ECLI:NL:RBLIM:2019:850

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
03/702981-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan oplichting en schuldwitwassen door verdachte met betrokkenheid van Aegon Schadeverzekering N.V.

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 januari 2019, stond de verdachte terecht voor medeplichtigheid aan oplichting van Aegon Schadeverzekering N.V. en voor schuldwitwassen. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. C.M.G.M. Raafs, werd beschuldigd van het oplichten van Aegon voor een bedrag van € 141.440,68 en het witwassen van € 1.877.970,08. De rechtbank behandelde de zaak op meerdere zittingen in november 2018 en sloot het onderzoek op 15 januari 2019. De tenlastelegging werd als bijlage aan het vonnis gehecht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor feit 1 geldig was, maar verklaarde feit 2 primair nietig vanwege onvoldoende specificiteit in de tenlastelegging. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte had moeten vermoeden dat de geldbedragen op haar rekeningen afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte werd vrijgesproken van feit 1, maar kreeg een taakstraf van 180 uur opgelegd voor feit 2 subsidiair. De benadeelde partij Aegon werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702981-12
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12, 14, 19, 20, 27 en 29 november 2018. Op 15 januari 2019 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten.
De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:medeplichtig is geweest aan het al dan niet met anderen oplichten van Aegon Schadeverzekering N.V. (hierna Aegon) voor een bedrag van € 141.400,68 en
feit 2:al dan niet samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van
€ 1.877.970,08.

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
Bij pleidooi heeft de raadsman de nietigheid van de dagvaarding bepleit ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 omdat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig zou zijn, omdat de tekst van de tenlastelegging zowel het medeplegen als de medeplichtigheid openlaat, terwijl deze deelnemingsvormen elkaar uitsluiten. Voor de verdachte is het niet duidelijk waar tegen zij zich nu moet verdedigen. Daarmee voldoet de tenlastelegging niet aan het vereiste van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten te ruim zijn geformuleerd qua pleegperiode, pleegplaats en witgewassen bedrag en het daarom niet duidelijk is op welke feiten dit betrekking heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens artikel 261 Sv moeten in de tenlastelegging de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zouden zijn begaan zodanig zijn beschreven dat het de verdachte duidelijk is waartegen hij of zij zich moet verdedigen. Als dit niet het geval is, kan de tenlastelegging niet als grondslag dienen voor het onderzoek ter terechtzitting en dient de dagvaarding nietig te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 op de dagvaarding voldoende duidelijk is en voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv daaraan stelt.
De rechtbank ziet het als een kennelijke verschrijving dat in regel 10 bij de verfeitelijking van het tenlastegelegde feit wordt gesproken over: “verdachte en/of zijn mededader(s)” nu uit de eerste regel van de tenlastelegging in combinatie met de zinsnede die begint met “bij het plegen van” duidelijk blijkt dat de steller van de tenlastelegging de bedoeling heeft gehad de deelnemingsvorm “medeplichtigheid” aan de verdachte ten laste te leggen. In combinatie met het onderliggende dossier maakt dit naar het oordeel van de rechtbank dat het voor de verdachte voldoende duidelijk is geweest waartegen zij zich moest verdedigen.
De rechtbank zal het verweer van de raadsman op dit punt dan ook verwerpen en de dagvaarding ook voor wat betreft feit 1 geldig verklaren.
Dit is anders voor feit 2 primair. Bij feit 2 primair wordt aan de verdachte verweten dat zij medepleger is geweest van het opzettelijk witwassen van 1,8 miljoen euro afkomstig uit “het” misdrijf zonder dat nader wordt aangegeven op welk misdrijf een en ander betrekking heeft. Nu uit de inhoud van het onderliggende dossier is af te leiden dat sprake is van meerdere strafbare feiten, kan niet geduid worden op welk misdrijf de tenlastelegging ziet. Daarmee voldoet de tenlastelegging niet aan de eisen die artikel 261 Sv daaraan stelt. De rechtbank zal de dagvaarding voor wat betreft feit 2 primair daarom nietig verklaren.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn verweer. In deze tenlastelegging wordt gesproken over “enig” misdrijf. In combinatie met de inhoud van het onderliggende dossier maakt dit dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft dit verweer ter terechtzitting al verworpen, nu wel sprake is van een overschrijding, maar deze niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank zal hier in dit vonnis daarom niet verder op in gaan.
Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor feit 1 en een bewezenverklaring voor feit 2 subsidiair. Hij acht bewezen dat de verdachte een bedrag van € 121.050 heeft witgewassen, terwijl zij had moeten weten dat dit bedrag van enig misdrijf afkomstig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak verzocht voor feit 1. Als eerste stelt de verdediging dat geen sprake is geweest van oplichting van Aegon. Primair omdat [medeverdachte 1] wel degelijk in dienst was bij [naam bv] en daarom terecht een uitkering kreeg toen hij ziek geworden was. Subsidiair omdat het tenlastegelegde doen voorkomen dat [medeverdachte 1] een werknemer van [naam bv] was, niet het oplichtingsmiddel is waardoor Aegon werd bewogen tot de afgifte van de uitkering. Volgens Aegon is zij tot uitkering overgegaan op basis van de ingediende formulieren. Het oplichtingsmiddel wordt dan gevormd door de valse geschriften, maar dit staat niet vermeld in de tenlastelegging.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat, als de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van oplichting, dit niet tot een bewezenverklaring kan leiden van het aan de verdachte verweten feit, nu zij geen wetenschap had van wat binnen [naam bv] gebeurde. Zij wist niet met welk doel haar rekeningen werden gebruikt.
De raadsman acht eveneens feit 2 subsidiair niet bewezen nu er geen aanwijzingen zijn dat het geld dat op de rekeningen van de verdachte is gekomen (totaal € 121.050,=) van enig misdrijf afkomstig was. De raadsman brengt naar voren dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de gelden die niet als hoogst onaannemelijk kan worden bestempeld.
Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat de gelden wel van enig misdrijf afkomstig zijn, stelt de raadsman subsidiair dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat bij haar de wetenschap ontbrak ten aanzien van de herkomst van de gelden en ook niet gezegd kan worden dat zij dit op zijn minst redelijkerwijs heeft moeten vermoeden.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Aan de verdachte wordt verweten dat zij medeplichtig is geweest aan de oplichting van Aegon door haar ex-man [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , door haar bankrekening ter beschikking te stellen voor door Aegon uit te keren gelden. De rechtbank acht dit niet bewezen en overweegt als volgt.
Wat is er gebeurd?
In juli 2009 werd namens [naam bv] (hierna [naam bv] ) een ‘werknemersverzuimverzekering’ afgesloten bij Aegon. Op dat moment was [medeverdachte 2] bestuurder van [naam bv] . Kort na het afsluiten van deze verzekering werden door [medeverdachte 2] namens [naam bv] bij Aegon de verzuimkosten van werknemer [medeverdachte 1] geclaimd. [medeverdachte 1] is de voormalige echtgenoot van de verdachte. In de periode van 14 oktober 2009 tot en met 27 september 2011 verrichtte Aegon periodieke betalingen naar de rekening van [naam bv] met betrekking tot deze verzekering. In totaal werd € 141.440,68 overmaakt op de ING-bankrekening van [naam bv] met het nummer [rekeningnummer 1] .
Vervolgens zijn er overboekingen verricht van de rekening van [naam bv] naar verschillende bankrekeningen van, onder andere, de verdachte. De rekeningen van de verdachte werden beheerd door haar ex-man [medeverdachte 1] . De rechtbank gaat ervan uit dat hij degene is geweest die de overboekingen heeft verricht. Hij was immers gemachtigd om de betreffende bankrekening van [naam bv] te gebruiken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat het door Aegon uitbetaalde bedrag ten onrechte is uitgekeerd, omdat [medeverdachte 1] ten tijde van het afsluiten van de verzekering en in de periode erna geen werknemer van [naam bv] was.
Los van de vraag of door het ter beschikking stellen van bankrekeningen zoals dat in deze zaak is gebeurd, nog kan worden gesproken van medeplichtigheid aan de oplichting van Aegon, is de rechtbank van oordeel dat het ontbreekt aan bewijs voor het zogeheten “dubbel opzet vereiste”. De medeplichtige aan een misdrijf moet het opzet hebben op zowel het misdrijf als op het helpen daarbij. Nu het bewijs voor dat opzet ontbreekt, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 1.
Feit 2 subsidiair
Daarin wordt de verdachte verweten dat zij geldbedragen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld van enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank vindt dat de verdachte inderdaad had moeten vermoeden dat de geldbedragen die op haar rekeningen werden overgemaakt of gestort, van enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft in haar oordeel de volgende bewijsmiddelen betrokken.
De bankrekening van [naam bv] met nummer [rekeningnummer 2] is met betrekking tot de periode van 13 januari 2009 tot en met 27 januari 2012 bekeken en hieruit is het volgende gebleken.
