ECLI:NL:RBLIM:2019:8460

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2019
Publicatiedatum
19 september 2019
Zaaknummer
03/661228-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van bestuurder van failliete onderneming wegens schending administratieplicht en inlichtingenplicht

Op 19 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een failliete onderneming, [naam firma], is veroordeeld voor het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie en het schenden van zijn inlichtingenplicht. De verdachte heeft in de periode van 3 december 2014 tot en met 17 december 2015, na de faillietverklaring van de onderneming op 21 juli 2015, nagelaten om de vereiste administratie aan de curator te overhandigen en heeft opzettelijk geen inlichtingen verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks herhaalde verzoeken van de curator, niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, wat heeft geleid tot een bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude, wat ernstige gevolgen heeft voor de betrokken schuldeisers en het vertrouwen in het handelsverkeer ondermijnt. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de administratie, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de administratie van de failliete onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661228-16
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte ] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [adres ] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.G. Janssen, advocaat kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
tezamen en in vereniging met anderen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de failliet verklaarde [naam firma] ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van deze rechtspersoon niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie en deze administratie niet heeft overhandigd aan de curator in het faillissement van die rechtspersoon en subsidiair dat hij ditzelfde heeft gedaan maar dan niet ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers;
tezamen en in vereniging met anderen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten de failliet verklaarde [naam firma] , na daartoe door de curator wettelijk te zijn opgeroepen, zonder geldige reden daar opzettelijk niet is verschenen en verzuimd heeft de vereiste inlichtingen te geven over de vermogensrechtelijke positie van die rechtspersoon
De tenlastelegging is voor wat betreft feit 1 (primair) toegesneden op artikel 343, aanhef en sub 4 (de opzetvariant), van het Wetboek van Strafrecht en voor wat betreft feit 1 (subsidiair) op artikel 342, aanhef en sub 3 (de schuldvariant), van het Wetboek van Strafrecht, zoals geldend ten tijde van de ten laste gelegde periode.
Voor wat betreft feit 2 is de tenlastelegging afgestemd op artikel 194, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel toen luidde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat, voor zover hier van belang, de artikelen 194, 342 en 343 van het Wetboek van Strafrecht bij de Wet herziening strafbaarstelling faillissementsfraude met ingang van 1 juli 2016 zijn gewijzigd. De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of en zo ja, welke gevolgen deze wetswijzing voor de onderhavige strafzaak heeft. Voorop staat dat artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht, waarin het niet geven van inlichtingen voor een bestuurder van een rechtspersoon strafbaar is gesteld, sinds 1 juli 2016 een andere redactie kent. Van een inhoudelijke wijziging is echter geen sprake. De rechtbank stelt verder vast dat het niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van het voeren, bewaren en aan de curator verstrekken van een administratie (de administratieplicht) sinds deze wetswijziging in een enigszins gewijzigde vorm strafbaar is gesteld in artikel 344a van het Wetboek van Strafrecht (de opzetvariant) en artikel 344b van het Wetboek van Strafrecht (de schuldvariant). Bovendien zijn de strafmaxima gesteld op overtreding van artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht van zes jaar gevangenisstraf en 342 (oud) van het Wetboek van Strafrecht van een geldboete van de vijfde categorie gewijzigd en gesteld op vier jaar (artikel 344a van het Wetboek van Strafrecht) en een geldboete van de vierde categorie.
Uit de toelichting op het wetsvoorstel valt echter niet anders op te maken dan dat de voorgestelde wijzigingen voortkomen uit de wens om de bestrijding van de faillissementsfraude effectiever te maken. Van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van vóór de wetswijziging gepleegde feiten in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht geeft deze wijziging daarentegen geen blijk. In het licht hiervan kan derhalve van een schending van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in de thans voorliggende strafzaak geen sprake zijn.

