Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De inhoud van het klaagschrift
2.De procesgang
3.De standpunten van de klager
4.De standpunten van de officier van justitie
5.De beoordeling door de rechtbank
6.Beslissing
ongegrond.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Limburg op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een klaagschriftprocedure ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager verzocht om teruggave van goederen die in beslag waren genomen in het kader van een Europees Onderzoeksbevel (EOB). De inbeslagname vond plaats op 12 december 2018, en de goederen omvatten onder andere mobiele telefoons en diverse bescheiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de buitenlandse autoriteit de geheimhoudingsplicht van het EOB niet had opgeheven, waardoor de officier van justitie het EOB niet aan klager kon verstrekken.
De rechtbank heeft het klaagschrift op 21 februari 2019 ontvangen en na aanhouding op 12 maart 2019, op 14 mei 2019 behandeld in openbare raadkamer. De klager was niet verschenen, maar zijn waarnemend raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, heeft de rechtbank verzocht om de stukken van het EOB te verstrekken. De officier van justitie heeft echter aangegeven dat dit niet mogelijk was, gezien het belang van het onderzoek en de geheimhouding van het EOB door de Belgische autoriteiten.
De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het klaagschrift beoordeeld en vastgesteld dat klager ontvankelijk was in zijn beklag. Bij de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de in beslag genomen goederen, aangezien deze goederen konden bijdragen aan de waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank heeft uiteindelijk het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de teruggave van de goederen niet werd toegestaan.