4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] verzekeringsfraude heeft gepleegd. Zij komt tot de conclusie dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de beide verdachten. Zij zal hierna de bewijsmiddelen weergeven en vervolgens haar conclusie uit dat bewijs toelichten. Daarna zal zij de overige feiten bespreken die zij bewezen acht: de faillissementsfraude en het gewoontewitwassen.
Van deelname aan een criminele organisatie zal zij de verdachte vrijspreken. De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie en de raadsvrouw. Het dossier bevat bewijs dat de zoon van de verdachte, [medeverdachte 2] , zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van nagemaakte postzegels. Dat deed hij in nauwe en bewuste samenwerking met een andere medeverdachte, [medeverdachte 3] . Door het verkopen van valse zegels aan nietsvermoedende klanten hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] diverse (rechts-)personen opgelicht. Het verwijt van deelname aan een criminele organisatie heeft vooral betrekking op deze kwalijke handelspraktijk. Er is echter geen bewijs dat de verdachte daarvan op de hoogte moet zijn geweest en daaraan heeft bijgedragen. Bij het witwassen komt aan de orde dat hij zijn zoon wel gefaciliteerd heeft om verdiensten weg te sluizen, maar dat maakt hem nog niet tot deelnemer aan de criminele organisatie die zijn zoon en [medeverdachte 3] vormden. De misdrijven die de verdachte heeft begaan, staan weer los van de praktijken van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ; zij hebben weer niet bewijsbaar geweten van de praktijken van de verdachte. Ook in die zin is er geen sprake geweest van een criminele organisatie.
Verder zij nog vermeld dat de wetstekst van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht inmiddels is gewijzigd (faillissementsfraude). De tekst van de tenlastelegging gaat uit van de oude wetstekst. De wetswijziging heeft geen gevolgen voor de beoordeling van de zaak.
De bewijsmiddelen
Namens Aegon Schadeverzekering N.V. doet [naam aangever] aangifte van verzekeringsfraude, namelijk oplichting en valsheid in geschrift door [naam bv 1] en diens bestuurder [medeverdachte 1] . Aegon concludeerde dat:
- [naam bv 1] /haar directeur [medeverdachte 1] bij de aanvraag van de Aegon ziekteverzuimpolis kennelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven van de feiten, immers wanneer een juiste voorstelling van de feiten was gegeven, had Aegon de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden/premie geaccepteerd;
- [naam bv 1] /haar directeur [medeverdachte 1] door ziekmelding (arbeidsverzuim) van werknemer [verdachte] verzekeraar Aegon heeft misleid, waardoor Aegon een uitkering deed die niet zou zijn gedaan bij een juiste opgave van de feiten.
De verzekering werd afgesloten via tussenkomst van een assurantietussenpersoon, [naam assurantiepersoon] . De offerte voor de polis met de aanvraag werd getekend door [medeverdachte 1] op 13 juli 2009. Bijgevoegd was een werknemerslijst van [naam bv 1] per 13 juli 2009: vermeld werd dat een persoon genaamd [verdachte] werknemer was.De desbetreffende medewerker van [naam assurantiepersoon] heeft verklaard dat de verdachte naar zijn kantoor gekomen was om informatie te vragen over een verzuimverzekering voor personeel. De verdachte zei medewerker te zijn van [naam bv 1] . Dit bedrijf zat in de woningbouw. Volgens de getuige bouwde dit bedrijf prefabwoningen en de verdachte was binnen dit bedrijf verkoopmedewerker. De verdachte gaf aan een offerte te willen om te zien wat het zou kosten. Daarmee is de verdachte weggegaan.
In de periode voor het afsluiten van de verzekering is er een keer of drie à vier contact geweest met de verdachte en een keer of twee met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] gaf aan dat [naam assurantiepersoon] de verdachte de informatie kon geven en dat [medeverdachte 1] dan het contract zou afsluiten. Op 13 juli 2009 is de aanvraag naar Aegon gestuurd. De polis zou meteen ingaan. [medeverdachte 1] is aan het kantoor gekomen om te ondertekenen. In oktober 2009 ontving [naam assurantiepersoon] een stuk in verband met een ziekmelding bij [naam bv 1] . Na deze ziekmelding is er contact geweest. [medeverdachte 1] gaf informatie over de medische toestand van de verdachte, aldus de medewerker van [naam assurantiepersoon] . De verdachte zou er volgens [medeverdachte 1] na een val van de trap ernstig aan toe zijn.
Ten behoeve van de verzekering moest er ook gebruikt worden gemaakt van een arbodienst, die de verzuimbegeleiding zou gaan doen bij ziekte van de werknemer. Vervolgens is met het bedrijf [naam bedrijf] een contract afgesloten. Volgens een medewerker van dit bedrijf heeft [medeverdachte 1] dit contract op 1 augustus 2009 ondertekend. Deze getuige heeft het verloop van de verzuimbegeleiding voor de verdachte beschreven en in dat kader is er gemaild met [medeverdachte 1] en ongeveer zes keer met hem gebeld. Ook met de verdachte probeerde men te communiceren. Op de e-mails werd bijna niet gereageerd. De verdachte werkte wel mee, maar was slecht bereikbaar en voorzag de verzuimbegeleider niet van medische informatie. Er is geen vervolguitkering aangevraagd (WIA). De werkgever gaf aan dat de verdachte daar geen behoefte aan had.
Aegon heeft vervolgens op verzoek van de politie onder meer de navolgende inlichtingen verstrekt:
- de ziekteverzuimverzekering gaf dekking voor de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte/arbeidsongeschiktheid van een medewerker,
in dit geval slechts één medewerker: [verdachte] (of [verdachte] ) conform opgave;
- het salaris/fiscaal loon van deze medewerker was bij aanvang van de polis € 63.745,-
- de contactpersoon was [medeverdachte 1] , door hem is veelvuldig gebruikt gemaakt van het e-mailadres [e-mailadres 1] ;
- er is een opvallende afwijking van de opgegeven bedrijfsomschrijving (verkoop prefabwoningen en bemiddeling) en die van de K.v.K. (de exploitatie van en handel in registergoederen);
- er was sprake van verschillende schrijfwijzen van de achternaam van de werknemer. In e-mailberichten en declaratieformulieren stond steeds “ [verdachte] ”, terwijl op de salarisstroken “ [verdachte] ” werd vermeld;
- een maand na ingangsdatum werd al uitkering verleend in verband met ziekte van de medewerker (4 augustus 2009);
- de uitkering is overgemaakt op rekeningnummer ING [rekeningnummer 1] ;
- op de overgelegde loonstroken staat vermeld als beroep/functie van [verdachte] : verkoopmedewerker Makelaardij en Bouw en dat hij in dienst is vanaf 1 juli 2009;
- het jaarloon volgens opgave door [naam bv 1] op de eerste declaratie d.d. 21 december 2009 was € 61.490,- in plaats van € 63.745,- conform aanvraag, terwijl begin 2010 het jaarloon plots verhoogd was naar € 70.366,-. Uit de gegevens van [naam bedrijf] (de desbetreffende Arbodienst) echter bleek weer een ander bedrag: € 57.400,- bruto jaarsalaris. Extra opvallend was dan ook het e-mailbericht van 3 mei 2010 van [medeverdachte 1] waarbij hij het jaarloon van [verdachte] stelde op € 77.283,60. In januari 2011 meldde [naam bv 1] weer dat het bruto jaarloon anders was: € 72.013,-;
- op 4 augustus 2011 was de twee-jaar uitkeringstermijn bereikt en werd geen betaling meer gedaan;
- in totaal is een bedrag van € 141.440,68 uitgekeerd op de polis. Op basis van deze dossieranalyse en na kennisname van het rapport van [naam informatiebureau] , een informatiebureau dat op verzoek van Aegon onderzoek deed naar [naam bv 1] , kwam Aegon tot de conclusie dat sprake moest zijn van een frauduleuze schadeclaim. De verzekering is volgens Aegon doelbewust afgesloten om kort daarop een uitkering te verkrijgen. Volgens Aegon is sprake geweest van een fictieve werknemer [verdachte] .
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat op de rekening van [naam bv 1] (ING [rekeningnummer 1] ) 22 betalingen van Aegon zijn ontvangen met omschrijving “schade-uitkering” voor een totaalbedrag van € 141.440,68.[naam bv 1] heeft tevens premie betaald inzake de verzekering: een bedrag van € 11.789,84.
De verdachte kon beschikken over voornoemde bankrekening van [naam bv 1] . Hij had daarvan sinds 8 juli 2009 een pasje en kon overboekingen doen van en naar de rekening.Vanaf de [naam bv 1] -rekening is geld overgeboekt naar meerdere rekeningen die toebehoren aan de verdachte of waartoe de verdachte toegang had.
- naar een en/of rekening ING [rekeningnummer 2] : € 38.875,-;
- naar een ING rekening in het buitenland: € 61.500,-;
- naar een rekening van de rechtspersoon [naam bv 2] , waarvan de verdachte enig aandeelhouder/bestuurder was: € 23.850,-;
Over een langere periode, van 13 januari 2009 tot en met 2 februari 2012, is in totaal € 245.275,- overgeboekt van de rekening van [naam bv 1] naar rekeningen van de verdachte en naar rekeningen van zijn ex-partner [medeverdachte 4] , waarvoor hij gemachtigd was.
In de woning van de verdachte in Duitsland zijn diverse documenten aangetroffen die betrekking hebben op de verzekering en de uitkering:
- een brief van 11 januari 2011 gericht aan [naam bv 1] inzake de verzekering met de mededeling dat de polisdocumenten zijn bijgevoegd;
- een betalingsherinnering van 8 december 2011 gericht aan [naam bv 1] ;
- facturen van de arbodienst [naam bedrijf] gericht aan [naam bv 1] / [medeverdachte 1] en een rapport van [naam bedrijf] .
