te danken, maar aan het moment van ontdekking en het snelle optreden van de hulpdiensten. Door dit handelen heeft verdachte een belangrijke en onmisbare bijdrage geleverd aan de productie van synthetische drugs. De productie van en handel in synthetische drugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid daarvan voor de volksgezondheid. Het gebruik van deze harddrugs brengt immers gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel.
Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de productie van synthetische drugs gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in natuurgebieden. Het feit dat er geen afval uit de jerrycans is gelekt is niet aan verdachte te danken, maar aan geluk en het snelle optreden van de hulpdiensten. Verdachte heeft door zijn handelen een reëel gevaar voor ernstige milieuverontreiniging veroorzaakt. Deze dumpingen zijn, zeker in de zuidelijke provincies, aan de orde van de dag. Het opruimen van gedumpt drugsafval veroorzaakt niet alleen (dreigende) milieuschade maar zadelt de overheid door het grote aantal dumpingen ook op met hoge kosten. Daarmee is dit een enorm maatschappelijk probleem.
Het is verder een feit van algemene bekendheid dat de productie van synthetische drugs wordt uitgevoerd door criminele organisaties of samenwerkingsverbanden. Criminele organisaties hebben een ontwrichtend effect op de maatschappij, onder meer door het witwassen van de criminele winsten en de vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld. Dit werkt ontwrichtend op het economisch verkeer en is ondermijnend voor de maatschappij. De verdachte heeft een bijdrage geleverd aan deze problematiek. De rechtbank rekent dat de verdachte zwaar aan.
Als uitgangspunt voor de straftoemeting gaat de rechtbank voor betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs - in dit geval de dumping van het afval - uit van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden. Toch komt de rechtbank tot een lagere straf. Deze strafzaak is immers niet binnen een redelijke termijn afgehandeld. Deze redelijke termijn is met meer dan één jaar overschreden. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing. Verdachte had bovendien een beperkte rol bij de dumping van het drugsafval en heeft sinds zijn tweede politieverhoor meegewerkt aan het onderzoek. Daar komt nog bij dat verdachte voor wat betreft de Opiumwet een first offender is en dat verdachte sinds het plegen van dit feit niet meer voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In het nadeel van de verdachte werkt echter wel dat hij door zijn handelen een reëel gevaar voor ernstige milieuverontreiniging heeft veroorzaakt.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan acht maanden voorwaardelijk, een passende straf. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van slechts één jaar verbinden, nu zij van oordeel is dat hiermee kan worden volstaan omdat tussen de pleegdatum en de behandeling van deze zaak ter terechtzitting meer dan vier jaar is verstreken en verdachte gedurende deze periode niet is gerecidiveerd. Een langere proeftijd ter voorkoming van recidive is daarom niet nodig.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Waterschap Limburg, zijnde de rechtsopvolger van Waterschap Roer en Overmaas, vordert een schadevergoeding van € 2.308,00. Dit bedrag bestaat uit geleden materiële schade en omvat de posten ‘laden container met zandzakken’, ‘2 man stand-by en klaar maken trekker met mengmestvat’, ‘transport, uitvoer afvoer en materiaal 1055 Kg’ en 4 posten genaamd ‘waterwachten’. Ter terechtzitting heeft [naam 1] namens de benadeelde partij verklaard dat de vier posten genaamd ‘waterwacht’ personeelskosten zijn die gemaakt zijn ten gevolge van de bestrijding van het incident met de gedumpte jerrycans.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar en heeft gevorderd om de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2015 tot de dag van de volledige voldoening en daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk meerdere jerrycans bevattende een hoeveelheid amfetamine en
N-formylamfetamine heeft gedumpt in de bodem en de oever van het oppervlaktewaterlichaam de Verlegde Broekgraaf. De rechtsvoorganger van de benadeelde partij Waterschap Limburg, te weten Waterschap Roer en Overmaas, heeft als beheerder van de waterkwaliteit kosten gemaakt ter bestrijding van eventuele gevolgen van de dumping en voor het opruimen van de jerrycans met chemische stoffen.
De rechtbank is van oordeel dat alle kostenposten van de vordering rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade behelzen en voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst dan ook toe de gehele vordering ten bedrage van € 2.308,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank bepaalt daarbij dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
De rechtbank zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

9.Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte in beslag genomen sleutelbos en telefoon te bewaren voor de rechthebbende en de overige in beslag genomen goederen aan verdachte te retourneren.
De raadsman heeft teruggave van de onder verdachte in beslag genomen goederen verzocht.
De onder verdachte in beslag genomen telefoon en sleutelbos behoren volgens verdachtes eigen verklaring niet aan hem toe. De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze goederen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De overige onder verdachte in beslag genomen goederen zijn wel zijn eigendom en dienen aan verdachte geretourneerd te worden. De rechtbank gelast dan ook de teruggave aan verdachte van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 paar handschoen;
- 1 trui;
- 1 bodywarmer;
- 2 aanstekers;
- 1 stuk papier;
- 1 sleutel.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten en artikel 6.8 van de Waterwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en het subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
-
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan

8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar;

  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijst de vorderingvan de benadeelde partij Waterschap Limburg te Roermond
toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Waterschap Limburg te betalen
€ 2.308,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 26 augustus 2015 tot aan de dag van de volledige
voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald,
de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader
van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken, begroot tot heden op nihil;
-
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staatten behoeve
van het slachtoffer Waterschap Limburg van € 2.308,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 26 augustus 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling
aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in
zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan
aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de
verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald,
de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
- zie besl.portaal 2 1.00 PR Handschoen
-
659552 AAIV0171NL;
- zie besl.portaal 3 1.00 STK Trui
-
659553 AAIV0173NL;
- zie besl.portaal 5 1.00 STK Bodywarmer
-
659556 AAIV1477NL;
- zie besl.portaal 6 1.00 STK Aansteker
BIC
662046 AAIV1472NL;
- zie besl.portaal 7 1.00 STK Aansteker
-
662066 AAIV1476NL;
- zie besl.portaal 8 1.00 STK Papier
-
659546;
- zie besl.portaal 9 1.00 STK Sleutel
-
659547;
- gelast de bewaring van de volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
- zie besl.portaal 1 1.00 STK GSM
SAMSUNG
659544;
- zie besl.portaal 4 1.00 STK Sleutelbos
-
659551 6 sleutels.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. F.H. Machiels en
mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 september 2019.
BIJLAGE I: De gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of
omstreeks 26 augustus 2015 te Geulle, in de gemeente Meerssen, in elk geval
binnen het arrondissement Limburg,
al dan niet opzettelijk
een of meer stoffen, te weten een hoeveelheid amfetamine en/of
formylamfetamine, in elk geval een hoeveelheid afvalstoffen te relateren aan
amfetamineproductie, heeft/hebben gebracht (gedumpt) in een sloot/beek, zijnde
een oppervlaktewaterlichaam,
terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als
bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het bestuur van het betrokken
waterschap, en/of
daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur, en/of
artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
Hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Heerlen en/of Meerssen en/of Geulle,
in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) op en/of in de bodem een handeling als bedoeld in
artikel 6 tot en met 11 van die wet bodembescherming heeft/hebben verricht,
te weten gevulde jerrycans met inhoud amfetamine en/of formylamfetamine, in
elk geval een hoeveelheid afvalstoffen te relateren aan amfetamineproductie,
heeft/hebben geloosd op en/of in de bodem terwijl hij en/of zijn mededader(s)
wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat door die
handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of aangetast,
en/of hij en/of zijn mededader(s), hoewel daartoe verplicht, op of omstreeks
voornoemde datum al dan niet opzettelijk niet aan zijn/hun verplichting(en)
heeft/hebben voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/hen
kon(den) worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te
voorkomen dan wel, terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed,
de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken
en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
Meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Geulle, gemeente Meerssen,
tezamen en in vereniging met aan ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
een of meerdere jerrycans bevattende een hoeveelheid amfetamine en/of
N-formylamfetamine, in elk geval een hoeveelheid afvalstoffen te relateren aan amfetamineproductie,
heeft gebracht/gedumpt in de bodem en/of de oever van een oppervlaktewaterlichaam, te weten de Verlengde Broekgraaf,
terwijl verdachte en zijn mededader wist(en) of redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de boden en/of de over van dat oppervlaktewaterlichaam, kon(den) worden verontreinigd en/of aangetast,
en niet aan zijn/hun verplichting heeft/hebben voldaan om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van verdachte en zijn mededader kon(den) worden gevergd om die verontreiniging te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging en/of aantasting zich voordoet, de verontreiniging en/of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het eind proces-verbaal van politie Limburg, team ondermijning, zaak Sierra, proces-verbaalnummer 2015161823, gesloten d.d. 10 februari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1015.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 3 september 2015, pagina’s 388 en 384.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 3 september 2015, pagina 365.
4.Eigen waarneming van de rechtbank van de foto’s 12 tot en met 14 zoals weergegeven op de pagina’s 375 en 376.
5.Proces-verbaal LFO d.d. 10 september 2015, pagina’s 401 tot en met 404, in onderlinge samenhang met het schriftelijk bescheid, zijnde een spoedrapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 28 augustus 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige Dr. [naam 5] , pagina 409.
6.Het schriftelijke bescheid, zijnde een standaardverklaring milieu-en gezondheidsrisico’s van het achterlaten van (afval)stoffen van de MDMA en amfetamine productie, pagina 415.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 31 augustus 2015, pagina’s 733 tot en met 736.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2015, pagina 431.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2015, pagina’s 499 tot en met 501.
10.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 3] d.d. 11 januari 2016, pagina’s 484 en 485, in onderlinge samenhang met Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2016, pagina 454, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2015, pagina’s 108 en 109 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 4] d.d. 29 augustus 2015, pagina 593.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 4] d.d. 29 augustus 2015, pagina’s 591 tot en met 594, in onderlinge samenhang met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2015, pagina’s 108 en 109.