3.De voorvragen

Door de raadsman is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit aangevoerd dat de dagvaarding (partieel) nietig is aangezien de ten laste gelegde pleegperiode ook betrekking heeft op de periode vóór het faillissement, terwijl het ten laste gelegde misdrijf alleen gepleegd kan worden door opzettelijk handelen ná het faillissement. Evenmin is het bestanddeel 'opzettelijk niet verschijnen’ niet verfeitelijkt en zijn de bestanddelen ‘opzettelijk onjuist en het opzettelijk onvolledig inlichtingen geven’ vóór de wetswijziging per 1 juli 2016 niet strafbaar gesteld. Indien al bewezen is dit niet te kwalificeren overeenkomstig de toen geldende wetgeving.
Het feit dat de tenlastegelegde periode te ruim is, maakt de dagvaarding niet partieel nietig.
Verder berust de stelling van de verdediging dat de bestanddelen ‘opzettelijk onjuist en het opzettelijk onvolledig inlichtingen geven’ vóór de wetswijziging per 1 juli 2016 niet strafbaar zijn gesteld, op een te enge interpretatie of verkeerde lezing van artikel 194, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals dat voor de wetswijziging van 1 juli 2016 gold. In dat artikel was het opzettelijk geven van verkeerde inlichtingen, waaronder ook onjuiste en onvolledige inlichtingen kunnen worden begrepen, reeds strafbaar gesteld. Anders dan de raadsman valt dan ook niet in te zien dat de verweten gedraging in de periode hier in geding niet als een strafbaar feit zou zijn te kwalificeren.
Tot slot acht de rechtbank het ‘opzettelijk niet verschijnen’ voldoende specifiek. Een noodzaak tot verdere verfeitelijking acht de rechtbank niet aanwezig.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan alle in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De tenlastelegging is geldig en voor verdachte moet, gelet op de inhoud van het dossier, voldoende duidelijk zijn geweest, waarvan hij werd beschuldigd en waartegen hij zich diende te verdedigen. De rechtbank verwerpt de daarop betrekking hebbende verweren van de verdediging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op verdachte rustte als bestuurder de verplichting tot het voeren van een deugdelijke administratie. Het is een feit van algemene bekendheid dat nalatigheid in het voeren van een deugdelijke administratie leidt tot tenminste een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers in het faillissement. Ook verdachte moet hiervan op de hoogte te zijn geweest. Door op geen enkele moment maatregelen te nemen om dit te voorkomen, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Er is voldoende bewijs voorhanden dat minst genomen in voorwaardelijke zin zijn opzet gericht had op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor verdachte geldt de periode vanaf december 2014.
Verdachte heeft vanaf 21 juli 2015 als verantwoordelijk bestuurder vervolgens ook niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan. De curator heeft de verdachte daarbij meermalen gewezen op zijn wettelijke verplichting inlichtingen te verschaffen. De wel overhandigde administratie blijkt fragmentarisch en onvolledig te zijn. De verdachte heeft met opzet de vragen van de curator tot het verkrijgen van inzicht in de vermogensrechtelijke positie in het faillissement van [naam firma] niet of onvolledig beantwoord.
De officier van justitie is van mening dat er, gelet op de samenhang en medeverantwoordelijkheid van de administratieve verplichtingen, de onderlinge taakverdeling van de bedrijfsactiviteiten en het niet voldoen aan het uitleveren van die administratie, sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten en dat er dus sprake is van medeplegen vanaf december 2014 voor beide feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft haar standpunt verwoord in een pleitnota. Kort samengevat komt het verweer op het volgende neer:
Feit 1:
- verdachte moet worden vrijgesproken voor de tenlastegelegde periode tot aan
3 december 2014, verdachte was tot die datum geen bestuurder, ook niet in feitelijke zin;
- medeverdachte [naam] was degene die de administratie bijhield;
- verdachte wist niet dat de administratie zo slecht was, laat staan dat hij moest beseffen dat daardoor uiteindelijk gevaar bestond dat de belangen van schuldeisers geschonden zouden kunnen worden;
