4.2Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak verzocht voor feit 1. Als eerste stelt de verdediging dat geen sprake is geweest van oplichting van Aegon. Primair omdat [medeverdachte 1] wel degelijk in dienst was bij [naam bv] en daarom terecht een uitkering kreeg toen hij ziek geworden was. Subsidiair omdat het tenlastegelegde doen voorkomen dat [medeverdachte 1] een werknemer van [naam bv] was, niet het oplichtingsmiddel is waardoor Aegon werd bewogen tot de afgifte van de uitkering. Volgens Aegon is zij tot uitkering overgegaan op basis van de ingediende formulieren. Het oplichtingsmiddel wordt dan gevormd door de valse geschriften, maar dit staat niet vermeld in de tenlastelegging.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat, als de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van oplichting, dit niet tot een bewezenverklaring kan leiden van het aan de verdachte verweten feit, nu zij geen wetenschap had van wat binnen [naam bv] gebeurde. Zij wist niet met welk doel haar rekeningen werden gebruikt.
De raadsman acht eveneens feit 2 subsidiair niet bewezen nu er geen aanwijzingen zijn dat het geld dat op de rekeningen van de verdachte is gekomen (totaal € 121.050,=) van enig misdrijf afkomstig was. De raadsman brengt naar voren dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de gelden die niet als hoogst onaannemelijk kan worden bestempeld.
Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de gelden wel van enig misdrijf afkomstig zijn, stelt de raadsman subsidiair dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat bij haar de wetenschap ontbrak ten aanzien van de herkomst van de gelden en ook niet gezegd kan worden dat zij dit op zijn minst redelijkerwijs heeft moeten vermoeden.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan de verdachte wordt verweten dat zij medeplichtig is geweest aan de oplichting van Aegon door haar ex-man [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , door haar bankrekening ter beschikking te stellen voor door Aegon uit te keren gelden. De rechtbank acht dit niet bewezen en overweegt als volgt.
Wat is er gebeurd?
In juli 2009 werd namens [naam bv] (hierna [naam bv] ) een ‘werknemersverzuimverzekering’ afgesloten bij Aegon. Op dat moment was [medeverdachte 2] bestuurder van [naam bv] . Kort na het afsluiten van deze verzekering werden door [medeverdachte 2] namens [naam bv] bij Aegon de verzuimkosten van werknemer [medeverdachte 1] geclaimd. [medeverdachte 1] is de voormalige echtgenoot van de verdachte. In de periode van 14 oktober 2009 tot en met 27 september 2011 verrichtte Aegon periodieke betalingen naar de rekening van [naam bv] met betrekking tot deze verzekering. In totaal werd € 141.440,68 overmaakt op de ING-bankrekening van [naam bv] met het nummer [rekeningnummer 1] .
Vervolgens zijn er overboekingen verricht van de rekening van [naam bv] naar verschillende bankrekeningen van, onder andere, de verdachte. De rekeningen van de verdachte werden beheerd door haar ex-man [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat hij degene is geweest die de overboekingen heeft verricht. Hij was immers gemachtigd om de betreffende bankrekening van [naam bv] te gebruiken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat het door Aegon uitbetaalde bedrag ten onrechte is uitgekeerd, omdat [medeverdachte 1] ten tijde van het afsluiten van de verzekering en in de periode erna geen werknemer van [naam bv] was.
Los van de vraag of door het ter beschikking stellen van bankrekeningen zoals dat in deze zaak is gebeurd, nog kan worden gesproken van medeplichtigheid aan de oplichting van Aegon, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreekt aan bewijs voor het zogeheten “dubbel opzet vereiste”. De medeplichtige aan een misdrijf moet het opzet hebben op zowel het misdrijf als op het helpen daarbij. Nu het bewijs voor dat opzet ontbreekt, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1.
Feit 2 subsidiair
Daarin wordt de verdachte verweten dat zij geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld van enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt dat de verdachte inderdaad had moeten vermoeden dat de geldbedragen die op haar rekeningen werden overgemaakt of gestort, van enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft in haar oordeel de volgende bewijsmiddelen betrokken.
De bankrekening van [naam bv] met nummer [rekeningnummer 2] is met betrekking tot de periode van 13 januari 2009 tot en met 27 januari 2012 bekeken en hieruit is het volgende gebleken.
In deze periode zijn de volgende overboekingen (totalen) te zien van de bankrekening van [naam bv] naar de hierna te noemen bankrekeningen:
€ 39.390 naar de bankrekening van de verdachte en haar echtgenoot, [medeverdachte 1] , met het nummer [rekeningnummer 3] .
€ 17.500 naar de Duitse ING bankrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 4] ,
€ 24.050 naar de bankrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 5]
€ 79.500 naar de Alex beleggingsrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 6].
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte vorderingen had op [naam bv] . Het is mogelijk dat zij in privé vorderingen had op haar zoon [medeverdachte 3] , maar niet op [naam bv] . Dit betreffen dan ook onverschuldigde betalingen.
Onder de transacties van [naam bv] naar de beleggingsrekening van de verdachte bevinden zich ook 22 transacties van € 2.800. Bij de door Aegon aangeleverde stukken zitten loonstroken van [medeverdachte 1] over de periode van juni 2009 tot en met mei 2010. Het loon dat hierbij door [naam bv] is uitgekeerd aan [medeverdachte 1] bedraagt steeds € 2.800 of € 2.850. Over deze periode is echter geen aangifte loonbelasting ontvangen door de belastingdienst.
Bovendien is niet alleen geld van de rekening van [naam bv] naar rekeningen van de verdachte overgemaakt. Er is ook geld overgeschreven tussen haar eigen rekeningen.
Zo is bijvoorbeeld vanaf de rekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 5] in de periode van 7 december 2009 tot en met 29 mei 2012 in totaal € 64.899 bijgeschreven op haar Alex beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 6] en is in die zelfde periode weer
€ 147.700 weer teruggeboekt naar die rekening.
De verdachte verklaart dat de rekening met nummer [rekeningnummer 5] bij de Rabobank weliswaar van haar is, maar dat zij daar niets mee doet. Haar ex-man [medeverdachte 1] is daartoe gemachtigd. Hij heeft het bankpasje van die rekening en hij regelt alles. [medeverdachte 1] bankierde middels deze rekening. Verder verklaart zij dat ze Jurgen, haar zoon, in 2007 € 8.000 heeft geleend en in 2011 € 19.000 en dat zij deze bedragen nog niet heeft teruggekregen.
Overweging rechtbank ten aanzien van schuldwitwassen
Uit de verhoren van de verdachte komt het beeld naar voren dat zij een aantal bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan anderen, onder wie haar ex-echtgenoot en haar zoon. Er is op deze rekeningen een grote, constante geldstroom te zien van grote bedragen die binnen komen en ook weer uitgaan. Veel van dit geld was afkomstig van het bedrijf van haar zoon [medeverdachte 3] , genaamd [naam bv] .
De verdachte had geen vorderingen op [naam bv] . Zij heeft verklaard dat zij haar zoon in 2007 en 2011 geld geleend had, maar dit nog niet had teruggekregen. Het is dus niet het geleende geld geweest dat op haar rekening belandde. Bovendien zou niet logisch zijn dat dit geleende geld via [naam bv] zou worden terugbetaald. Als de verdachte haar zoon geld geleend had, dan had dit van de persoonlijke rekening van [medeverdachte 3] terug moeten gaan naar haar.
Verder zijn er grote geldbedragen overgemaakt van [naam bv] naar haar rekening, terwijl [medeverdachte 3] in 2011 kennelijk zo krap bij kas zat dat de verdachte hem € 19.000 heeft moeten lenen. Dit is op zijn minst opmerkelijk te noemen.
Verder is er te zien dat er loon wordt overgemaakt van de [naam bv] -rekening naar haar rekening, terwijl zij geen betrokkenheid had bij dit bedrijf. Haar ex-man wel, maar hij of [naam bv] heeft over dit ‘loon’ geen loonbelasting afgedragen aan de belastingdienst. Dat zo gerommeld werd op haar rekeningen was haar bekend geworden als zij onderzoek had gedaan naar de herkomst van al dit geld.
Zij heeft ook verklaard dat zij geen beschikking had over de bankpas van een van haar rekeningen. Het enkele feit dat zij niet beschikte over de bankpas die bij de rekening hoorde, betekent niet dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat met die rekening gebeurde.
Bij de verdachte hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen bij het zien van dergelijke grote bedragen en de manier waarop die op haar rekeningen verschenen en weer werden afgeboekt. De verdachte had in ieder geval de transacties op haar bankrekening kunnen en moeten controleren. Dat heeft ze niet gedaan.
De verdachte heeft over de vele transacties geen heldere verklaring gegeven die inzicht zou kunnen geven in de herkomst van de gelden, hoewel dit wel van haar verwacht mocht worden.
Doordat zij zonder nader onderzoek haar bankrekeningen aan haar zoon en ex-echtgenoot ter beschikking heeft gesteld, is zij zodanig onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Bovendien is zij hierdoor dermate nauw en bewust betrokken geweest bij dit handelen dat van medeplegen kan worden gesproken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.