4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Naar aanleiding van meldingen uit het midden- en kleinbedrijf dat er valse postzegels in omloop waren, heeft PostNL in 2011 een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek bleek PostNL dat er op grote schaal valse postzegels in het verkeer waren gebracht. Het onderzoek leidde naar diverse personen en bedrijven. PostNL heeft aangifte gedaan en de zaak is vervolgens door de politie onderzocht. Dit heeft geleid tot de vervolging van de verdachte en zes andere personen.
Kern van het verwijt is dat de medeverdachte [medeverdachte 1] postzegels heeft gedrukt en dat hij die in omloop heeft gebracht. Alleen PostNL mag postzegels (laten) maken die gebruikt kunnen worden voor haar diensten. De zegels worden in opdracht van PostNL gedrukt. [medeverdachte 1] heeft nooit zo’n opdracht van PostNL gehad.
[medeverdachte 1] heeft niet betwist dat hij bedrijfsmatig postzegels heeft aangeboden via verschillende sites. Klanten hebben die zegels besteld en geleverd gekregen. Ook staat niet ter discussie dat de handel in zegels [medeverdachte 1] geld heeft opgeleverd. Vanaf januari 2009 ontving [medeverdachte 1] ruim 1,8 miljoen euro aan betalingen van klanten, op een rekening van de rechtspersoon [naam bv 1] van waaruit [medeverdachte 1] zijn onderneming in postzegels exploiteerde. Ook de verdachte had een onderneming in onder andere postzegels: [naam bv 2] . De verdachte heeft evenmin betwist dat hij postzegels aanbood en verkocht. De verdachte ontkent zegels te hebben nagemaakt of bewust valse zegels te hebben verkocht. Alle verwijten die voortvloeien uit het kernverwijt, zoals oplichting, witwassen en lidmaatschap van een criminele organisatie zijn onterecht, aldus de verdachte.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er voldoende bewijs is voor vier van de vijf verwijten aan het adres van de verdachte: de zegels die hij en [medeverdachte 1] verkochten, zijn vals en dat wist de verdachte. Omdat de zegels als echt verkocht werden zijn de klanten van [medeverdachte 1] en de verdachte opgelicht. De criminele opbrengst is witgewassen. Er is sprake van medeplegen en van een criminele organisatie, zij het dat die zich beperkt tot twee personen, waar de officier van justitie uitgaat van vier.
De rechtbank kan niet buiten gerede twijfel vaststellen dat de verdachte de valse zegels zelf gedrukt heeft of dat hij dat samen met anderen heeft gedaan. Dat levert vrijspraak op van feit 1.
De rechtbank zal hierna eerst de bewijsmiddelen weergeven die het onderzoek van PostNL, de politie en deskundigen heeft opgeleverd. Naar de vindplaatsen wordt in de eindnoten verwezen. Uit de bewijsmiddelen zal de rechtbank conclusies trekken voor de feiten 1 en 2. Daarna komen de overige feiten aan de orde.
Omdat er nogal wat personen, b.v.’s en ondernemingen in het dossier voorkomen, begint de rechtbank met een kort “who is who”.
Het onderzoek en de betrokken (rechts)personen
Naar aanleiding van meldingen uit het midden- en kleinbedrijf dat er valse postzegels in omloop waren, heeft PostNL een onderzoek ingesteld. Hieruit bleek dat er valse zegels waren verzonden vanuit ondernemingen die gelieerd waren aan de rechtspersoon [naam bv 1] (hierna [naam bv 1] ). De zegels waren te bestellen via de website van [naam bv 1] : [naam website 1] (hierna [naam website 1] ). Men kon via deze website tegen een lager tarief dan bij PostNL postzegels bestellen. [medeverdachte 1] stond sinds 28 september 2011 geregistreerd als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bv 1] . Voor die tijd werd deze rechtspersoon bestuurd door een persoon genaamd [medeverdachte 2] , medeverdachte in dit dossier.
Uit het onderzoek bleek dat [naam bv 1] samenwerkte met de onderneming [naam bv 2] . Dit was een bedrijf in postzegels en munten. De verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van de rechtspersoon die deze onderneming dreef. De verdachte had ook nog een eenmanszaak met de naam [naam eenmanszaak]en had meer B.V.’s, met de handelsnamen [naam bv 3] / [naam bv 4] en [naam bv 5]
Niet alleen via de site [naam website 1] , maar ook via verschillende affiliate sites kon men tegen een lager tarief postzegels bestellen. Wederverkopers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] beheerden twee van deze affiliate sites. [benadeelde 1] beheerde de website [naam website 2] en [benadeelde 2] beheerde de website [naam website 3] . [naam bv 1] / [naam website 1] verzorgde de verzending en de financiële afhandeling van de zegels en [benadeelde 2] en [benadeelde 1] ontvingen een commissie van 10%. [benadeelde 2] had een bedrijf genaamd [bedrijfsnaam 1] te [vestigingsplaats 1] en [benadeelde 1] had een webshop genaamd [bedrijfsnaam 2] .
Bewijsmiddelen, deel 1: Het onderzoek van PostNL en de aangifte door PostNL
Op 9 december 2011 deed aangever [naam security officer] , werkzaam als security officer, namens PostNL aangifte van de verkoop van valse postzegels, die via meerdere sites te koop werden aangeboden aan met name het midden- en kleinbedrijf. PostNL is door het midden- en kleinbedrijf in het bezit gesteld van deze vermoedelijk valse zegels. PostNL heeft de zegels laten onderzoeken door H.W. van der Vlist, deskundige op het gebied van filatelie. Hij heeft geconcludeerd dat het telkens een combinatie betrof van echte en valse zegels.
Naast het onderzoek naar de valsheid deed PostNL onderzoek naar de herkomst van de valse zegels. De zegels werden aangeboden op sites waar men postzegels kon kopen voor een aanzienlijk lager tarief dan bij PostNL gehanteerd werd. De sites waren onderling vergelijkbaar: ze gebruikten dezelfde voorbeelden van postzegels. Vanuit twee plaatsen kon besteld worden: Utrecht en Sittard.