- voor verdachte was niet duidelijk dat een faillissement dreigde, laat staan onafwendbaar was;
- verdachte kon niets meer ondernemen om de administratie nog op orde te krijgen na de aanvraag en het uitspreken van het faillissement;
- er geen bewijs is voor het niet (volledig) voldoen aan de administratieplicht;
- het is onduidelijk wat wel en wat niet (geheel) is ingeleverd, immers er kan niet worden vastgesteld welke documenten wel en welke (ten onrechte) niet zijn verstrekt aan de curator. Het bewijs van de curator is onrechtmatig verkregen;
- verdachte heeft de curator te woord gestaan en voldaan aan zijn wensen voor zover dat binnen zijn macht lag;
- doordat de aandelenoverdracht zeer kort vóór het faillissement plaatsvond is juridisch de boekhoudverplichting enkel op verdachte komen te rusten, maar feitelijk kon hij daar gewoon niet meer aan voldoen;
- bij de gang van zaken zoals die tot aan het faillissement is geweest, kan wat de verdediging betreft niet worden gesproken van een verwijtbaarheid aan de zijde van verdachte. Verdachte handelde zakelijk. [medeverdachte] deed de boekhouding. Door één Duitse fraudeur is het misgelopen en daardoor kwam aan het licht dat [medeverdachte] kennelijk niet goed genoeg de boekhouding bijhield. Kennelijk want de boekhouder heeft duidelijk geen problemen ervaren;
- in dat korte tijdsbestek was er geen aanleiding voor verdachte om te denken dat er geen of onvoldoende administratie werd gevoerd. Van enig verwijtbaarheid aan zijn adres kan geen sprake zijn;
Feit 2:
- er is geen enkel bewijsmiddel waaruit zelfs maar het vermoeden zou kunnen worden afgeleid dat verdachte geweigerd heeft enig vraag te beantwoorden, of vragen opzettelijk met verkeerde inlichtingen af heeft gedaan. Ook is er geen bewijs voor het opzettelijk onjuist beantwoorden van vragen;
- verdachte is nooit wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Uit uittreksels uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam firma] is opgericht op 16 september 2013 en op 21 juli 2015 failliet is verklaard. Voorts blijkt dat de verdachte sinds 3 december 2015 bestuurder was van [naam firma] Voordien was de bestuurder [naam] die tevens alle aandelen hield. Bestuurder/aandeelhouder van de holding was [medeverdachte] , tevens oprichter van [naam firma] . Kort voor het faillissement, op 3 juli 2015 zijn de aandelen in de holding overgegaan naar de verdachte en na het faillissement is de naam van de holding veranderd. [naam firma] was statutair gevestigd in Venray en was ten tijde van het faillissement feitelijk gevestigd te [adres ] en daarvoor te [adres ] . [2]
Uit een proces-verbaal van aangifte [3] blijkt dat door [curator] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement betreffende [naam firma] ., aangifte is gedaan van faillissementsfraude.
In de aangifte staat dat de verdachte, ook na herhaald verzoek met gedetailleerde beschrijving van waarover inlichtingen gewenst waren, heeft verzuimd dienaangaande administratie aan te leveren. Hierdoor heeft de curator niet kunnen vaststellen of en zo ja, welke goederen aan de boedel zijn onttrokken. Daarnaast heeft de [naam firma] volgens de curator geen, althans op een structureel slechte manier administratie gevoerd.
Van deze vermoedelijke faillissementsfraude en het niet voldoen aan de administratieverplichting (artikel 343, vierde lid van het Wetboek van
Strafrecht) heeft de aangever, na overleg met de rechter-commissaris in het faillissement, mr. M.M. Vanhommerig, op 17 december 2015 melding gedaan aan het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de FIOD te Zwolle.
Bij voormeld proces-verbaal van aangifte is eveneens als bijlage gevoegd een brief van
24 juli 2015 van curator [naam] , gericht aan [verdachte ] [4] . In deze brief draagt de curator [verdachte ] , als directeur van de gefailleerde [naam firma] op om aan de curator af te geven bescheiden en andere (al dan niet digitaal opgeslagen) gegevensdragers waarmee administratie is gevoerd, waaronder alle contracten, correspondentie (waaronder ook e-mails en telefoonberichten) en voor de curator te verschijnen en hem alle inlichtingen te verschaffen, die de curator nodig acht ter uitvoering van zijn wettelijke taak en een vragenlijst (pagina 97 tot en met 108) in te vullen en deze na ondertekening te retourneren aan de curator.