Aegon beschikte over afschriften van diverse documenten die waren ingeleverd: loonstroken, jaaropgaven, rekenstaten en declaraties. In het onderzoek van de politie werden deze geschriften als vals aangemerkt, omdat niet gebleken was dat de verdachte ooit werknemer is geweest van [naam bv 1] . Verder is aan de documenten goed te zien dat allerlei zaken niet kloppen: zo is de naam van [verdachte] niet goed gespeld of werd op een jaaropgave als werkgever de naam van een B.V. van de verdachte zelf vermeld: [naam bv 2] Daarbij werd tevens als datum in diensttreding ineens 1 januari 2000 vermeld. Ook vallen de wisselingen op in de vermelde brutolonen, die Aegon ook constateerde.Opvallend is een e-mail vanaf [e-mailadres 1] , gericht aan Aegon, verzonden op 25 maart 2010. In het bericht wordt geklaagd over de betalingen en deelt de afzender mee dat hij nog twee declaratieformulieren bijvoegt en hoopt op een snelle betaling. De afzender noemt zich [medeverdachte 1] , directeur.Ook is er een e-mail van 3 mei 2010 vanaf [e-mailadres 1] , waarin directeur [medeverdachte 1] het salaris bepaalt op € 77.283,60, alsmede een e-mail vanaf [e-mailadres 2] van 7 januari 2011 waarin directeur [medeverdachte 1] het salaris wijzigt tot € 72.013,-.
Verder blijkt uit het dossier dat een andere B.V. van de verdachte, [naam bv 3] , op 17 oktober 2007 failliet is gegaan.In de aanvraag van de verzekering stond de vraag of de verzekeringnemer, [naam bv 1] , of een andere belanghebbende, werknemer [verdachte] , ooit betrokken geweest of momenteel betrokken was bij een faillissement. Die vraag werd in de offerte met nee beantwoord.
De verklaring van [medeverdachte 1]
Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij als directeur van [naam bv 1] de offerte van Aegon heeft ondertekend op het kantoor van de assurantietussenpersoon [naam assurantiepersoon] te Geleen. De bijgevoegde werknemerslijst herkende hij niet, maar hij erkende wel dat hij de medewerker van [naam assurantiepersoon] heeft aangegeven dat hij met de verdachte de informatie kon bespreken. Op de vraag van de verhoorders naar de varianten van de verzekering die bij het bespreken van de offerte met [naam assurantiepersoon] aan de orde waren gekomen, wist [medeverdachte 1] in elk geval één van die varianten te noemen (extra verzekering van de controlerende arts).
De e-mailadressen [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] die gebruikt waren voor de communicatie met Aegon waren volgens [medeverdachte 1] aan de verdachte gekoppeld, niet aan [medeverdachte 1] zelf. [medeverdachte 1] is naar [naam assurantiepersoon] en naar de arbodienst [naam bedrijf] gegaan, aangestuurd door de verdachte.
Volgens [medeverdachte 1] zouden hij en de verdachte op gelijkwaardige basis (winstdeling) zakelijke activiteiten gaan ontplooien op het gebied van vastgoed, maar daarvan is niets gekomen. [medeverdachte 1] heeft de verdachte gemachtigd op een van de twee rekeningen van [naam bv 1] , nummer ING [rekeningnummer 1] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens vrijwel geen gebruik meer gemaakt van die rekening. [naam bv 1] heeft nooit personeel in dienst gehad, aldus [medeverdachte 1] , en dus ook de verdachte niet. Evenmin heeft [medeverdachte 1] loonstroken gemaakt of namens [naam bv 1] aangifte loonbelasting gedaan.
De verdachte heeft zich nooit bij [medeverdachte 1] ziek gemeld, maar [medeverdachte 1] had wel gehoord dat de verdachte van de trap gevallen was. Bij een bezoek van [medeverdachte 1] droeg de verdachte een mitella en een brace. [medeverdachte 1] vernam dat de verdachte rugletsel had. Eerder tijdens het verhoor, voordat specifiek over Aegon werd gesproken, verklaarde [medeverdachte 1] dat [verdachte] vanaf eind 2009 niet ziek is geweest. [medeverdachte 1] heeft de verdachte niet ziek gemeld bij de arbodienst [naam bedrijf] of bij de assurantietussenpersoon, maar wellicht heeft hij dat op enig moment toch wel gedaan op verzoek van de verdachte.
Verder herinnerde [medeverdachte 1] zich dat hij van de arbodienst brieven kreeg waaruit bleek dat de verdachte zich moest melden. Ook heeft hij verschillende keren e-mails gezien die hij doorstuurde naar de e-mailadressen van de verdachte.
Toen hem door de politie stukken werden getoond, zoals het formulier van de ziekmelding, herkende [medeverdachte 1] het handschrift niet en betwistte hij dat formulier te hebben ingevuld en ondertekend. Wel heeft hij drie of vier blanco formulieren ondertekend voor de verdachte, wetende dat die in relatie stonden met Aegon en ziekte van de verdachte. De mailtjes die naar Aegon zijn gestuurd vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] door directeur [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 1] niet verstuurd.
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zijn B.V., [naam bv 3] in 2007 failliet was gegaan. De verdachte heeft een makelaarskantoor gehad in Sittard, maar de activiteiten waren in 2005 gestopt. Het kantoor had hij overgedaan aan een ander bedrijf. De verdachte handelde in commissie voor een fabriek ( [naam fabriek] ) die prefab-woningen maakte, maar wilde niet verder ingaan op die activiteit bij zijn verhoor. Het e-mailadres [e-mailadres 1] was van de verdachte.
Met [medeverdachte 1] had de verdachte een deal gemaakt om woningen te gaan verkopen in Duitsland. Daarvoor was [naam bv 1] in het leven geroepen. Toen hem vragen werden gesteld over de overboekingen van de rekening van [naam bv 1] met nummer [rekeningnummer 1] en de financiële verhoudingen tussen hem, zijn ex-partner en zijn zoon, verklaarde de verdachte dat als er gebruik gemaakt is van die rekening, dit door [medeverdachte 1] moet zijn geweest, maar dat hij zich dit niet kan voorstellen: er waren geen activiteiten geweest of [medeverdachte 1] moest die zonder zijn medeweten hebben ontplooid.
Vragen over de verzekering en het werknemerschap bij [naam bv 1] wil de verdachte nauwelijks beantwoorden.
Conclusies uit het bewijs
Uit het bewijs komt naar voren dat ten onrechte een verzekering is afgesloten door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft zijn handtekening gezet onder een aanvraag voor een verzekering die dekking biedt voor het geval een werknemer ziek wordt en een bedrijf loon moet doorbetalen, dit terwijl het bedrijf geen werknemers in dienst had. Die aanvraag is door de assurantietussenpersoon inhoudelijk met [medeverdachte 1] besproken getuige het feit dat [medeverdachte 1] ruim twee jaar later bij de politie nog weet te vertellen wat één van de dekkingsopties was. [medeverdachte 1] was dus op de hoogte van de inhoud van de offerte die hij tekende. De verdachte had de offerte geregeld en informatie bij [naam assurantiepersoon] opgevraagd. De verdachte heeft niet vermeld dat hij betrokken was geweest bij een faillissement.
Er was echter helemaal geen sprake van een werknemer met loon bij [naam bv 1] : dat wisten de verdachte en [medeverdachte 1] op het moment van aangaan van de verzekering. [medeverdachte 1] erkent dat bij zijn verhoor en de verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat er geen activiteiten waren. Het bij de aanvraag vermelde bedrag aan loon was bovendien een bedrag dat in de verste verte nog niet werd gegenereerd uit de voorgenomen samenwerking. Ook dat wisten de verdachte en [medeverdachte 1] , die bovendien nimmer de intentie hadden een werkgever/werknemer-verhouding aan te gaan. Er is nooit iets op papier gezet over de samenwerking of de positie van de verdachte binnen [naam bv 1] . De verdachte stelt wel dat er een arbeidsovereenkomst was, maar daarvan is op geen enkele wijze gebleken. De rechtbank ziet niet in waarom [medeverdachte 1] daar dan niet over verklaard heeft. Hem wordt een fiscaal motief toegedicht door de raadsvrouw maar dat verweer heeft zij niet onderbouwd. Geen enkele post op de bankrekening van [naam bv 1] kan gekoppeld worden aan activiteiten voor [naam fabriek] of andere relevante activiteiten in het kader van de verkoop/levering van vastgoed. Dat er een (mondelinge) arbeidsovereenkomst zou zijn, is niet aannemelijk. De verdachte heeft zich informeel, onzichtbaar in [naam bv 1] genesteld, zich voorgedaan als werknemer en als directeur van [naam bv 1] en de bankrekening gebruikt om geld binnen te laten komen, waaronder het verzekeringsgeld.
De offerte bevatte tal van vragen en beschrijvingen die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten: dit was een verzekering voor een werkgever met personeel in dienst, niet voor een zakenpartner met wie de winst, indien behaald, gedeeld zou worden. Er was zoals gezegd geen personeel, geen loon, geen activiteit.
[medeverdachte 1] heeft zich ook gemeld bij [naam bedrijf] , omdat dat nu eenmaal een voorwaarde was om de verzekering bij Aegon te kunnen afsluiten. Begin augustus 2009 heeft [medeverdachte 1] ook daar een contract getekend.
Door zijn handtekeningen te zetten heeft [medeverdachte 1] de inhoud van alle stukken voor zijn rekening genomen. Ook voor de werknemerslijst die bij de offerte zat. Daarmee heeft [medeverdachte 1] samen met de verdachte de verzekeraar door listige kunstgrepen vanaf het begin in dwaling gebracht. Anders gezegd: Aegon is bij het afsluiten al om de tuin geleid door de verdachten en [medeverdachte 1] .
Zeer kort na het afsluiten heeft de verdachte zich ziek gemeld en was [medeverdachte 1] daarvan op de hoogte geraakt. [medeverdachte 1] wist ook dat er een beroep gedaan werd op de verzekering. [medeverdachte 1] tekende blanco ziekteformulieren, die later ingediend werden door de verdachte, ingevuld met valse gegevens. Ook op het moment van claimen was geen sprake van werknemerschap of van loon, noch in de twee jaren die volgden waarin in totaal ruim € 141.000,- is uitgekeerd. Voor zover [medeverdachte 1] wist, was de verdachte niet eens ziek vanaf eind 2009. Dat blijkt uit zijn verklaring bij de politie. Wanneer bij het verhoor Aegon aan de orde komt, verklaarde [medeverdachte 1] nog dat hij gehoord had dat de verdachte van de trap gevallen was, gezien had dat de verdachte een mitella en een brace droeg en rugklachten had. Dat heeft in elk geval niet zoveel indruk gemaakt dat [medeverdachte 1] daar iets over zegt op een eerder moment in het verhoor wanneer alleen over de verdachte in algemene zin gesproken wordt en de verhoorders expliciet vragen of de verdachte ooit ernstig ziek geworden is.
Verder valt op dat [medeverdachte 1] door [naam bedrijf] geattendeerd werd op de begeleiding die gaande was, maar dat hij niet reageert op e-mails. Tot slot geeft [medeverdachte 1] er in het verhoor blijk van dat hij de rekening in de gaten hield, waarop hij de verdachte gemachtigd had. Hij moet dus gezien hebben dat Aegon geld uitkeerde aan [naam bv 1] en dat de verdachte geld door boekte naar andere rekeningen.
[medeverdachte 1] had dus een verzekering voor een werknemer, die geen werknemer was, die geen € 60.000,- of meer aan salaris had en die voor [medeverdachte 1] niet evident ziek was. De raadsvrouw heeft nog naar voren gebracht dat de verdachte dat wel was: hij was van de trap gevallen en is op de intensive care beland met een gebroken ruggenwervel. Zij heeft ter onderbouwing medische stukken overgelegd, waaruit op te maken valt dat de verdachte op 4 augustus 2009 door een ambulance naar het ziekenhuis in Sittard is gebracht. Uit die stukken blijkt echter niet van een opname op de intensive care of van gebroken wervels. In tegendeel: er staat expliciet dat er geen fracturen zijn en na opname op 4 augustus 2009 is de verdachte op 5 augustus 2009 weer naar huis gestuurd met paracetamol en naproxen. Hij had nog wat zeurende pijn onder in de rug. “Conclusie en beleid: val van een ladder, geen fracturen.” Er wordt verder nog beschreven dat hij een oudere inzakkingsfractuur had en degeneratieve afwijkingen aan de rug, maar die had hij dus al toen de verzekering werd afgesloten.
De verdachte voorzag Aegon van allerlei stukken die de claim moesten onderbouwen, maar die bij nadere bestudering op meerdere fronten ongerijmdheden bevatten. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de raadselachtige jaaropgave op naam van [naam bv 2] en de e-mails waarin de verdachte zich voordoet als directeur van [naam bv 1] . De verdachte werkte, voor zover nodig, mee aan de verzuimbegeleiding. Als de maximale uitkeringstermijn bereikt is, houdt de verdachte op met meewerken. Een vervolguitkering via de WIA is kennelijk niet nodig; daarvoor moet een nieuw bewijstraject worden gevolgd waar de verdachte kennelijk geen behoefte aan had. De premies worden niet meer betaald. De verzekering wordt uiteindelijk geroyeerd wegens wanbetaling.
[medeverdachte 1] en de verdachte moeten dus geweten hebben dat Aegon niet alleen bij het afsluiten misleid werd, maar ook dat Aegon vervolgens feitelijk getild werd. Juridisch vertaald: bewogen werd tot de afgifte van geld door listige kunstgrepen en een samenweefsel van (schriftelijke) verdichtsels.
[medeverdachte 1] heeft dit allemaal bewust twee jaar lang toegelaten en de verdachte ongestoord zijn gang laten gaan op de bankrekening van [naam bv 1] waarop de uitkering binnenkwam, waardoor de verdachte het verzekeringsgeld kon opstrijken. Juridisch vertaald: er was oogmerk op het wederrechtelijk bevoordelen van de verdachte. De verdachte leverde waar nodig valse documenten in, die blanco ondertekend waren door [medeverdachte 1] of anderszins valselijk opgemaakt. Als [medeverdachte 1] gebeld werd, post of mails kreeg, speelde hij het spelletje mee of reageerde hij niet.
Op doorslaggevende momenten trad [medeverdachte 1] dus naar voren of hield hij zich juist van de domme, dat alles om de verdachte te helpen met iets wat van begin af aan niet door de beugel kon. Daarmee hebben de verdachten in samenspel elk een wezenlijke bijdrage geleverd aan het laten uitbetalen van 22 uitkeringen door Aegon. Die rollen gaan naadloos in elkaar op: ze zijn medeplegers van oplichting. Daarmee acht de rechtbank en het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen.
Die conclusie wordt niet anders om reden dat Aegon niet grondig gecontroleerd heeft of de aanvraag wel naar waarheid was ingevuld en de uitkering op goede gronden geclaimd werd. Dat is nog aangevoerd door de verdediging, maar doet volgens de rechtbank niet ter zake. Los van het gegeven dat Aegon niet zomaar vertrouwelijke medische, financiële, dan wel fiscale informatie mag opvragen, geldt als uitgangspunt dat een verzekeraar moet kunnen vertrouwen op de gegevens die de verzekeringnemer hem levert. Als die slechte bedoelingen heeft en een web van leugens spint, is er geen reden hem bij betrapping vervolgens te disculperen, door de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer te leggen. Het gaat te ver om van Aegon te eisen dat zij de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien.
Het verwijt van faillissementsfraude (feit 2)
Hiervoor is al vermeld dat een B.V. van de verdachte, [naam bv 3] , in 2007 failliet was gegaan. Bij dat faillissement is het niet gebleven. Op 22 november 2011 gaat de verdachte persoonlijk failliet.Dit faillissement stond in relatie tot het eerdere zakelijke faillissement: de verdachte was wegens onbehoorlijk bestuur aansprakelijk voor de boedelschuld uit dit faillissement. Dit blijkt uit de aangifte van de curator. De verdachte moest in elk geval een voorschot op het faillissementstekort van [naam bv 3] betalen van € 25.000,-.
De curator in het persoonlijke faillissement heeft op 15 oktober 2012 aangifte gedaan van fraude. De curator heeft deze aangifte toegelicht. Tot 15 oktober 2012 waren er in relatie tot het persoonlijk faillissement geen baten in de boedel aangetroffen. De frauduleuze handelswijze van de verdachte was erin gelegen dat hij inkomsten en vermogensbestanddelen verzweeg, ondanks herhaaldelijk vragen daarnaar en zelfs na sommatie daartoe: steevast gaf de verdachte aan over generlei inkomsten en/of vermogen te beschikken. De curator had echter vernomen dat de verdachte wel degelijk beschikte over vermogensbestanddelen in Duitsland en grote sommen geld ter beschikking had. Bij een bespreking op 10 oktober 2012 is daar expliciet naar gevraagd, maar ook toen ontkende de verdachte het bezitten van vermogensbestanddelen en/of geld.
Het dossier bevat bewijs dat de verdachte verzwegen heeft wat van belang was voor zijn schuldeisers en de curator. In het onderzoek kwam naar voren dat de verdachte beschikte over bankrekeningen in Duitsland. Bij een doorzoeking van de woning waar de verdachte verbleef, werden dagafschriften aangetroffen, niet alleen van rekeningen op naam van de verdachte, maar ook op naam van zijn ex-partner [medeverdachte 4] . Er werden ook andere bescheiden aangetroffen.
[medeverdachte 4] ontving op 19 december 2011, dus na het vonnis waarbij het faillissement werd uitgesproken, € 4.000,- van de verdachte. Dit geld was overgemaakt van een rekening van de verdachte bij de Kreissparkasse (bankrekeningnummer [rekeningnummer 3] ), onder vermelding van: [vermelding] .De verdachte heeft daarover verklaard bij de politie: “Ik heb dat geld verdiend. Het was mijn eigen geld.”
Van de rekening bij de Kreissparkasse deed de verdachte op 6 december 2011 een overboeking van bijna € 15.827,- naar een bedrijf in windenergie en kreeg hij geld binnen van een lening: € 10.000,-.Daarover verklaarde de verdachte toen hem werd voorgehouden dat hij 26 bankrekeningnummers in Duitsland had: “Ik kan me wel een bankrekening herinneren waar ik zeker van weet dat die gebruikt wordt voor de in- en uitgaven van een Solar Anlage, het opwekken van groene stroom. Dat betreffen zonnepanelen op een dak. Bij leningen in Duitsland worden wel rekeningnummers toegekend. Als je in Duitsland groene stroom opwekt, word je als ondernemer aangezien.”
Uit de dagafschriften blijken nog veel meer transacties. Na 21 november 2011 deed de verdachte vele betalingen en er kwam geld binnen, waaronder geld van [naam bv 1] op 30 november 2011. Er kwam ook huur binnen: € 960,-. Op 20 december 2011 kwam € 1.000,- aan huur binnen. Op 30 december 2011: € 2.000,- aan huur.