Het ging voornamelijk om [naam website 1] en andere affiliate sites. [naam website 1] was gelieerd aan de rechtspersoon [naam bv 1] , waarvan een persoon genaamd [medeverdachte 1] vanaf 28 september 2011 enig aandeelhouder en bestuurder was. PostNL heeft daarop een bestelling gedaan op de site [naam website 1] en heeft postzegels ontvangen. Het bleek weer om een combinatie te gaan van echte en valse zegels.
In december 2011 plaatste PostNL nog een bestelling bij de affiliate site [naam website 3] . Bij de bevestiging van deze bestelling stond het e-mailadres van [benadeelde 2] .
Ook nu bleek het weer te gaan om een combinatie van echte en valse zegels, die aan de kernmerken voldeden zoals deskundige Van der Vlist aan de hand van de eerste controle al had omschreven.
Tevens heeft PostNL diverse controles uitgevoerd in verschillende sorteercentra. Bij die controles kwam naar voren dat gebruik werd gemaakt van dezelfde vervalsingen met dezelfde waardes: telkens zegels van 44 eurocent (Van Halemzegel), 1 en 3 euro van de Struycken serie (Beatrixzegels) en zegels van de Struycken serie van onder andere 6,50 en 7 gulden (Beatrixzegels).
In de nacht van 7 op 8 december 2011 is een groot aantal zendingen opgehouden in sorteercentra, afkomstig van de verschillende websites, zoals hiervoor genoemd.
In een van de enveloppen zat voor meer dan € 1.000,- aan valse postzegels. Ook de envelop zelf was gefrankeerd met valse zegels. Deze waren aangebracht op stickers.
In de nacht van 8 op 9 december 2011 werden 59 poststukken aangetroffen, afkomstig van een van de sites. Dit bleek uit de gegevens van de afzender. Ook op deze 59 enveloppen zat telkens een sticker met daarop valse postzegels.
Vervolgens zijn medewerkers van PostNL op 9 december 2011 naar het adres [adres 1] in Sittard gegaan. Uit het onderzoek was namelijk gebleken dat in augustus 2011 bij PostNL door klant [naam bv 1] met het adres [adres 2] 250 verzendbiljetten voor pakketten werden aangevraagd. Bij de bestelling was echter een ander afleveradres opgegeven: [adres 1] in Sittard. De medewerkers van PostNL constateerden dat hier [naam bv 2] gevestigd was, een postzegel- en muntenhandel. Verwezen naar een kantoortje achterin het pand werden de medewerkers van PostNL te woord gestaan door een man die hun uiteindelijk stickervellen met postzegels overhandigde, samen met een zogenaamde transportbon en factuur op naam van [naam bv 2] . Het bedrag dat hiervoor betaald moest worden, kon overgemaakt worden.
Bij de aangetekende stukken die van de sites van [medeverdachte 1] afkomstig waren, trof PostNL op 8 en 12 december 2011 vier aangetekende stukken aan van [naam bv 2] uit Sittard. Op deze poststukken werd als frankering ook een sticker met valse postzegels aangetroffen. [naam bv 2] was, zoals hiervoor omschreven, naar voren gekomen als afleveradres voor bestellingen van [naam bv 1] bij PostNL.
Na 12 december 2011 bleek dat nagenoeg geen aangetekende stukken meer werden ontvangen op het sorteercentrum die herkenbaar waren aan het adres van de afzenders van de verdachte sites of aan het gebruik van stickers met valse postzegels.
Op 15 december 2011 werd namens PostNL Security een bestelling geplaatst bij [naam website 1] . Twee dagen later werd de bestelling ontvangen: op de stickervellen bleken wederom telkens de kenmerkende valse postzegels te zitten, telkens in combinatie met 1 of 2 echte zegels van een lage waarde. Bij deze zending was het opmerkelijk dat geen gebruik meer werd gemaakt van een frankering met valse zegels, maar dat de envelop waarin de stickervellen zich bevonden voorzien was van een zogenoemde digitale postzegel. Deze digitale zegel was gekoppeld aan de klant van PostNL: [medeverdachte 1] van [naam bv 1] .
In het sorteercentrum voor aangetekende stukken in Arnhem werden op 16 december 2011 twee zendingen achterhaald, verzonden door [naam bv 1] , waarop stickers zaten met valse zegels. Een van deze zendingen was geadresseerd aan [naam bv 2] aan de [adres 1] in Sittard.
Civiel beslag
Vervolgens werd op 19 december 2011 namens PostNL civiel beslag gelegd op verschillende plaatsen, zo ook bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] van [benadeelde 2] in [vestigingsplaats 1] , bij [naam bv 1] en bij [naam bv 2] in Sittard.
Bij [bedrijfsnaam 1] in [vestigingsplaats 1] werden stickervellen aangetroffen met merendeels valse postzegels en lege enveloppen met valse zegels. Op een deel van deze enveloppen stond als afzender [naam website 3] , [naam bv 1] in Sittard.
Bij [naam bv 2] werden 77 enveloppen met aan [naam bv 2] retour gezonden post aangetroffen met daarop valse zegels van 44 eurocent en 107 reclamefolders van [naam bv 2] met daarop valse postzegels van 44 eurocent, 3 enveloppen van [naam bv 4] met daarop valse postzegels van 44 eurocent, 7 gulden, 6,50 gulden en 2 gulden.
Aangever [naam security officer] en zijn collega [naam collega] van PostNL brachten op 21 december 2011 een bezoek aan [benadeelde 2] . [benadeelde 2] verklaarde tegenover hen dat hij via [benadeelde 1] in contact is gekomen met [naam website 1] , [naam bv 1] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] had voor [benadeelde 1] reeds een affiliate site geregistreerd en heeft vervolgens hetzelfde voor [benadeelde 2] gedaan. [benadeelde 1] kreeg de site [naam website 2] en [benadeelde 2] [naam website 3] . Zij kregen van [naam website 1] hiervoor ieder 10% commissie over de verkopen. Ook verklaarde [benadeelde 2] dat [medeverdachte 1] ook andere affiliate sites had opgezet, namelijk: [naam website 4] , [naam website 5] , [naam website 6] , [naam website 7] , [naam website 8] .
In de periode van 19 tot en met 23 januari 2012 werden in diverse sorteercentra voor brieven nog 16 poststukken aangetroffen met valse zegels.
Strafrechtelijk beslag
In het strafrechtelijk onderzoek is later een doorzoeking geweest in de woning/verblijfplaats van [medeverdachte 1] aan de [adres 3] in Keulen in Duitsland. Daar werd een aantal foto’s aangetroffen op één van zijn computers. Eén van de foto’s toont vier stickervellen, waaronder één stickervel met daarop postzegels met de waarde 44 eurocent en een onbekende waarde (Beatrixzegels).
Overige verkopen/leveringen door [naam bv 2]
Door [naam bv 2] zijn niet alleen op 9 december 2011 aan de medewerkers van PostNL stickervellen verkocht, zoals hiervoor vermeld. [naam bv 2] verkocht vaker zulke stickervellen. In de op 8 en 12 december 2011 bij de controle aangetroffen vier aangetekende stukken van [naam bv 2] werden ook namaakzegels aangetroffen, die [naam bv 2] aan vier klanten had verzonden (gefrankeerd met valse zegels).
Een medewerker van [naam bv 2] , [benadeelde 14] , heeft verklaard dat [naam bv 2] ook een eigen verkoop had van stickervellen. [naam bv 2] deed dat voor een kleine groep klanten in de regio. Het ging om andere aantallen dan bij [naam website 1] . Het was veel kleiner van opzet.
Een andere medewerkster, [getuige 1] , verklaarde dat zij stage liep bij [naam bv 2] en dat [naam bv 2] postzegels op stickervellen verkocht aan [naam website 1] . Het waren postzegels die op stickervellen geplakt waren. Zij heeft geholpen met het plakken van stickers, maar ze kregen ook vaker al complete stickervellen met daarop al postzegels geplakt. Zij weet niet waar die vandaan kwamen. In haar herinnering nam de verdachte die zelf mee. Ze heeft weleens gezien dat de verdachte complete stickervellen met postzegels uit zijn tas haalde.
Verder hebben klanten van [naam bv 2] naar aanleiding van de civiele zaak die PostNL tegen de verdachte heeft aangespannen, zegels retour gestuurd. Dit betreft een verkoop van twee vellen met stickers. Deze verkoop moet gelet op de datering van de begeleidende brief van de klant voor 1 januari 2012 hebben plaatsgevonden.Nog drie andere klanten van [naam bv 2] hebben zegels retour gestuurd.
Valsheid zegels: deskundigenonderzoeken
Door verschillende deskundigen op het gebied van filatelie zijn de inbeslaggenomen zegels onderzocht.
Als eerste heeft deskundige H. van der Vlist, in opdracht van PostNL, onderzoek gedaan naar de zegels die door klanten aan PostNL waren overhandigd en die hem ter hand werden gesteld.
De zegels die hij heeft onderzocht, waren geplakt op een adresstrook en vermeldden de volgende waardes: 1 euro, 3 euro, 6,50 gulden, 7 gulden en 44 eurocent. Van der Vlist heeft in zijn rapport van 21 november 2011 vermeld dat hij de valsheid aan de hand van een aantal criteria heeft vastgesteld, namelijk druktechniek, beeldopbouw, inktkleuren, wijze van perforatie, papiersoort, gomsoort en reactie onder UV-licht. Hij concludeerde dat op de adresstroken naast voornoemde valse zegels ook echte zegels waren bijgefrankeerd (onder andere van 2 cent).
Van der Vlist verklaarde in zijn verhoor dat de zegels vals waren en dat deze in groten getale zijn aangemaakt. Gelet op de manier van drukken, het vervaardigen en het slitsen vergt dit een dermate grote investering dat men dat niet zomaar even kan doen. Ter illustratie gaf Van der Vlist aan dat een slitsvorm € 1.500,- kost en een perforatievorm € 10.000,- tot
€ 15.000,-.
Deskundige M.H.M. van Eert is op vordering van de officier van justitie door de rechter-commissaris benoemd om onderzoek te doen aan de postzegels. De zegels die hij heeft onderzocht waren afkomstig van de diverse sorteercentra en van gedupeerden die de zegels via internet hadden aangeschaft. Van Eert heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de karakteristieken die aanwezig zouden moeten zijn, uitgaande van de originele zegels, ontbreken bij de onderzochte zegels. Hij heeft afwijkingen geconstateerd bij de druktechniek, de kleuren en de aanstraling onder UV-licht. Bij al de hem aangeboden documenten (zegels van 0,44 eurocent, 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden en 7 gulden en 1 en 3 euro) zijn valse zegels gebruikt van eenzelfde origine. Gelet op de productiemethode en de kwaliteit van de zegels mag worden uitgegaan van een aanzienlijke partij.
Omdat het een dusdanig grote hoeveelheid te onderzoeken zegels betrof, heeft opsporingsambtenaar [verbalisant 1] onderzoek gedaan aan een groot aantal bij de benadeelden inbeslaggenomen zegels aan de hand van de instructie die hij had ontvangen van deskundige Van Eert. Van Eert heeft hierbij verbalisant [verbalisant 1] gewezen op de glanslaag die over het hele zegelbeeld te zien was, de tanding van de namaakzegels (wel of geen scheurschade) en de wijze waarop de inkt zich op de zegel bevond door de offsetdruktechniek.Verbalisant [verbalisant 1] heeft aan de hand van deze criteria vastgesteld dat het in bijna alle gevallen ging om valse zegels. Het ging hierbij voor het merendeel om dezelfde waardes.
In opdracht van de rechtbank van 13 mei 2014 zijn de inbeslaggenomen zegels steekproefsgewijs onderzocht door deskundige A. Christie van Walsall Security Printers Limited en door deskundigen J. Vos en O. Postmus van Joh. Enschedé Banknotes. Deze drukkers hebben in opdracht van PostNL (en/of haar voorgangers) de typen postzegels vervaardigd waarvan blijkens het onderzoek valse versies in omloop waren.
Deskundige Christie verklaart dat Walsall voor PostNL Beatrixzegels van 1 en 3 euro heeft gedrukt. Geen van de voorbeeldzegels die hem ter beschikking zijn gesteld zijn echter gedrukt door Walsall. Hij gelooft ook niet dat die zegels gedrukt zijn bij een andere, erkende leverancier van PostNL en is er daarom zeker van dat ze zijn vervalst (
de rechtbank begrijpt dat hiermee de juridische term vals wordt bedoeld). Na vergelijking met de door de politie voorgelegde voorbeeldzegels zijn de volgende afwijkingen geconstateerd:
- het kenmerkende cellulaire drukpatroon en de inktdichtheid van de gedrukte elementen komen niet overeen,
- de schaduwen en kleuren van de gedrukte afbeeldingen komen niet overeen,
- op de verdachte zegels is geen fosforinkt gebruikt en
- de vorm, kwaliteit en consistentie van de gestanste perforaties zijn verschillend.
Deskundigen Vos en Postmus van Joh. Enschedé hebben toegang gekregen tot een representatief deel (opgenomen in 4 mappen) van de ongeveer 200.000 inbeslaggenomen postzegels.
Dit waren zegels met de eerder genoemde waardes: 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden, 7 gulden en de 44 eurocent Van Halemzegel. Zij concluderen dat de zegels op essentiële punten afwijken van de originele door Joh. Enschedé gedrukte zegels. Dit concluderen zij na onderzoek naar de manier van drukken, het papier waarop ze gedrukt zijn, de tanding, de afbeelding op de zegels, de lijnen en de fosforlaag. Deze postzegels zijn nooit door derden gedrukt. Zij concluderen dat deze zegels niet door hen gedrukt zijn.
Conclusies van de rechtbank en overwegingen ten aanzien van het verweer
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er wettig bewijs voorhanden is dat op grote schaal valse postzegels geleverd zijn door [medeverdachte 1] via de sites die hij daarvoor had geregistreerd. Ook door [naam bv 2] , de onderneming van de verdachte, zijn volgens dit bewijs valse zegels geleverd.
8 typen zegels
Wat verder opvalt en de overtuiging sterkt is het volgende. Het ging bij de controles van PostNL steeds om het aantreffen van dezelfde 8 typen zegels: zegels van waardes 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden en 7 gulden en 1 en 3 euro, met telkens dezelfde afbeelding van Beatrix en om de zegel met strepenpatroon van 0,44 eurocent (zakelijke Van Halemzegels). Gelet op de productiewijze moet het om een aanzienlijke partij zijn gegaan en aangenomen mag worden -zie ook het deskundigenbericht van Van der Vlist- dat deze valse zegels uit één bron kwamen.
Op de aangetroffen stickervellen is een duidelijk patroon te herkennen voor de wijze waarop de zegels moesten worden aangebracht. Dit leidt de rechtbank af uit het uiterlijk van de in het dossier opgenomen afbeeldingen van de stickervellen en de instructie op een vel zegels uit het beslag bij [medeverdachte 1] : een handgeschreven instructie in de Duitse taal dat enkele plekken vrijgelaten moesten worden naast de Beatrix- en Van Halem-zegels.
Het gaat iedere keer om een reeks van de voornoemde valse zegels waarbij steeds één specifieke plek over is, bedoeld voor een echte zegel van een lage waarde, zoals van twee eurocent, de zogenaamde bijplakzegel. Deze 2 centzegel werd geplakt bij de valse 44 centzegel, opdat een geldend tarief voor verzending werd bereikt: in 2011 was dat 46 eurocent voor gewone brieven. Het tarief voor pakketten was € 6,75. Op de instructie staat dan vermeld dat op de vrije plekken zegels van 45 of 75 cent moeten komen.
Die bijplakzegels hebben vervolgens een uiterlijk dat juist sterk varieert (bijvoorbeeld van de serie Vier Jaargetijden of kinderpostzegels). Dit patroon van echte en valse zegels is dus doelbewust gekozen.
Het kan voor de rechtbank niet anders zijn dan dat die keus verband houdt met de manier waarop PostNL de zegels afstempelde. De postverwerkingsmachines van PostNL reageren namelijk op de opgedrukte fosforescerende of fluorescerende balk of in papier aangebrachte strijklaag. Door de toegevoegde stof, die bij de valse zegels ontbrak, kon de machine de plaats bepalen waar een stempel moest komen. PostNL controleerde de zegels dus op echtheid, maar controleerde niet alle zegels: slechts 1 zegel per pakket/envelop op 1 specifieke plek op het poststuk volstond om de zending door te laten. Dit was bij veel filatelisten bekend.
Als het zo zou zijn geweest dat de verdachten over vele jaren vanuit vele verschillende kanalen hadden ingekocht zoals zowel [medeverdachte 1] als de verdachte verklaren, dan waren er niet op de onderhavige schaal valse zegels aangetroffen van hetzelfde type met dezelfde valsheidskenmerken en met iedere keer dezelfde manier van aanbrengen op stickers. Dan had daar veel meer variatie in te zien moeten zijn. De beweerdelijke inkoop van al de aangetroffen zegels via verschillende kanalen vindt de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De modus operandi van de bedenker dan wel maker van de stickers is erop gericht geweest controle te omzeilen en ontdekking van zijn valse praktijk te voorkomen.
De rechtbank stelt dan ook niet alleen vast dat het ging om valse postzegels, maar dat het gelet op de modus operandi ook niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] en de verdachte wetenschap hadden van de valsheid. Zij hebben dus met opzet valse postzegels te koop aangeboden en verkocht.
De rechtbank ziet niet de noodzaak om in het kader van wetenschap van de verdachte, zoals door de raadsman bij pleidooi nog verzocht, de getuige Van Lokven te horen.
Wie heeft de valse zegels gemaakt? Vrijspraak
Vervolgens is de vraag of de verdachte de valse zegels zelf heeft geproduceerd (zoals onder feit 1 ten laste is gelegd) of dat hij alleen gebruik heeft gemaakt van de valse zegels door deze te verhandelen (zoals onder feit 2 ten laste is gelegd en hiervoor is besproken).
Uit het dossier komt alleen naar voren dat [medeverdachte 1] in november 2011 heeft geïnformeerd naar een offsetdrukmachine waarmee postzegels gedrukt kunnen worden, dat hij in 2010 stansplaten heeft gekocht die ingebouwd kunnen worden in een drukmachine om de zegels te stansen en dat hij speciale inkt gekocht heeft. Dat duidt erop dat de [medeverdachte 1] plannen had om zelf zegels te gaan drukken en stansplaten gekocht heeft voor het laten drukken en stansen van zegels door anderen. Over de verdachte zegt het niets. Tot een concrete levering van de beoogde machine is het bovendien niet gekomen. De enkele interesse voor die machine van [medeverdachte 1] levert daarom voor de rechtbank geen bewijs op dat hij, noch de verdachte, in november 2011 of al eerder een drukmachine had waarmee hij de aangetroffen valse zegels heeft gedrukt en gestanst.
Bewijsmiddelen, deel 2. Medeplegen? Wederom: het inkoopverhaal kan niet kloppen.
Er is bij feit 2 sprake van medeplegen. Niet alleen [naam website 1] verkocht de kenmerkende stickervellen met valse zegels, ook het bedrijf [naam bv 2] van de verdachte deed dit. Daarbij is volgens de rechtbank nauw en bewust door de verdachte en [medeverdachte 1] samengewerkt.
De verdachte en [medeverdachte 1] hebben handel gezien in het verkopen van frankeergeldige zegels. [naam bv 2] was een zaak in postzegels en munten. De rechtbank twijfelt er niet aan dat bij [naam bv 2] als gevolg van het inkopen van verzamelingen een voorraad is ontstaan van frankeergeldige zegels die geen bijzondere (verzamel-)waarde hadden, maar nog wel konden worden gebruikt om post mee te frankeren. Ook twijfelt de rechtbank er niet aan dat [medeverdachte 1] ten behoeve van [naam website 1] zelf frankeergeldige zegels inkocht, zoals hij verklaard heeft, niet alleen bij verzamelaars en andere handelaars, maar ook bij de verdachte. Die zegels konden voordelig worden ingekocht, doorgaans met minstens 50% korting ten opzichte van de frankeerwaarde. Zo konden de oude zegels voor een lager tarief dan het geldende PostNL-tarief worden aangeboden aan derden en bleef er ook nog winst over voor de verdachte en [medeverdachte 1] . Dat alles staat wat de rechtbank betreft in zijn algemeenheid niet ter discussie.
Wat er volgens de rechtbank (en de officier van justitie) is gebeurd, is dat de verdachte en [medeverdachte 1] in deze handel hun voorraden aangevuld hebben met valse zegels. In 2011, met de toenemende bestellingen via internet, ging het uiteindelijk vrijwel uitsluitend om valse zegels (in combinatie met de echte bijplakzegels van lage waarden) en zijn de verdachten tegen de lamp gelopen. De verkopen voorafgaand aan de ontdekking van de valse zegels vonden plaats op dusdanig grote schaal, dat het op zichzelf valide verhaal van de verdachte en [medeverdachte 1] van inkopen van frankeergeldige zegels niet meer op kan gaan. Vervolgens is dat met gefingeerde facturen gemaskeerd in de administratie van [naam bv 2] en met gefingeerde betalingen in de omschrijvingen bij overboekingen van [naam bv 1] naar een rekening van [medeverdachte 1] in Duitsland. Dat blijkt uit het hierna weer te geven bewijs, naast uit wat de rechtbank hiervoor al heeft vermeld ter zake van de valsheid, de modus operandi en de productiewijze die duidt op één bron.
Om meer zicht te krijgen op de financiën van [naam bv 1] en [naam bv 2] is geprobeerd de boekhouding en de administratie van deze twee bedrijven tegen het licht te houden.
Tijdens het opsporingsonderzoek kon de administratie van [naam bv 1] en [naam website 1] niet worden getraceerd, op ongeveer 2500 verkoopfacturen van de internetverkopen na. Wel zijn er nog financiële gegevens in de vorm van de bankafschriften van [naam bv 1] voorhanden. Van [naam bv 2] zijn er stukken en andere administratieve/financiële informatiebronnen voorhanden.
De inkoopadministratie van [medeverdachte 1] is dus niet boven water gekomen. De portakabin die gebruikt werd voor de handel van [naam website 1] was vrijwel leeg toen op 22 december 2011 een doorzoeking werd verricht, terwijl die portakabin op 1 december 2011 nog volop in gebruik was volgens de getuige [benadeelde 2] . De stickervellen waren toen nog voorradig en ter plaatse werden bestellingen klaargemaakt.Er werden op 22 december 2011 wel nog 10 stickers met valse zegels aangetroffen, drukwerk en facturen, maar van de bedrijvigheid die [benadeelde 2] beschreef, was niets te bespeuren.
In de periode kort voor de inval ontdekte [medeverdachte 1] dat er problemen waren en dat justitie bij [naam bv 2] was. Dat blijkt uit aangetroffen Skypeberichten van die periode. De sites moesten van [medeverdachte 1] op zwart. In een Skypebericht van 20 december 2011 werd vervolgens aan [medeverdachte 1] gemeld dat de spullen waren opgeruimd en de laatste dingen in een container langs de A2 waren geduwd.Dat betekent volgens de rechtbank dat de portakabin van [naam website 1] in allerijl voor [medeverdachte 1] is leeggemaakt. Alleen dat al maakt dat getwijfeld moet worden aan het waarheidsgehalte van het inkoopverhaal van [medeverdachte 1] , die zoals gezegd ook nog eens geen inkoopadministratie had. Maar er is meer dan dat: getuigenverklaringen van handelaren en van leveranciers van [medeverdachte 1] schetsen een duidelijk beeld: er zijn geen inkopen van postzegels van de hoge waarden zoals die zijn aangetroffen op de stickervellen. Wél inkopen van lagere waarden.
Getuigen
Een postzegelhandelaar bij wie [medeverdachte 1] inkopen heeft gedaan, de getuige [benadeelde 21] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] bij hem alleen zegels heeft gekocht van lage waarden, 40 tot 80 guldencent en enkele keren ook van 90 guldencent. Dat was vanaf ongeveer januari 2011. Om guldenzegels met hoge waarden heeft [medeverdachte 1] hem niet gevraagd. Deze zegels waren ook zeldzamer. Als [medeverdachte 1] die bij hem in grote aantallen besteld zou hebben, zou hij er niet aan hebben kunnen komen, zelfs niet als hij er 100 procent van de frankeerwaarde voor zou willen betalen.Dat [benadeelde 21] alleen zegels van lage waardes heeft aangeboden en verkocht aan [medeverdachte 1] , blijkt ook uit een berichtenuitwisseling tussen beiden.