Tevens is als bijlage bij voormeld proces-verbaal van aangifte gevoegd een brief van
de curator [naam] , gericht aan [verdachte ] [5] . In deze brief stelt de curator dat hij nog geen reactie heeft ontvangen van [verdachte ] op zijn email van 24 juli 2015 en dat hij ook nog niet de complete kantoorinventaris en alle tot de administratie behorende schriftstukken heeft mogen ontvangen en dat de curator van mening is dat [verdachte ] tot nog toe niet aan zijn verplichtingen en afgifteverplichting ten aanzien van de administratie en de boedel heeft voldaan en er een aanwijzing bestaat voor faillissementsfraude en bestuurdersaansprakelijkheid. Tot slot nodigt de curator [verdachte ] uit om op kantoor van de curator te verschijnen om alsnog inlichtingen te verschaffen, aan de curator over te dragen de bijgewerkte en complete administratie en alle overige bezittingen van de gefailleerde vennootschap.
Bij voormeld proces-verbaal van aangifte is als bijlage een email van curator [naam] gericht aan [verdachte ] [6] gevoegd. In deze email sommeert de curator [verdachte ] een bedrag aan de boedel te betalen van € 3.885,44 in verband met de door de gefailleerde vennootschap betaalde rekening van Accountantskantoor [naam] te Haarlem ten behoeve van [verdachte ] persoonlijk.
Bij voormeld proces-verbaal van aangifte is bovendien als bijlage een email van curator [naam] gericht aan [verdachte ] [7] gevoegd. Dit emailbericht houdt in dat de curator nog geen reactie op zijn email van 8 september 2015, noch een betaling heeft ontvangen en dat de curator zich genoodzaakt ziet tegen [verdachte ] strafrechtelijke aangifte te doen als [verdachte ] niet binnen 1 week op het kantoor van de curator verschijnt, alsnog de gevraagde toelichting geeft en met betaling van zijn schulden aan de gefailleerde vennootschap een aanvang maakt.
Curator [naam] bericht in zijn email van 21 juli 2016 aan verbalisant [naam] [8] dat de navolgende stukken ‘afwezig’ zijn:
  • kasboek 2014-2015;
  • complete inkoopadministratie 2014-2015;
  • complete verkoopadministratie 2014-2015;
  • personeelsadministratie 2014-2015;
  • balansen en verlies- en winstrekening (jaarstukken) 2014- 2015.
Met ‘afwezig’ wordt bedoeld: niet compleet tevoorschijn gebracht. Uit wat is overgelegd, is aldus de curator ook geen (compleet c.q. juist) inzicht te krijgen in de rechten en verplichtingen van de failliet.
Per brief met bevestiging van ontvangst, tevens verzonden per mail, van de curator [naam] , gericht aan verdachte [verdachte ] [9] . Uit deze brief blijkt van de volgende onregelmatigheden:
- dat de door [benadeelde] ingediende vordering op [naam firma] . ad € 1.1715,13, ondanks herhaalde betaalherinneringen niet is betaald (p 46);
- dat verdachte, door de curator daarmee geconfronteerd, niet het belang kon aantonen dat de gefailleerde vennootschap bij de koopovereenkomst met [benadeelde] had, noch bewijs kon overleggen van de gestelde koopprijs, het te gebruiken materiaal, de maatvoering en enig gemotiveerd bezwaar tegen genoemde vordering door of namens failliet kon overleggen;
- dat de overeenkomsten tussen [naam partij] en [naam firma] zijn ontbonden omdat van aanvang contract niets is voldaan;
- dat bedoelde leaseovereenkomsten namens [naam firma] . door verdachte zijn ondertekend;
- dat de voertuigen, een [merk] met kenteken [nummer] en een [merk] met kenteken [nummer] , na het faillissement niet zijn teruggegeven en dat, na onderzoek door [naam] , een auto uiteindelijk is teruggegeven en de andere auto door de politie is ingenomen (p. 51 tot en met 59);
- niet betaalde facturen van door verdachte namens [naam firma] . bij [benadeelde] geleasde auto’s (pagina 62 tot en met 74);
- een brief van administratiekantoor [benadeelde] betreffende een onbetaalde rekening van 25 februari 2015 ten bedrage van € 3.885,44 met de mededeling dat er geen regeling is getroffen met [naam firma] ., zoals door [verdachte ] , was gesteld, over een door [benadeelde] op te maken creditfactuur met een daaraan verbonden betaling van de zijde van [naam firma] (pagina 76).
