ECLI:NL:RBLIM:2019:855

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
7404233 AZ VERZ 18-197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek van werknemer afgewezen; geen verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, hierna aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, de Gemeenschappelijke Regeling Vixia. [verzoeker] had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek, met een verzoek om een transitievergoeding en andere vergoedingen. De werknemer was sinds 1996 in dienst bij Vixia en had zich in 2016 ziek gemeld. Na gedeeltelijke hervatting van zijn werkzaamheden en een WIA-aanvraag, waren partijen in gesprek over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar zonder overeenstemming.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding afgewezen, omdat [verzoeker] niet had aangetoond dat er omstandigheden waren die een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigden. De rechter oordeelde dat Vixia niet verwijtbaar had gehandeld, aangezien het bedrijf had aangeboden om het dienstverband als slapend voort te zetten, zodat [verzoeker] voor zijn zieke echtgenote kon zorgen. Bovendien zou de arbeidsovereenkomst over een half jaar eindigen, omdat [verzoeker] de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overige verzoeken van [verzoeker] niet besproken hoefden te worden, nu de ontbinding was afgewezen.

Als gevolg van de uitspraak werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Vixia tot dat moment waren begroot op € 600,00. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7404233 \ AZ VERZ 18-197
Beschikking van de kantonrechter van 30 januari 2019
in de zaak van:
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
werknemer,
gemachtigde mr. L.G.T. Paulus,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING VIXIA,
gevestigd te Sittard,
werkgever,
gemachtigde mr. L.H. Janssen,
verwerende partij in het verzoek.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Vixia worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 december 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het op 7 januari 2019 ter griffie ontvangen verweerschrift,
- de op 16 januari 2019 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 oktober 1996 bij (een rechtsvoorganger van) Vixia in dienst getreden. [verzoeker] vervulde laatstelijk de functie van 2e medewerker assemblage tegen een loon van € 1.854,00 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 27 juni 2016 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld. Vanaf november 2017 heeft [verzoeker] het werk gedeeltelijk, vier maal per week twee uur per dag, hervat. Op 3 april 2018 heeft [verzoeker] een WIA-aanvraag ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2018 heeft het UWV [verzoeker] 80-100% arbeidsongeschikt bevonden en aan [verzoeker] een WAO-uitkering toegekend van € 1.826,78 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
2.3.
Vanaf omstreeks begin juli 2018 hebben partijen met elkaar gesproken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, maar zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt thans de met Vixia bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671c Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) onder toekenning van een transitievergoeding van € 44.408,00 bruto en een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto alsmede uitbetaling van de openstaande verlofdagen, eindejaarsuitkering en vakantiebijslag.
3.2.
Vixia heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 7:671c lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
4.3.
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat de kern van het geschil daarin is gelegen dat [verzoeker] omstreeks einde juni begin juli 2018 aan Vixia wegens persoonlijke en financiële omstandigheden had verzocht om een eindafrekening op te maken en dat Vixia zich op het standpunt had gesteld dat een eindafrekening slechts kon worden opgemaakt bij het einde van het dienstverband en heeft Vixia op grond daarvan een vaststellingsovereenkomst opgemaakt, waarin Vixia had vermeld dat het initiatief tot beëindiging van het dienstverband door [verzoeker] was genomen. Omdat er aan de zijde van Vixia geen reden aanwezig was om het dienstverband te beëindigen, kan [verzoeker] Vixia echter niet verwijten dat Vixia in de vaststellingsovereenkomst had vermeld dat het initiatief om de arbeidsovereenkomst te beëindigen door [verzoeker] was genomen. Denkbaar is dat Vixia had kunnen onderzoeken of de mogelijkheid bestond om aan [verzoeker] de op dat moment openstaande en niet genoten verlofuren te betalen om [verzoeker] deels tegemoet te komen, maar de omstandigheid dat Vixia dat heeft nagelaten kan niet worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Mede van belang is dat niet weersproken is dat Vixia aan [verzoeker] had aangeboden om het dienstverband als een zogenoemd slapend dienstverband voort te zetten om [verzoeker] de mogelijkheid te bieden zorg te dragen voor de verzorging van zijn ernstig zieke echtgenote. Ten slotte is van belang dat [verzoeker] op 19 november 2019 de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken en alsdan de arbeidsovereenkomst zal eindigen en [verzoeker] geen omstandigheden heeft aangevoerd die het zouden rechtvaardigen de arbeidsovereenkomst eerder te beëindigen.
4.4.
Nu de ontbinding wordt afgewezen hoeven de overige verzoeken van [verzoeker] niet te worden besproken.
4.5.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Vixia worden tot op heden begroot op
€ 600,00 ter zake van salaris voor de gemachtigde van Vixia.
4.6.
Nu Vixia geen afzonderlijke veroordeling in de nakosten heeft verzocht, kan de daarover verzochte wettelijke rente niet worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van Vixia gerezen en tot op heden begroot op € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenvergoeding uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M.P. Brouns, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: