ECLI:NL:RBLIM:2019:8312

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
03/216967-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak tegen grootvader wegens ontucht met kleindochters

In deze zedenzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 september 2019, staat de verdachte, een 75-jarige grootvader, terecht voor ontuchtige handelingen met zijn kleindochters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De tenlastelegging omvat twee feiten: het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2], die op het moment van de feiten zes jaar oud was, en met [slachtoffer 1], die op dat moment zestien jaar nog niet had bereikt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 september 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waren aanwezig en maakten gebruik van hun spreekrecht.

De rechtbank oordeelde dat feit 1, de ontucht met [slachtoffer 2], wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verklaring van de vader van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van de verdachte zelf vormden voldoende bewijs. Voor feit 2, de ontucht met [slachtoffer 1], oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was, omdat de verklaring van [slachtoffer 1] niet ondersteund werd door ander bewijs. De verdachte werd voor feit 2 vrijgesproken.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500 aan [slachtoffer 2]. De vordering van [slachtoffer 1] werd afgewezen, omdat zij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/216967-18
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944,
wonende te [adres] ,
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.M.A. Jegers, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 september 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en de moeder van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zijn ter terechtzitting verschenen. Zij hebben gebruik gemaakt van hun spreekrecht. Zij werden bijgestaan door mr. F.W Oehlen, advocaat kantoorhoudende te Beek.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochters [slachtoffer 2] (
Feit 1) en [slachtoffer 1] (
Feit 2), die beiden op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en 2 op alle onderdelen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De vader van [slachtoffer 2] heeft namens haar aangifte gedaan en de hierin opgenomen verklaringen van [slachtoffer 2] worden bevestigd door de bekennende verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt steun in de waarneming van de emotie en gedragsverandering bij [slachtoffer 1] door haar vader.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Het standpunt van de verdediging is opgenomen in een schriftelijk pleidooi dat tijdens de terechtzitting is overgelegd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 bewezen kan worden, met dien verstande dat de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] slechts één keer hebben plaatsgevonden.
Voor feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] gepleegd te hebben. Deze verklaring van verdachte is geloofwaardig omdat de verdachte bij de politie direct een bekennende en dus voor hem belastende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van [slachtoffer 2] . Voor feit 2 vormt de verklaring van [slachtoffer 1] het enige bewijsmiddel. Er is geen steunbewijs voorhanden en [slachtoffer 1] heeft bovendien tegenstrijdig verklaard over de plaats waar de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1 ( [slachtoffer 2] )
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit op alle punten wettig en overtuigend bewezen. De vader van [slachtoffer 2] heeft op 12 november 2017 aangifte gedaan namens zijn zesjarige dochter [slachtoffer 2] . Hij verklaarde dat [slachtoffer 2] de dag ervoor aan hem had gevraagd of ze niet meer naar “vieze opa” hoefde. Toen vader vervolgens aan [slachtoffer 2] vroeg wat zij hiermee bedoelde, vertelde [slachtoffer 2] dat zij over de piemel van haar opa moest wrijven en dat zij dan daarna heel goed haar handen moest wassen. Dit zou drie keer gebeurd zijn toen oma, de vrouw van verdachte, naar de yogales was. [2]
De verdachte is door de politie gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op een ochtend met [slachtoffer 2] op de bank tv zat te kijken. Verdachte geeft aan dat hij [slachtoffer 2] begon te strelen over haar buik en dat hij vervolgens verder is gegaan naar haar intieme gedeelte en haar vagina heeft gestreeld. [3] [slachtoffer 2] zou op dat moment met haar hand onder de pyjamabroek van verdachte zijn gegaan en zijn geslachtsdeel vastgepakt en gestreeld hebben. [4] Volgens verdachte heeft er in dat jaar één ander incident plaatsgevonden, voor de deur van het balkon van verdachte. Verdachte stond toen achter [slachtoffer 2] , heeft [slachtoffer 2] bij haar middel vastgepakt en haar over de kleren gestreeld aan haar vagina. Tegelijkertijd zou [slachtoffer 2] hem gestreeld hebben over zijn broek. [5]
Gelet op hetgeen hiervoor is beschreven acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Dat het initiatief vanuit de op dat moment 6-jarige [slachtoffer 2] kwam, zoals verdachte tijdens het verhoor bij de politie lijkt te suggereren, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Wat daar ook van zij, het is voor de bewezenverklaring niet relevant.
De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het incident dat bij het balkon heeft plaatsgevonden niet is te kwalificeren als ontuchtige handeling, omdat [slachtoffer 2] en verdachte toen volledig gekleed waren en verdachte er geen seksuele gevoelens bij ervaarde. De rechtbank volgt de verdediging niet in dit standpunt. Voor het begrip ‘ontuchtige handelingen’ is immers niet vereist dat sprake is van seksuele opwinding of dat er rechtstreeks (bloot) lichamelijk contact plaatsvindt tussen beiden. Dit betekent dat bewezen kan worden dat verdachte in ieder geval twee keer, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn kleindochter [slachtoffer 2] .
Feit 2 ( [slachtoffer 1] )
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn kleindochter [slachtoffer 1] , zodat verdachte voor feit 2 moet worden vrijgesproken. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit voor [slachtoffer 1] en haar familie en vrienden misschien moeilijk te begrijpen is en zal daarom toelichten waarom de verdachte voor dit feit wordt vrijgesproken.
In zedenzaken is het vaak zo dat er bij de seksuele handelingen maar twee personen aanwezig zijn, namelijk degene die zich als slachtoffer ziet en degene die als de dader wordt gezien. In veel gevallen is het dan ook nog zo dat de (belastende) verklaring van het slachtoffer lijnrecht staat tegenover de (ontkennende) verklaring van de verdachte. Ook in deze zaak is dit het geval. In de wet is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een feit heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van één bewijsmiddel, zoals de verklaring van één getuige (in dit geval de verklaring van het slachtoffer). De verklaring moet in ieder geval ondersteund worden door één bewijsmiddel uit een andere bron. Hierbij is het in beginsel niet voldoende dat andere personen ‘van horen zeggen’ verklaren over hetgeen het slachtoffer tegen hen verteld heeft, omdat de bron van de verklaring dan nog steeds alleen het slachtoffer is. In sommige gevallen kan een verklaring van een getuige, die niet bij de het feit zelf aanwezig is geweest, wel als steunbewijs worden aangenomen. Dit kan als de getuigenverklaring ook een eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna.
[slachtoffer 1] heeft op 30 november 2017 aangifte gedaan tegen verdachte. [slachtoffer 1] heeft gedetailleerd verklaard over de ontucht die verdachte met haar gepleegd zou hebben toen hij haar ongeveer twee jaren daarvoor op een avond naar huis bracht. Verdachte zou de borsten van [slachtoffer 1] vastgepakt en gemasseerd hebben en in haar borsten geknepen hebben. [slachtoffer 1] geeft aan dat zij vervolgens de armen van verdachte van zich af heeft geslagen en weggelopen is. Hierna zou verdachte haar nog meermalen herinnerd hebben aan het volgens hem “fijne” moment. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat zij dit incident al die tijd geheim heeft gehouden, totdat haar vader haar vertelde over de ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] gepleegd. Haar vader gaf aan dat [slachtoffer 1] hard begon te huilen toen zij hem vertelde dat ze door opa was betast. Ook realiseerde hij zich achteraf dat de kinderen soms geen zin hadden om bij opa en oma te slapen.
De gedragsverandering is vader destijds kennelijk niet opgevallen en de constatering dat [slachtoffer 1] in huilen uitbarstte bij het horen van wat [slachtoffer 2] was overkomen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet concreet genoeg om als steunbewijs te kunnen dienen. Dan blijft als bewijsmiddel enkel over de verklaring van vader over wat [slachtoffer 1] hem heeft verteld. De bron van dit bewijs blijft derhalve alleen [slachtoffer 1] zelf. Het dossier bevat geen andere bewijsmiddelen die de verklaring van [slachtoffer 1] (kunnen) ondersteunen. Dit betekent dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om verdachte te veroordelen voor feit 2 en dat de verdachte hiervoor vrijgesproken moet worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 december 2016 tot en met 11 november 2017 in de gemeente Heerlen, meermalen, met [slachtoffer 2] , geboren op 6 december 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten en strelen van de buik en de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het laten betasten en strelen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Bij het bepalen van de straf heeft de officier van justitie acht geslagen op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Tevens heeft de officier van justitie bij de formulering van haar strafeis rekening gehouden met de leeftijd en gezondheidssituatie van verdachte, met de inhoud van het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgesteld en met het feit dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een korte, geheel voorwaardelijke, gevangenisstraf. De raadsman heeft aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, gelet op de gezondheidstoestand van verdachte, niet passend zijn. Verdachte is bovendien niet in staat om een geldboete te voldoen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest en dat zijn handelen waarschijnlijk is veroorzaakt door opgelopen hersenletsel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is een 75-jarige man die nooit eerder is veroordeeld. Hij heeft ontucht gepleegd met zijn destijds zesjarige kleindochter [slachtoffer 2] . De verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van de vertrouwensband met en de genegenheid van zijn kleindochter. De verdachte heeft door ontucht te plegen de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] geschonden. Zij had veilig moeten zijn bij haar familie en zeker bij een opa die regelmatig op haar past. Het moet voor [slachtoffer 2] volkomen onbegrijpelijk en heel onaangenaam zijn geweest wat haar opa met haar deed. Dit neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk. Of hersenletsel van invloed is geweest op zijn handelen, is niet gebleken.
De verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat de normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 2] belemmerd wordt. De moeder van [slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting een slachtofferverklaring voorgelezen en daaruit blijkt dat [slachtoffer 2] zich vooralsnog gelukkig goed lijkt te ontwikkelen. De moeder van [slachtoffer 2] wijst er echter ook terecht op dat zij voortdurend leeft in angst en onzekerheid met betrekking tot de schade die wellicht later nog aan het licht zal komen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik langdurige en stelselmatige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer en dat deze schade vaak pas op latere leeftijd aan het licht komt.
Verdachte heeft totaal niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen en ook nu, twee jaar later, neemt hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden. Integendeel, verdachte legt de schuld buiten zichzelf en probeert te suggereren dat het initiatief steeds bij [slachtoffer 2] , een kind van zes jaren oud, lag. Voor de familie van [slachtoffer 2] blijkt niets van schuldbewustheid en lijkt verdachte verder te leven alsof er niets gebeurd is. Elke vorm van spijt lijkt te ontbreken. Verdachte is ook niet ter terechtzitting verschenen, terwijl zijn familieleden er zo op hadden gehoopt dat hij alsnog de verantwoordelijk zou nemen voor zijn daden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de verdachte een slechte gezondheidstoestand heeft met een beperkte levensverwachting. Toch blijkt daaruit niet dat de gezondheidstoestand van verdachte dusdanig slecht is dat hij niet ter terechtzitting kon verschijnen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat bij de houding van de verdachte geen andere straf past dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De gezondheidstoestand van de verdachte is voor de rechtbank geen reden om hier op voorhand van af te zien. Weliswaar acht de reclassering dit gezien zijn fysieke en mentale toestand onwenselijk, maar op grond van de beschikbare informatie blijkt niet evident van detentieongeschiktheid.
De rechtbank heeft, net als de officier van justitie, de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor dergelijke feiten tot uitgangspunt genomen. Uitgangspunt is daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en omdat de verdachte wordt vrijgesproken voor feit 2, acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, passend. De rechtbank zal hierbij een proeftijd van drie jaren opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden geen bijzondere voorwaarden verbonden, omdat de reclassering deze niet nodig vindt om het recidiverisico te beperken.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Namens [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] wordt een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00 gevorderd ter zake van feit 1. [slachtoffer 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 1.500,00 ter zake van feit 2. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de vorderingen toegelicht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering van [slachtoffer 2] als de vordering van [slachtoffer 1] geheel toewijsbaar zijn, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat hij vrijspraak bepleit ter zake van feit 2. De raadsman heeft verzocht om de vordering van [slachtoffer 2] te matigen, omdat hij de veronderstelde “geschonden normale en gezonde seksuele ontwikkeling” niet aanwezig acht.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat [slachtoffer 2] als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De raadsvrouw van [slachtoffer 2] heeft bij het bepalen van de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij letselcategorie 2 uit de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De handelingen die verdachte met [slachtoffer 2] heeft gepleegd vallen onder letselcategorie 1. Letselcategorie 1 neemt een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding tot uitgangspunt. De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat sprake was van een familierelatie en dat [slachtoffer 2] nog zeer jong was. De rechtbank zal daarom een hoger bedrag toewijzen en schat de immateriële schade op € 1.500,00. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meerdere zal worden afgewezen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, welke kosten thans worden begroot op nihil.
De rechtbank zal ter zake van de vordering van [slachtoffer 2] tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan verdachte.
De vordering van [slachtoffer 1]
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot het feit ten aanzien van [slachtoffer 1] zal worden vrijgesproken, kan [slachtoffer 1] niet in haar vordering worden ontvangen, zodat zij
niet-ontvankelijk verklaard zal worden.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde feit 1 bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van feit 1 gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien om aan [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst het meergevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.500,-, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
11 november 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 september 2019.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 11 november 2017 in de gemeente Heerlen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op 6 december 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit
- het betasten en/of strelen van de buik en/of de vagina van die [slachtoffer 1] en/of
- het laten betasten en/of strelen van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 31 december 2015 in de gemeente Landgraaf, met [slachtoffer 1] , geboren op 3 februari 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten en/of masseren van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het knijpen in de borsten van die [slachtoffer 1] .
( art 247 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, proces-verbaalnummer 2017181118, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 45.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [naam] , dossierpagina 28.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, dossierpagina 13.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, dossierpagina 11.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, dossierpagina 14.