In deze periode zijn de volgende overboekingen (totalen) te zien van de bankrekening van [naam bv] naar de hierna te noemen bankrekeningen:
€ 39.390 naar de bankrekening van de verdachte en haar echtgenoot, [medeverdachte 1] , met het nummer [rekeningnummer 3] .
€ 17.500 naar de Duitse ING bankrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 4] ,
€ 24.050 naar de bankrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 5]
€ 79.500 naar de Alex beleggingsrekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 6] [2] .
Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte vorderingen had op [naam bv] . Het is mogelijk dat zij in privé vorderingen had op haar zoon [medeverdachte 3] , maar niet op [naam bv] . Dit betreffen dan ook onverschuldigde betalingen [3] .
Onder de transacties van [naam bv] naar de beleggingsrekening van de verdachte bevinden zich ook 22 transacties van € 2.800. Bij de door Aegon aangeleverde stukken zitten loonstroken van [medeverdachte 1] over de periode van juni 2009 tot en met mei 2010. Het loon dat hierbij door [naam bv] is uitgekeerd aan [medeverdachte 1] bedraagt steeds € 2.800 of € 2.850. Over deze periode is echter geen aangifte loonbelasting ontvangen door de belastingdienst [4] .
Bovendien is niet alleen geld van de rekening van [naam bv] naar rekeningen van de verdachte overgemaakt. Er is ook geld overgeschreven tussen haar eigen rekeningen.
Zo is bijvoorbeeld vanaf de rekening van de verdachte met nummer [rekeningnummer 5] in de periode van 7 december 2009 tot en met 29 mei 2012 in totaal € 64.899 bijgeschreven op haar Alex beleggingsrekening met nummer [rekeningnummer 6] en is in die zelfde periode weer
€ 147.700 weer teruggeboekt naar die rekening [5] .
De verdachte verklaart dat de rekening met nummer [rekeningnummer 5] bij de Rabobank weliswaar van haar is, maar dat zij daar niets mee doet. Haar ex-man [medeverdachte 1] is daartoe gemachtigd. Hij heeft het bankpasje van die rekening en hij regelt alles. [medeverdachte 1] bankierde middels deze rekening [6] . Verder verklaart zij dat ze Jurgen, haar zoon, in 2007 € 8.000 heeft geleend en in 2011 € 19.000 en dat zij deze bedragen nog niet heeft teruggekregen [7] .
Overweging rechtbank ten aanzien van schuldwitwassen
Uit de verhoren van de verdachte komt het beeld naar voren dat zij een aantal bankrekeningen ter beschikking heeft gesteld aan anderen, onder wie haar ex-echtgenoot en haar zoon. Er is op deze rekeningen een grote, constante geldstroom te zien van grote bedragen die binnen komen en ook weer uitgaan. Veel van dit geld was afkomstig van het bedrijf van haar zoon [medeverdachte 3] , genaamd [naam bv] .
De verdachte had geen vorderingen op [naam bv] . Zij heeft verklaard dat zij haar zoon in 2007 en 2011 geld geleend had, maar dit nog niet had teruggekregen. Het is dus niet het geleende geld geweest dat op haar rekening belandde. Bovendien zou niet logisch zijn dat dit geleende geld via [naam bv] zou worden terugbetaald. Als de verdachte haar zoon geld geleend had, dan had dit van de persoonlijke rekening van [medeverdachte 3] terug moeten gaan naar haar.
Verder zijn er grote geldbedragen overgemaakt van [naam bv] naar haar rekening, terwijl [medeverdachte 3] in 2011 kennelijk zo krap bij kas zat dat de verdachte hem € 19.000 heeft moeten lenen. Dit is op zijn minst opmerkelijk te noemen.
Verder is er te zien dat er loon wordt overgemaakt van de [naam bv] -rekening naar haar rekening, terwijl zij geen betrokkenheid had bij dit bedrijf. Haar ex-man wel, maar hij of [naam bv] heeft over dit ‘loon’ geen loonbelasting afgedragen aan de belastingdienst. Dat zo gerommeld werd op haar rekeningen was haar bekend geworden als zij onderzoek had gedaan naar de herkomst van al dit geld.
Zij heeft ook verklaard dat zij geen beschikking had over de bankpas van een van haar rekeningen. Het enkele feit dat zij niet beschikte over de bankpas die bij de rekening hoorde, betekent niet dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat met die rekening gebeurde.
Bij de verdachte hadden alle alarmbellen moeten gaan rinkelen bij het zien van dergelijke grote bedragen en de manier waarop die op haar rekeningen verschenen en weer werden afgeboekt. De verdachte had in ieder geval de transacties op haar bankrekening kunnen en moeten controleren. Dat heeft ze niet gedaan.
De verdachte heeft over de vele transacties geen heldere verklaring gegeven die inzicht zou kunnen geven in de herkomst van de gelden, hoewel dit wel van haar verwacht mocht worden.
Doordat zij zonder nader onderzoek haar bankrekeningen aan haar zoon en ex-echtgenoot ter beschikking heeft gesteld, is zij zodanig onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. Bovendien is zij hierdoor dermate nauw en bewust betrokken geweest bij dit handelen dat van medeplegen kan worden gesproken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
2 subsidiair:
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012, in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft verworven, terwijl zij telkens redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 2 subsidiair:
medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf en een taakstraf niet aan de orde kunnen zijn. Een gevangenisstraf zou, gezien verdachtes aandeel, een te hoge straf zijn.
Een taakstraf kan zij gelet op haar gevorderde leeftijd en haar fysieke beperkingen niet verrichten. Een voorwaardelijke taakstraf en/of een geldboete zou passender zijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen door haar bankrekening ter beschikking te stellen aan haar ex-echtgenoot en haar zoon, tevens medeverdachten in deze zaak. Dat geld was afkomstig uit misdrijven, wat zij zeker had moeten vermoeden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld ten aanzien van de herkomst van de geldbedragen die werden geboekt op haar bankrekeningen. Uit het feit dat uit het dossier valt af te leiden dat zij, ondanks dat zij gescheiden waren, een economische eenheid vormde met [medeverdachte 1] , kan het niet anders zijn dan dat ook zij heeft geprofiteerd van een en ander, terwijl de slachtoffers van de gepleegde misdrijven grote financiële schade hebben geleden.
De rechtbank vindt het opleggen van een gevangenisstraf niet gepast, gelet op de beperkte rol van de verdachte bij de strafbare feiten. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf en de rechtbank vindt dit ook een passende straf. De rechtbank zal niet meegaan in het pleidooi van de raadsman dat de verdachte door haar gevorderde leeftijd en fysieke ongemakken niet in staat zou zijn een taakstraf te verrichten en dat daarom alleen een voorwaardelijke taakstraf aan de orde zou zijn. De rechtbank is ervan overtuigd dat de Reclassering ook voor deze verdachte een passend project zal kunnen bieden waar zij haar uren taakstraf kan voltooien. In eerste instantie had de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uur voor ogen, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een taakstraf opleggen van 180 uur. Dat is meer dan wat de officier van justitie heeft geëist, maar de rechtbank vindt het aantal uren dat de officier van justitie heeft geëist onvoldoende passen bij de ernst van de feiten.
De benadeelde partij
7.4
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij Aegon vordert een schadevergoeding van € 141.440,68.
7.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding, omdat hij vrijspraak heeft geëist voor feit 1.
7.5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Primair, omdat feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, subsidiair omdat de machtiging om Aegon te laten vertegenwoordigen door de heer [naam aangever] slechts geldig was tot 1 januari 2018 en het verzoek tot schadevergoeding door invulling van het voegingsformulier op 19 oktober 2018 is ingediend. Meer subsidiair heeft de raadsman de afwijzing van de vordering bepleit, omdat niet is komen vast te staan dat de verdachte rechtstreekse schade heeft toegebracht aan Aegon.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal de rechtbank de benadeelde partij Aegon niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 2 primair nietig;

Vrijspraak

- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 subsidiair tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen en J.G.A.M. Spijkers, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2019.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (een of meer medewerkers van) Aegon Schadeverzekering NV heeft bewogen tot de afgifte van 141.440,68 euro, althans een hoeveelheid geld in de vorm van een premie, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid doen voorkomen dat [medeverdachte 1] werknemer was van [naam bv] , terwijl hij/zij wist(en) dat [naam bv] een zogenaamde 'lege BV' was, waardoor (een of meer medewerkers van) Aegon Schadeverzekering NV werd
bewogen tot bovenomschreven afgifte, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest door de op haar naam gestelde
bankrekening(en) ter beschikking te stellen;
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededaders, van een voorwerp, te weten een
hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, voorhanden had(den), terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland, proces-verbaalnummer 228C120415, gesloten d.d. 28 juni 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 14760, alsmede de niet genummerde bescheiden.
2.Het proces-verbaal bevindingen beoordeling bescheiden ING-bank, d.d. 18 juni 2012, pagina 12306 en 12307.
3.Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 april 2011, pagina 12288.
4.Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 april 2011, pagina 12290.
5.Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 25 april 2011, pagina 12288.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 6 november 2012, pagina 13748.
7.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 6 november 2012, pagina 13303.