Op 7 december 2011 ontving de verdachte op deze rekening € 5.000,- van [medeverdachte 4] . Daarvan betaalde hij de hiervoor genoemde € 4.000,- vervolgens weer terug. De betalingen liepen door tot 31 december 2011: dan is het saldo negatief.
In januari 2012 werden er betalingen gedaan aan een levensverzekering, opstal- en inboedelverzekeringen voor panden in Duitsland, energie voor panden in Duitsland en werd er contant gestort.Het voorgaande is slechts en bloemlezing uit de dagafschriften.
Verder noemt de rechtbank nog de stand van de leningen die de verdachte in Duitsland had lopen: in totaal had hij per datum 30 december 2011 voor een bedrag van € 666.428,36 aan leningen.Volgens de politie hielden deze leningen verband met hypotheken en het overzicht dat de politie heeft gemaakt vermeldt een totaal van deze schulden op 30 januari 2011 van € 616.002,36.
De politie trof nog andere relevante bescheiden aan, zoals een belastingaanslag van de gemeente Selfkant in relatie tot panden die gelegen waren aan de [adres 1] , [adres 2] en de [adres 3] in Selfkant. De aanslag was gericht aan de verdachte.
De ex-partner van de verdachte had onroerend goed op haar naam en uit de verhuur daarvan verkreeg zij inkomsten.De verdachte ging bij zijn verhoor in op vragen hierover en uit het verhoor blijkt dat hij deze appartementen samen met haar beheerde. Op de vraag hoeveel appartementen hij en [medeverdachte 4] verhuurden antwoordde de verdachte: “een stuk of zeven appartementen.” Toen hem gevraagd werd waarom hij niet alles via de bank deed, antwoordde de verdachte: “Ik ben iemand van de oude sok, ik moet altijd over cash kunnen beschikken. De ene keer heb je 20.000 liggen en de andere keer heb je 5.000 euro liggen.” Op de vraag: hoe worden de huren van de appartementen ontvangen? antwoordde de verdachte: “Verschillend. Grotendeels op de bank en deels contant. Die gelden komen aan mij en [medeverdachte 4] toe. We hadden geen verdeelsleutel.”
Uit dit bewijs blijkt dus dat de verdachte over geld (cash en op de bank) beschikte, over huurinkomsten, een levensverzekering en dat hij leningen had lopen in verband met onroerend goed in Duitsland. Voor de panden deed hij allerlei betalingen. Zonnepanelen werden kennelijk aangeschaft om op panden aan te brengen. De verdachte was weliswaar niet de eigenaar van die panden van [medeverdachte 4] , maar er is sprake geweest van economisch eigendom. Ook ontving de verdachte in 2011 nog altijd geld van de verzekering van Aegon en van [naam bv 1] . Van dat alles wist de curator niets. De verdachte heeft al die vermogensbestanddelen verzwegen. Dat staat in schril contrast met zijn bewering via het pleidooi dat hij altijd heeft meegewerkt en informatie gegeven heeft. Hij is ook niet voor niets geruime tijd in het faillissement gegijzeld geweest omdat hij geen inlichtingen verstrekte. Dat alles betekent dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de rechten van zijn schuldeisers heeft willen frustreren door baten niet te verantwoorden en goederen aan de boedel te onttrekken.
Die onttrekking ziet niet alleen op wat zich na het uitspreken van het faillissement heeft afgespeeld tot aan de dag van de aangifte van de curator. De bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers moet eerder zijn begonnen. In dat verband verwijst de rechtbank wederom naar de transacties die op de dagafschriften van de Kreissparkasse te zien zijn vanaf januari 2011, die eenzelfde patroon laten zien als het hiervoor beschreven patroon.In de aanloop naar zijn faillissement heeft de verdachte daar geen melding van gemaakt, anders had de curator daar al vanaf zijn benoeming rekening mee kunnen houden.
Het is echter lastig een startpunt te bepalen, omdat de rechtbank in het dossier niet kan aanwijzen wanneer de verdachte precies moet hebben geweten dat zijn persoonlijk faillissement op handen was. Het enige harde aanknopingspunt biedt het vonnis van 22 november 2011. Daarin staat vermeld dat op 29 juli 2011 het verzoekschrift bij de rechtbank is binnengekomen waarin het faillissement werd aangevraagd. Dat is dus het moment waarop de verdachte zeker moet hebben geweten dat hij voornoemde vermogensbestanddelen beschikbaar moest houden voor zijn schuldeisers en de curator.
Het witwassen (feit 3)
Hiervoor is al beschreven dat de verdachte uit misdrijf een bedrag van € 141.440,68 heeft verkregen. Daar tegenover hebben premiebetalingen gestaan (€ 11.789,84). In totaal is er dus € 129.650,84 criminele winst voor de verdachte ontstaan.
Dat geld heeft hij overgemaakt van [naam bv 1] naar rekeningen van hemzelf en van zijn ex-partner. Er ging ook geld naar het buitenland. Door het geld zo verspreid weg te sluizen heeft de verdachte de criminele herkomst van het geld verhuld.