Bij voormeld proces-verbaal van aangifte is als bijlage gevoegd een rapport van de Belastingdienst [10] . Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Door de belastingdienst is bij [naam firma] . een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 16 september 2013 tot en met 31 maart 2015 gedaan. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er geen kasadministratie is bijgehouden. Er werden regelmatig grote bedragen contant opgenomen bij de bank. Met deze contanten zouden de leveranciers, met name [naam] zijn betaald. Van deze betalingen zijn geen aantekeningen bijgehouden. Ook zouden er enkele verkoopfacturen contant zijn ontvangen. Van deze ontvangsten zijn geen aantekeningen bijgehouden. Een en ander betekent dat belastingplichtige niet aan de administratieplicht ingevolge artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft voldaan. Als gevolg van de ondeugdelijke administratie is er ten onrechte omzetbelasting in aftrek gebracht voor transacties met [naam partij] die niet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, als bestuurder van [naam firma] geen deugdelijke administratie heeft gevoerd en, nadat [naam firma] op 21 juli 2015 failliet is verklaard, meermalen niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting bij de curator te verschijnen, de curator inlichtingen te geven en de complete administratie van de failliete vennootschap aan de curator uit te leveren. De rechtbank acht tevens bewezen dat hij dit heeft gedaan ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers gezien het patroon van onjuistheden in de boekhouding, als gevolg waarvan ten onrechte omzetbelasting in aftrek is gebracht, facturen door [naam firma] zijn betaald voor werkzaamheden die niet ten goede van de [naam firma] kwamen ( [benadeelde] ) en overeenkomsten zijn aangegaan kort voor het faillissement namens de [naam firma] die in het geheel niet zijn nagekomen ( [benadeelde] ).
Van het plegen in vereniging zal de verdachte worden vrijgesproken, nu medeverdachte [naam] zal worden vrijgesproken.
Het verweer dat verdachte niet wettelijk is opgeroepen, verwerpt de rechtbank. Artikel 194 Sr vereist dat er sprake is van een wettelijke oproeping tot het geven van inlichtingen. In de Memorie van Toelichting bij artikel 42 Sr wordt een uiteenzetting gegeven over de in het Wetboek van Strafrecht gebezigde uitdrukkingen ‘wettelijk’ en ‘wettig’. ‘Wettelijk’ is in het algemeen wat uit de wet in materiële zin volgt. ‘Wettig’ is hetgeen in overeenstemming is met een wettelijk voorschrift. ‘Wettelijk opgeroepen’ in artikel 194 Sr wil dus zeggen dat de oproeping moet voortvloeien uit de wet en ook in overeenstemming met de wet moet zijn geschied. De Faillissementswet draagt de bestuurder van een failliete rechtspersoon op om inlichtingen te geven aan de curator (artikel 106 juncto 105 en 105a Faillissementswet). Artikel 194 Sr sanctioneert de inlichtingenplicht die de Faillissementswet oplegt aan hen die bij uitstek (mede) verantwoordelijk voor en kennis dragen van de toestand van de boedel, om tot een rechtvaardige afwikkeling van een faillissement te kunnen komt. De verdachte is als bestuurder van de failliete rechtspersoon dus wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op een of meer tijdstippen in de periode van 3 december 2014 tot en met 17 december 2015 in Nederland en/of in België, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam firma] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, op 21 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [naam firma] , niet, althans niet volledig heeft voldaan op de op hem, verdachte, en [naam firma] rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of
gegevensdragers in dat artikel bedoeld, immers heeft hij, verdachte, niet de gehele administratie gevoerd en bewaard en/of desgevraagd uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde rechtspersoon [naam firma]
2.
