ECLI:NL:RBLIM:2019:8348

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3193u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bruijnzeels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling van WIA-uitkering

Op 17 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Hago Nederland B.V. en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een geschil over de arbeidsongeschiktheid van een voormalige werkneemster van Hago Nederland B.V. De werkneemster, die als schoonmaakster werkte, werd door de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op 9 januari 2018 meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet was gewijzigd en dat zij ongewijzigd 100% arbeidsongeschikt werd geacht. Hago Nederland B.V. was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar aangetekend, wat door verweerder op 21 november 2018 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 3 september 2019 werd duidelijk dat er twijfels bestonden over de medische beoordeling van de werkneemster. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster, ondanks dat partijen het erover eens waren dat nader onderzoek noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijke motivering bevatte. Daarom werd het besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres moet worden veroordeeld. De kosten werden vastgesteld op € 768,-, inclusief de werkzaamheden van de arts-gemachtigde van eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 september 2019, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/3193

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen

Hago Nederland B.V., gevestigd te Heerlen, eiseres

(arts-gemachtigde: R. Bakkenes),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Amsterdam), verweerder
(gemachtigde: P.L.E. Delahaye),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam werkneemster], (werkneemster), wonende [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. C.J. Driessen).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam werkneemster] , voormalig werkneemster van eiseres, meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd en dat zij ongewijzigd 100% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 21 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2019. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de werkneemster is verschenen haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De werkneemster werkte als schoonmaakster bij eiseres voor 28 uur per week.
Met ingang van 10 oktober 2011 heeft zij zich ziek gemeld vanwege psychische klachten. Op 4 juli 2013 heeft de werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van
13 september 2013 heeft verweerder haar meegedeeld dat zij vanaf 7 oktober 2013 recht heeft op een loongerelateerde werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Verweerder heeft de werkneemster daarna bij besluit van 31 juli 2014 medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering die zij ontvangt, eindigt op 7 oktober 2014 en dat zij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij brief van 8 februari 2016 heeft de werkneemster aan verweerder meegedeeld dat zij zich vanaf 29 februari 2016 definitief in Turkije vestigt.
2. Eiseres heeft verweerder op 13 februari 2017 verzocht om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. Daarop is medisch onderzoek verricht door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] en heeft psychiater [naam psychiater] op 5 december 2017 verslag gedaan van het door hem verrichte psychiatrische onderzoek.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit beslist dat de hoogte van de WIA-uitkering die de werkneemster ontvangt niet wijzigt en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 100% blijft. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van 2 januari 2018 ten grondslag gelegd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres onder verwijzing naar de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] van 13 november 2018, ongegrond verklaard. Verweerder overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht heeft geconcludeerd dat het standpunt van de primaire arts dat er bij de werkneemster sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden, niet met medische gegevens kan worden weerlegd zodat de werkneemster onveranderd 100% arbeidsongeschikt moet worden geacht. De primaire afdeling is weliswaar verzocht om een diagnostische opname te realiseren maar is hierin niet geslaagd, omdat er geen ziekenhuis is dat een dergelijke opname wil/kan uitvoeren. Ook is verweerder er niet in geslaagd om (telefonisch) contact te krijgen met de werkneemster.
5. Eiseres is het met dit besluit niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat de werkneemster meteen nader medisch onderzocht dient te worden en niet pas over 2 jaar. Verweerder acht onderzoek noodzakelijk maar voert dit niet uit. Door deze handelwijze wordt eiseres in haar belangen geschaad. Eiseres wijst er voorts op dat volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden een wettelijk begrip is waarbij sprake dient te zijn van een ernstige psychische stoornis. Dit is bij de werkneemster niet vastgesteld zodat de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid niet correct is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat nader onderzoek van de werkneemster noodzakelijk is. Dit blijkt niet alleen uit de rapportage van de verzekeringsarts maar ook uit het door de psychiater opgemaakte verslag van zijn onderzoek. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag op welk tijdstip dit onderzoek dient plaats te vinden.