[benadeelde 21] werd verder ondervraagd over overboekingen van [naam bv 1] van bedragen die onder vermelding van zijn naam naar de privé bankrekening van [medeverdachte 1] zijn geboekt in de periode van 22 juli 2011 tot en met 19 december 2011 voor in totaal € 65.492,10.
Daarvan wist de getuige niets. Alleen het geld dat op zijn rekening is bijgeschreven, had hij van [medeverdachte 1] ontvangen en dat betrof ongeveer € 79.000,-. Hij verklaarde dit extra bedrag aan geld van de privé-overboekingen niet te hebben ontvangen.
Hieruit maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] het voor deed komen dat hij meer bij [benadeelde 21] heeft ingekocht dan alleen de bijplakzegels van lage waarden. In werkelijkheid zijn er helemaal geen zegels geleverd door [benadeelde 21] voor nog eens ruim € 65.000,-, laat staan zegels met een hoge frankeerwaarde.
Ook heeft [medeverdachte 1] zaken gedaan met een getuige genaamd [getuige 2] met wie [medeverdachte 1] in de periode oktober 2010 tot medio december 2010 heeft gemaild. [getuige 2] heeft tegen de politie verteld dat het ging om postzegels met waarden van 55 guldencent tot en met 1 gulden.
Een andere getuige, [getuige 3] , van veilingbedrijf en beursorganisatie [naam veilingbedrijf] heeft verklaard dat in aangeboden verzamelingen relatief weinig zegels zaten van hogere waarden. Een kavel van uitsluitend hogere waarden kwam misschien 1 keer op de 1000 kavels voor. De namen [naam bv 1] , [naam website 1] en [medeverdachte 1] zeiden de getuige niets. [naam bv 2] en de verdachte kende hij wel. De verdachte had wel eens wat gekocht bij [naam veilingbedrijf] , maar dat betrof geen frankeergeldige zegels.
Toen met hem over stickervellen werd gesproken waarop onder andere waarden zijn geplakt van 6,5 gulden, 7 gulden en 1 en 3 euro en gevraagd werd of die postfris in grote hoeveelheden aan te kopen waren antwoordde hij: “Ik weet ze niet te zitten. Ze zijn er natuurlijk wel. Ik denk als je dit bestelt bij een van de groothandels, je ze daar wel kunt kopen. Als ik hogere waardes wil hebben voor bijvoorbeeld 100.000 euro nominaal, dan is dat wel te koop bij een groothandel, maar je moet dan de hele veiling opkopen om die aantallen te kunnen kopen.” Verder verklaarde [getuige 3] dat bij een veiling je een veilingnota, een factuur kreeg en dat die per bank werd betaald.
De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] nimmer zo’n grote veilingaankoop kan hebben gedaan. Dat blijkt namelijk niet uit de gegevens van de bankrekening van [naam bv 1] : in het politieonderzoek zijn er geen posten gevonden op die rekening die te herleiden zijn naar zulke aankopen.
Een vergelijkbare verklaring over de verkrijgbaarheid van zegels met hoge waarden komt van een andere handelaar, de getuige [getuige 4] , van het bedrijf [naam bedrijf 1] Deze getuige verklaarde ook dat het grootste aanbod lage guldenzegels betrof, zoals van 45 cent tot en met 1 gulden. Aan hogere waarden was veel minder te komen. Het bedrijf kon met geen mogelijkheid voor grote bedragen aan zegels met waarden van 1 en 3 euro komen. De namen [naam bv 1] , [naam website 1] en [medeverdachte 1] kwamen in zijn administratie niet voor. [naam bv 2] kende hij wel, maar daaraan zijn geen frankeergeldige zegels geleverd.
Een volgende getuige, [getuige 5] , die veelal op buitenlandse veilingen kocht, verklaarde eveneens dat hij vrijwel geen aanbod van frankeergeldige zegels van hogere waarden tegenkwam. Bij verzamelingen schatte hij het percentage op minder dan 5 procent. De namen [naam bv 1] , [naam website 1] en [medeverdachte 1] zeiden hem niets. Postzegels van waarden zoals op de stickervellen kwam hij niet tegen.
Kortom: er blijkt niets van inkopen op enige schaal door [medeverdachte 1] van de 8 typen zegels die in het onderzoek op de stickervellen zijn aangetroffen. Er zijn geen posten op de bankrekening van [naam bv 1] te vinden die te herleiden zijn tot inkopen daarvoor, maar alleen naar nepaankopen, zoals bij [benadeelde 21] .Zegels van hoge waarden waren slecht verkrijgbaar.
Bij [getuige 2] heeft [medeverdachte 1] ook alleen zegels van lage waardes aangekocht. Opvallend genoeg laat [medeverdachte 1] een grote partij van 44 centzegels lopen. Een persoon genaamd [naam 1] bood [medeverdachte 1] namelijk rond november 2010 een grote partij zegels van 44 cent aan. Op dat aanbod ging [medeverdachte 1] niet in.Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van inkopen ook niet kan blijken, omdat de zegels uit een illegale productiebron afkomstig waren. [medeverdachte 1] had de 44 centzegels van [naam 1] dan ook helemaal niet nodig. Alleen bijplakzegels om ontdekking te voorkomen en die heeft hij bij herhaling ook gekocht.
De inkopen en de administratie van [naam bv 2] : ook nepfacturen
Ook ten aanzien van de verdachte geldt wat er door de hiervoor genoemde getuigen is verklaard over de zeldzaamheid van zegels van hogere waarden. Daarnaast hebben die getuigen geen frankeergeldige zegels aan hem geleverd. Er zijn nog meer getuigenverklaringen die het inkoopverhaal van de verdachte onderuit halen: geen inkopen van postzegels van de hoge waarden zoals die zijn aangetroffen op de stickervellen.
Zo heeft de getuige [getuige 6] aan de verdachte in 2011 frankeergeldige guldenzegels verkocht, maar die partijen bestonden voor 90 % uit postzegels met een lage waarde.