op een of meerdere tijdstippen in de periode van 21 juli 2015 tot en met 17 december 2015 in Nederland en/of in België als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam firma] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, op 21 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard en door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, immers heeft hij, verdachte, de vragen van de curator in het faillissement van voornoemde rechtspersoon [naam firma] tot het verkrijgen van inzicht in de vermogensrechtelijke positie, niet beantwoord en/of onvolledig beantwoord.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair;
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie;
2:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk verplicht tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden verkeerde inlichtingen geven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen werkstraf voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een geheel voorwaardelijke taakstraf bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
In het algemeen geldt dat faillissementsfraude leidt tot wederrechtelijke benadeling van de zakelijke en particuliere schuldeisers in het betreffende faillissement, zoals belastingdienst of andere overheidsinstellingen maar ook (particuliere) leveranciers en werknemers. Daarmee ondermijnt faillissementsfraude het voor een goed functionerende economie noodzakelijke vertrouwen in het handelsverkeer. Vast staat dat verdachte, in zijn hoedanigheid van bestuurder van een rechtspersoon, in het zicht van het faillissement en in de periode daarna, op meerdere onderdelen niet heeft voldaan op de op hem rustende wettelijke verplichtingen. Zo heeft hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap nagelaten de boeken, bescheiden of andere gegevensdragers die op de vennootschap betrekking hebben in ongeschonden staat tevoorschijn te brengen. Daarmee heeft hij de curator niet het vereiste inzicht kunnen bieden in de financiële positie van de onderneming en daarmee de taak van de curator het faillissement in het belang van de schuldeisers af te wikkelen ernstig bemoeilijkt. Voorts heeft verdachte in plaats van openheid van zaken te geven onvoldoende gehoor gegeven aan de oproep van de curator om, ná het faillissement van de vennootschap, de door hem gevraagde inlichtingen te geven. Daarmee geeft verdachte blijk ervan op geen enkele wijze verantwoording te willen nemen voor zijn handelen als bestuurder. Dat zakelijke en particuliere schuldeisers hierdoor de kans liepen ernstig te worden benadeeld, liet hem kennelijk koud. Nu die kans zich bovendien heeft verwezenlijkt, kan verdachte met recht worden verweten zich te hebben bezondigd aan faillissementsfraude.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke taakstraf maar dat daarnaast de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf is geboden om verdachte ervan te weerhouden dat hij in de toekomst (soortgelijke) strafbare feiten pleegt. Alles overwegende acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam] heeft in zijn hoedanigheid van ex-curator in het faillissement van [naam firma] . bij ongedateerde brief, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 17 juni 2109, een schadevergoeding van € 6.886,19 gevorderd voor (onnodig extra) verrichte werkzaamheden als curator.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dien te worden verklaard in haar vordering.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het van het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering is een faillissementscurator ontvankelijk als benadeelde partij namens de gezamenlijke schuldeisers, indien zij door het ten laste gelegde feit rechtstreekse schade hebben geleden. Rechtvaardiging van deze bevoegdheid van de curator is gelegen in diens bijzondere positie om als vertegenwoordiger van de gezamenlijke schuldeisers voor hun belangen in rechte op te komen. Gebleken is dat het faillissement van [naam firma] . bij gebrek aan baten bij beschikking van deze rechtbank van 6 maart 2018 is opgeheven en dat er
nadien ook geen heropening van het faillissement heeft plaatsgevonden, zodat het er voor moet worden gehouden dat de werkzaamheden van [naam] , als curator in dit faillissement, zijn gestopt met ingang van 6 maart 2018.
Door het defungeren van [naam] als curator is de titel op grond waarvan de curator zich als benadeelde partij namens de gezamenlijke schuldeisers in dit strafproces heeft gevoegd echter komen te vervallen. De rechtbank is van oordeel dat wegens het ontbreken van een rechtsgeldige titel de benadeelde partij alleen al om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 194 (oud) 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten tot een taakstraf voor de duur van 140 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
- verklaart de benadeelde partij [naam] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster- van der Linden, voorzitter,
mr. F.H. Machiels en mr. F.L.G. Geisel, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. P.C.M. Müller, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
16 september 2013 tot en met 17 december 2015, te Venray, (althans) in de
provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, en/of te Duren, en/of (elders)
in Duitsland, en/of te Waimes en/of te Bütgenbach, en/of (elders) in België,
tezamen en in vereniging met een of meerdere rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van een
rechtspersoon, te weten [naam firma] , welke vennootschap bij
vonnis van rechtbank Limburg, vestigingsplaats Roermond, op 21 juli 2015 in
staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon [naam firma]
,
niet, althans niet volledig heeft voldaan op de op hem, verdachte, en/of
[naam firma] . en/of haar/hun mededader(s) rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge
artikel 10, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5,
eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang
met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of het
bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en/of
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (waaronder onder andere
inkoopfactu(u)r(en) en/of (huur)contract(en) en/of jaarstukken/jaarcijfers
en/of de resultatenrekeningen van de afgelopen jaar/jaren, en/of de winst- en
verliesrekening en/of het kasboek en/of het bankboek en/of het grootboek
en/of de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam firma] .