8. De verzekeringsarts heeft na bestudering van het dossier en de van de werkneemster verkregen gegevens in zijn verslag van 22 augustus 2017 vastgesteld dat voor een goede analyse onderzoek in Nederland nodig is. Hij adviseert een psychisch en een neuropsychologisch onderzoek om het onderscheid te kunnen maken tussen gedrag als gevolg van ziekte en gedrag anders dan door ziekte. Vervolgens is op verzoek van verweerder een onderzoek verricht door psychiater [naam psychiater] . Hij rapporteert op 5 december 2017 onder meer dat de diagnose niet betrouwbaar is vast te stellen. Of de beperkingen die de werkneemster claimt het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis kan niet betrouwbaar vastgesteld worden en een eventueel (on)bewust aanzetten van de klachten staat niet vast maar kan ook niet verworpen worden. De psychiater stelt verder dat de indruk bestaat van “playing crazy”. Een neuropsychologisch onderzoek heeft niet plaatsgevonden vanwege het regressieve gedrag van de werkneemster.
Op 2 januari 2018 is opnieuw rapport uitgebracht door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] .
Hij merkt op dat op grond van het onderzoek door de psychiater niet is vast te stellen of er sprake is van een psychiatrische stoornis en zo ja wat de mate van ernst daarvan is. Er is wel een consistent patroon van gedrag door de jaren heen maar onduidelijk is of dit veroorzaakt is door ziekte. Hoewel een diagnostische opname meer duidelijkheid zou kunnen brengen is er in overleg met de stafverzekeringsarts besloten om dit niet voor dit moment te organiseren en de mate van arbeidsongeschiktheid te handhaven op 80-100% in verband met volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De arbeidsbeperkingen zijn niet duurzaam te achten omdat de aard van de stoornis niet kan worden vastgesteld en daarom niet kan worden uitgesloten dat de medische situatie kan verbeteren. Er wordt een herbeoordeling gepland voor december 2019.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 november 2018 geconcludeerd dat het standpunt van de verzekeringsarts dat de werkneemster op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is te achten gehandhaafd kan blijven. Bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid dient er sprake te zijn van een eenduidig plausibel en consistent geheel van bevindingen en dienen artsen uitgaande van deze bevindingen tot een zelfde conclusie te komen wat betreft de aard en ernst van de aandoening. Nu dit ontbreekt, een diagnostische opname niet kan worden gerealiseerd en het niet is gelukt contact op te nemen met de werkneemster kan het standpunt van de verzekeringsarts niet worden weerlegd met medische gegevens.
10. De rechtbank ziet aanleiding te twijfelen aan voornoemde conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en overweegt daartoe als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar conclusie dat het standpunt van de verzekeringsarts dat de werkneemster op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is voornamelijk gebaseerd op de stelling dat er geen duidelijke diagnose kan worden gesteld omdat een diagnostische opname niet is te realiseren. Dat is echter onvoldoende om 2 jaar lang te wachten met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. Uit de rapportage van de door verweerder ingeschakelde psychiater blijkt duidelijk dat er ernstige twijfel bestaat over de oorzaak van de door de werkneemster geclaimde beperkingen. Door de psychiater kon niet betrouwbaar vastgesteld worden of deze beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis. Zeker is volgens de psychiater dat bij het in stand houden van het gedrag van de werkneemster een sterke neiging tot regressie (mede door culturele factoren bepaald) een onderhoudende rol speelt, waarbij een eventueel (on)bewust aanzetten van de klachten niet vast staat, maar ook niet verworpen kan worden. Deze twijfel had naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder aanleiding moeten zijn tot aanvullend onderzoek van de werkneemster in of kort na december 2017. Dat een diagnostische opname mogelijk moeilijk te realiseren is, maakt dit niet anders en is in elk geval onvoldoende reden om verder onderzoek voor de duur van twee jaar volledig achterwege te laten. Dit geldt te meer indien er sprake is van belanghebbende partijen, zoals de werkgever.
11. Hetgeen hiervoor is overwogen, betekent dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. Er is verder aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 768,-. Daarbij is betrokken dat R. Bakkenes als arts-gemachtigde is opgetreden. Op grond van artikel 1, aanhef en onder f van het Bpb komen ook de werkzaamheden van de arts-gemachtigde voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder f van het Bpb bepaalt dat deze kosten met overeenkomstige toepassing van het in de bijlage bij het Bpb opgenomen tarief, met dien verstande dat slechts de helft van het aantal uit de bijlage voortvloeiende punten wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 768,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels, rechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 september 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.