Verder heeft ook de verdachte een nepinkoop gedaan, bij de getuige [getuige 7] . In de inkoopadministratie van [naam bv 2] staat dat er op 10 maart 2011 een aankoop is gedaan bij getuige [getuige 7] voor € 25.500,-.Dit bedrag blijkt volgens het kasboek door de verdachte contant te zijn opgenomen.Aan [getuige 7] werd de aankoopnota getoond op briefpapier van [naam bv 2] . [getuige 7] verklaarde hierover dat hij slechts bemiddeld heeft voor de verkoop van albums. Die werden zonder factuur gekocht door de verdachte. Het bedrag van € 2.500,- kon kloppen, maar het bedrag van € 23.000,- niet. De handtekening op de bon was wel zijn handtekening, maar dit bedrag moet er later bij zijn gezet. Hij verklaarde in ieder geval aan de verdachte geen postzegels te hebben verkocht.
Er zijn meer administratieve bescheiden van [naam bv 2] die de politie heeft kunnen onderzoeken. Er zijn facturen aangetroffen van [naam bv 2] aan [naam website 1] voor geleverde frankeergeldige zegels. In de woning van de verdachte werden 99 verkoopfacturen aangetroffen uit 2011 bestemd voor [naam website 1] . Er bleek in totaal voor € 428.761,10 gefactureerd te zijn aan [naam website 1] .
Een bedrag van € 27.837,- had volgens de omschrijving betrekking op bijplakzegels en € 5.860,- op verrichte werkzaamheden.In tegenstelling tot de facturen gericht aan derden werd op deze facturen geen specifieke frankeerwaarde of specifiek kortingspercentage vermeld.
Van de rekening van [naam bv 1] is door [naam website 1] veel geld overgeboekt naar [naam bv 2] en andere bedrijven van de verdachte: naar [naam bv 2] is in 2011 € 377.732,93,- overgeboekt. In 2009 en 2010 ging het nog om een bedrag van € 9.118,79.De politie heeft becijferd dat in 2011 het aandeel in de omzet van [naam bv 2] die door de handel met [naam bv 1] / [naam website 1] werd gegenereerd 43% bedroeg. In 2010 was dit nog ruim 2%.
In een periode van nog geen twee maanden voordat de valse praktijken aan het licht kwamen, heeft [naam bv 2] aan [naam website 1] 11 facturen gestuurd voor omvangrijke bedragen, maar zonder enige specificatie. De officier van justitie heeft deze facturen in zijn schriftelijk requisitoir opgesomd: voor een totaalbedrag van € 179.080,- aan postzegels geleverd, met factuurdata van 28 oktober 2011 tot en met 12 december 2011.
Aan deze leveringen kunnen echter niet in evenredigheid werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen. Daarvan blijkt helemaal niets. Uitgaande van het grote facturatiebedrag van [naam bv 2] aan [naam website 1] , dat volgens de verdachte betrekking had op de postzegeltransacties, zou je ervan kunnen uitgaan dat er, gelet op de hoeveelheid zegels die daarvoor ingekocht zouden moeten zijn, medewerkers bij [naam bv 2] en [naam website 1] in 2011 veelvuldig zegels hebben moeten sorteren uit ingekochte verzamelingen en andersoortige partijen. De in rekening gebrachte werkzaamheden gedurende heel 2011 zijn echter niet gespecificeerd en het bedrag is niet erg hoog. Uit de door de raadsman overgelegde winst- en verliesrekening over 2011 blijkt dat de lonen en salarissen in 2011 ten opzichte van 2010 juist zijn afgenomen.
Over al dat meerwerk wordt niet alleen niets vermeld op papier, maar ook niets verklaard door de diverse medewerkers of stagiaires van [naam bv 2] . Alleen medewerker [benadeelde 14] heeft over sorteerwerkzaamheden verklaard, maar ook dat het dan niet om allemaal dezelfde zegels ging. Daaruit maakt de rechtbank op dat die verklaring geen betrekking heeft gehad op de 8 typen zegels, waar het in deze zaak nu juist om draait.
Enkele van die verklaringen van werknemers of stagiaires komen hierna nog aan de orde. Zij verklaren wel over de stickervellen, maar niet over sorteerwerkzaamheden of enige intensivering daarvan.
Met dit alles, getuigenverklaringen, evidente nepfacturen en daarbij behorende nepbetalingen, blijkt voor de rechtbank dat de zegels die [medeverdachte 1] en [naam bv 2] leverden aan klanten niet legaal ingekocht waren, maar uit een niet legale bron kwamen. Gezamenlijk werd deze valse handelspraktijk verhuld. Dat levert een nauwe en bewuste samenwerking op: medeplegen. De verdachte heeft dus ook wetenschap gehad van de valsheid van de zegels en opzettelijk deze zegels verkocht aan derden.
De verklaringen van medewerkers
Die nauwe en bewuste samenwerking komt ook naar voren uit de verklaringen van medewerkers. Zij zijn gehoord over de dagelijkse gang van zaken en één medewerkster, [getuige 8] , verklaarde met betrekking tot de facturen bij de politie dat zij aan de hand van e-mails of mondelinge instructies van de verdachte (verkoop-)facturen opmaakte van [naam bv 2] aan [naam website 1] . Zij wist niet in hoeverre deze facturen conform de waarheid waren.Bij de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij aankoopnota’s moest schrijven in opdracht van de verdachte. Zij kon deze niet controleren op juistheid. De verdachte bepaalde voor hoeveel de nota’s geschreven moesten worden. De verdachte en [medeverdachte 1] praatten dagelijks met elkaar, met de deur dicht. De inkopen die de verdachte deed, zag zij feitelijk niet langskomen.
[getuige 8] heeft verder verklaard dat zij eigenlijk niet wist voor wie zij werkte. Tot 1 april 2012 was haar baas de verdachte. Daarna zou het bedrijf in de kantoormeubelen overgenomen worden door [medeverdachte 1] . Vanaf dat moment was [medeverdachte 1] haar werkgever. De verdachte zou de postzegelhandel houden.
Teelen heeft verklaard dat zij werkzaam was voor [naam bv 5] , een bedrijf van de verdachte, maar dat zij werkte voor [medeverdachte 1] en de verdachte. Zij waren partners. In opdracht van de verdachte heeft zij postzegels op etiketten geplakt. Zij is aangenomen door [medeverdachte 1] , maar de verdachte heeft haar arbeidscontract getekend.
