In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 januari 2019, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder het vervalsen en gebruiken van valse postzegels, en het witwassen van een aanzienlijk bedrag van € 1.877.970,08. De verdachte, die niet zelf aanwezig was, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. J. de Bruin. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op verschillende zittingen in november 2018 en op 15 januari 2019 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten.
De tenlastelegging omvatte vier feiten, waaronder het maken van een gewoonte van witwassen en deelname aan een criminele organisatie. De officier van justitie achtte bewezen dat de verdachte betrokken was bij de feiten 2 en 4, maar vorderde vrijspraak voor feiten 1 en 3. De verdediging pleitte voor vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten, stellende dat er geen bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de valsheid van de postzegels.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de wetenschap van de verdachte ten aanzien van de valsheid van de postzegels aan te nemen. De deskundigen hadden aangegeven dat de valsheid niet voor een leek te zien was. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de tenlastegelegde feiten, wat leidde tot vrijspraak van de verdachte. De benadeelde partij, PostNL, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van alle feiten werd vrijgesproken.