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
het aan hem, verdachte, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of
omstreeks de periode van 16 september 2013 tot en met 17 december 2015, te
Venray, (althans) in de provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, en/of
te Duren, en/of (elders) in Duitsland, en/of te Waimes en/of te Bütgenbach,
en/of (elders) in België, tezamen en in vereniging met een of meerdere
rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als
bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam firma]
welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Limburg, vestigingsplaats
Roermond, op 21 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard,
te wijten is (geweest) dat aan de in artikel 10, eerste lid van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van
boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen niet, althans
niet volledig is voldaan en/of dat de boeken, bescheiden en/of andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie is gevoerd,
en/of de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers welke ingevolge
dat/die artikel(en) is/zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn
zijn/worden gebracht,
immers
heeft hij, verdachte, niet de (gehele) administratie (waaronder onder andere
inkoopfactu(u)r(en) en/of (huur)contract(en) en/of jaarstukken/jaarcijfers
en/of de resultatenrekeningen van de afgelopen jaar/jaren, en/of de winst- en
verliesrekening en/of het kasboek en/of het bankboek en/of het grootboek
en/of de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten) gevoerd en/of bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van voornoemde
rechtspersoon [naam firma]
2.
Hij, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
16 september 2013 tot en met 17 december 2015, te Venray, (althans) in de
provincie Limburg, en/of (elders) in Nederland, en/of te Duren, en/of
(elders) in Duitsland, en/of te Waimes en/of te Bütgenbach, en/of (elders) in
België, als degene die, tezamen en in vereniging met een of meerdere
rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, als
bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam firma]
welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Limburg, vestigingsplaats
Roermond, op 21 juli 2015 in staat van faillissement is verklaard en door de
curator en/of rechter-commissaris wettelijk opgeroepen tot het geven van
inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk niet is verschenen en/of heeft
geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, en/of opzettelijk verkeerde
inlichtingen heeft,
immers
heeft hij, verdachte, de vragen van de curator en/of rechter-commissaris in
het faillissement van voornoemde rechtsperso(o)n(en) [naam firma]
B.V tot het verkrijgen van inzicht in de vermogensrechtelijke positie, niet
beantwoord en/of onvolledig beantwoord en/of onjuist beantwoord

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord en Midden Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , gesloten d.d. 4 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1 tot en met 217.
2.Uittreksel uit de kamer van koophandel, pagina 201/217.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2016, pagina 9, 10 tot en met 11 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
4.Brief d.d. 24 juli 2015, per mail verstuurd naar [mailadres] , pagina 89 92. Van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
5.Brief van 12 augustus 2015 per post en mail verzonden, pagina 112 en 113 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
6.Emailbericht d.d. 8 september 2015 van Advocatenkantoor [naam] aan [verdachte ] , pagina 119 en 120 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
7.Emailbericht d.d. 19 oktober 2015 gericht aan Vernout, pagina 122 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
8.Emailbericht d.d. 21 juli 2016 gericht aan verbalisant [naam] , pagina 156 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
9.Brief van [curator] d.d. 6 november 2015, gericht aan verdachte, pagina 38 tot en met 44 van het onder 1 doorgenummerd proces-verbaal.
10.Rapport Belastingdienst/kantoor Venlo inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [naam firma] B.V. d.d. 28 oktober 2015, pagina 78 tot en met 83.