Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] , en
[eiseres sub 2],
Rechtbank Limburg
In deze zaak, die op 12 september 2019 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden eisers, [eisers] c.s., de ontruiming van een gehuurde woning door gedaagde. De huurovereenkomst tussen [naam verhuurder] en gedaagde was van rechtswege geëindigd op 1 augustus 2019, maar gedaagde had het gehuurde nog niet verlaten. Eisers stelden dat gedaagde zonder recht of titel in het gehuurde verbleef en vroegen de kantonrechter om gedaagde te veroordelen tot ontruiming, met een dwangsom voor het geval gedaagde niet zou voldoen aan de ontruimingsverplichting.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2019 voerde gedaagde aan dat zij met haar drie minderjarige kinderen in de woning verbleef en dat zij pas over zes maanden een nieuwe woning toegewezen zou krijgen via Woningcorporatie Woonpunt. Gedaagde vroeg om uitstel van de ontruiming, maar eisers verzetten zich hiertegen, verwijzend naar de duidelijke einddatum van de huurovereenkomst en hun verbouwingsplannen.
De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te anticiperen op mogelijke wetswijzigingen en dat gedaagde vanaf 1 augustus 2019 zonder recht of titel in het gehuurde verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van 28 dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter wees de gevorderde machtiging voor ontruiming af, aangezien de wet voldoende bevoegdheden aan de deurwaarder verleent. Gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 902,06 werden begroot.