In het onderzoek naar de geldstromen kwam ook naar voren dat in de periode van 26 juni 2009 tot en met 16 december 2010 contante stortingen zijn gedaan op de rekening van [naam bv 1] voor een bedrag van € 31.755,-.De rechtbank neemt met de officier van justitie aan dat de verdachte deze stortingen heeft gedaan. De herkomst van dat geld is niet traceerbaar en de rechtbank plaatst die in het licht van het faillissement van [naam bv 3] . In het kader van het persoonlijk faillissement staan namelijk belastingschulden vermeld in verband met niet alleen [naam bv 3] maar ook met [naam bv 2] De verdachte moest privé en voor [naam bv 2] aan de curator geld betalen in het faillissement van [naam bv 3] .Dat levert met het bewijs van de faillissementsfraude van feit 2 voldoende reden op om aan te nemen dat het contante geld onttrokken werd door de verdachte aan de boedel van [naam bv 3] . Ook dat contante storten is dus het verhullen van geld uit misdrijf. De verdachte had een pasje van de rekening van [naam bv 1] en het is niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] dit geld heeft gestort: de verdachte beheerde de rekening.
De verdachte gebruikte de [naam bv 1] -rekening, zoals gezegd, om geld binnen te laten komen, niet alleen van de verzekering en uit een contante bron, maar ook van de handel van zijn zoon [medeverdachte 2] in postzegels. Dat blijkt uit skypegesprekken tussen vader en zoon en de vele betalingen voor geleverde postzegels die op de rekening van [naam bv 1] zijn binnengekomen (€ 1.801.706,40).In die gesprekken wil [medeverdachte 2] het geld terug hebben, waarvan zijn vader beloofd had dat hij er altijd over kon beschikken. [medeverdachte 2] verwijt zijn vader dat hij het geld van zijn zoon in aandelen laat zitten. Dat klopt, omdat de verdachte onder andere geld van [naam bv 1] heeft overgemaakt naar een beleggingsrekening van [medeverdachte 4] . Dit betreft in elk geval een bedrag van € 61.500,-. Daarover heeft de verdachte bij de politie verklaard.
De verdachte boekte voortdurend geld naar andere rekeningen. Het geld dat de klanten van het bedrijf van zijn zoon betaalden (overwegend via iDealbetalingen), werd zo ook doorgeboekt, deels ook weer naar het buitenland, naar rekeningen van de verdachte en [medeverdachte 4] . Uit het dossier blijkt dat vader en zoon geen belastingaangifte deden. De verdachte was in 2007 uitgeschreven in Nederland en had belastingschulden.De verdachte hielp dus niet alleen zichzelf, maar ook zijn zoon door het geld uit de postzegelhandel door te boeken naar zijn eigen rekening of rekeningen van [medeverdachte 4] , waaronder een beleggingsrekening. Naar de rekeningen van [medeverdachte 4] ging een totaalbedrag van € 121.050,-.Zij ontving dus geld uit de (fiscale) misdrijven van haar ex-partner en zoon.
Naar de rekeningen van de verdachte en de en/of rekening met [medeverdachte 4] is in totaal € 124.225,- overgeboekt.
De verdachte beschikte tot slot nog over een rekening in Duitsland van iemand anders, genaamd [naam] . Bij de doorzoeking van de verblijfplaats van de verdachte in Duitsland werden bank- en pingegevens gevonden.Naar die rekening werd in totaal € 56.567,48 geboekt.[naam] zelf kon nooit worden getraceerd. De verdachte heeft daarmee wederom verhuld dat het geld uit misdrijf afkomstig was, inclusief het verbergen van inkomsten voor de fiscus, door te doen of het toebehoorde aan [naam] .
In totaal heeft de verdachte een bedrag van € 301.842,48 weggesluisd, zijnde de optelsom van de bedragen die naar de rekeningen van de verdachte, [medeverdachte 4] en [naam] zijn gegaan. Dat heeft zich over een langere periode afgespeeld en door middel van een continu verrichten van transacties. Er is dus sprake van gewoontewitwassen, zoals primair ten laste is gelegd.
De rechtbank zal voornoemd bedrag niet opnemen in de bewezenverklaring. Dat heeft te maken met het volgende. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] zich bezig hield met het verkopen van nagemaakte postzegels. Alles wat de verdachte doorsluisde uit die verkopen had dus een criminele herkomst. Niet bewezen echter kan worden dat de verdachte van de nagemaakte zegels wist. Hem kan alleen verweten worden dat hij [medeverdachte 2] hielp inkomsten te verbergen voor de fiscus. Dan heeft strikt genomen alleen het bedrag dat aan de fiscus afgedragen had moeten worden te gelden als door de verdachte witgewassen crimineel geld. Dat bedrag kan de rechtbank op basis van dit dossier niet becijferen.