[getuige 1] verklaarde dat zij van eind april 2011 tot 1 juli 2011 stage liep bij [naam bv 2] en dat [naam bv 2] postzegels op stickervellen verkocht aan [naam website 1] . Het waren postzegels die op stickervellen geplakt waren. Zij heeft geholpen met het plakken van stickers, maar ze kregen ook vaker complete stickervellen met daarop postzegels geplakt. Zij weet niet waar die vandaan kwamen. In haar herinnering nam de verdachte die zelf mee. Ze heeft wel eens gezien dat de verdachte complete stickervellen met postzegels uit zijn tas haalde.
Uit deze getuigenverklaringen blijkt dat het voor de medewerkers van zowel [naam bv 2] als [naam website 1] niet helemaal duidelijk was voor wie zij werkten. De verdachte en [medeverdachte 1] zijn duidelijk partners geweest die op dagelijkse voet met elkaar verkeerden en die als leidinggevenden werden beschouwd. De verdachte en [medeverdachte 1] hebben hun zaken niet strikt gescheiden gehouden, zoals zij zelf verklaard hebben. Beiden verkochten dus samen, in nauwe samenwerking met elkaar, stickervellen met valse zegels.
Pleegperiode
De handel in valse postzegels heeft zich tot grote proporties ontwikkeld in 2011, maar daarvoor zijn er ook al duidelijke aanwijzingen dat er valse zegels in omloop waren. Deskundige Van der Vlist heeft verklaard dat hij gezien heeft dat een adressticker afgestempeld was op 13 december 2010.Gelet op de investeringen die gedaan moeten worden om de onderhavige vervalsingen op de markt te kunnen brengen, waardoor het alleen loont door grote hoeveelheden te produceren, de productiewijze die wijst op één bron van de zegels, moet de handel eerder zijn aanvang hebben genomen. De rechtbank hanteert daarom als startdatum het begin van het laatste kwartaal van 2010. Het einde van de pleegperiode stelt de rechtbank vast op 20 december 2011, als de handel van [naam website 1] wordt opgedoekt met het leeghalen van de portakabin. Daarna zijn er geen blijken meer van handel in voornoemde 8 typen zegels.
Oplichting particulieren en ondernemingen (feit 3)
[medeverdachte 1] heeft met [naam website 1] en de andere sites veel klanten getrokken. De postzegels werden tegen gemiddeld 70% van de vermelde frankeerwaarde te koop aangeboden, voornamelijk via de site [naam website 1] , alsook via de affiliate sites [naam website 3] , [naam website 7] ., [naam website 2] en [naam website 3] .
De klanten die via deze sites postzegels bestelden, waren in de veronderstelling dat zij echte postzegels kochten. Toen zij erachter kwamen dat de aangekochte zegels vals waren, hebben zij aangifte gedaan. De zegels die zij nog in voorraad hadden, hebben zij aan de politie gegeven. Deze zegels konden niet meer door hen gebruikt worden waardoor zij financieel nadeel leden.
[medeverdachte 1] heeft door willens en wetens valse in plaats van echte zegels aan te bieden op de verschillende sites een onjuiste voorstelling van zaken gegeven om daar vervolgens misbruik van te maken. Hij heeft, niet alleen door deze valse zegels aan te bieden, maar ook door personen en bedrijven via e-mail en/of twitter te benaderen, anderen bewogen tot het kopen van deze, naar later bleek, valse zegels.
Verbalisant [verbalisant 1] en de deskundigen Van Eert hebben een representatieve steekproef van de overgelegde zegels onderzocht. Zij hebben geconcludeerd dat een groot deel van deze zegels vals was. De valsheid is hiervoor reeds uitvoerig besproken.
In de meeste ten laste gelegde gevallen acht de rechtbank oplichting bewezen. De navolgende personen hebben aangifte gedaan van de levering van valse postzegels dan wel verklaard over de door hen bestelde en vals gebleken zegels. Het betreft de aangevers [benadeelde 2], [benadeelde 3], [benadeelde 4], [benadeelde 5], [benadeelde 6], [benadeelde 7], [benadeelde 8], [benadeelde 9], [benadeelde 10], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13], [benadeelde 14], [benadeelde 15], [benadeelde 16], [benadeelde 17], [benadeelde 18] namens [naam bedrijf 2], [benadeelde 19], [benadeelde 20], [benadeelde 21], [benadeelde 22], [benadeelde 23], [benadeelde 24], [benadeelde 25], [benadeelde 26], [benadeelde 27], [benadeelde 28], [benadeelde 29], [benadeelde 30], [benadeelde 1]en [benadeelde 31].
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de zegels onderzocht die in beslag genomen zijn bij de volgende aangevers: [benadeelde 10], [benadeelde 11], [benadeelde 12], [benadeelde 13], [benadeelde 14], [benadeelde 15], [benadeelde 1], [benadeelde 6], [benadeelde 28], [benadeelde 31], [benadeelde 7]en [benadeelde 4]. [verbalisant 1] relateert dat ook deze zegels vals waren.
Verbalisant [naam collega] relateert dat hij zegels overhandigd heeft aan deskundige Van Eert die inbeslaggenomen zijn bij de aangevers: [benadeelde 3], [benadeelde 23], [benadeelde 22], [benadeelde 21], [benadeelde 20], [benadeelde 19], [benadeelde 18], [benadeelde 17], [benadeelde 27], [benadeelde 26], [benadeelde 25], [benadeelde 24]en [benadeelde 30]. Van Eert heeft aangegeven dat deze zegels alle vals waren.
Ten aanzien van de zegels die in beslag zijn genomen bij de aangevers [benadeelde 2] , [benadeelde 5] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] , [benadeelde 16] en [benadeelde 29] is er geen deskundigenrapport of proces-verbaal omtrent de valsheid voorhanden. De aangevers hebben wel verklaard dat PostNL of het postkantoor hen aangaf dat hun pakketjes valse zegels bevatten. Ondanks dat er met betrekking tot deze zegels geen deskundigenrapport dan wel een proces-verbaal van een verbalisant voorhanden is, is de rechtbank van oordeel dat de mededelingen van PostNL of postkantoor, voldoende zijn om bewezen te verklaren dat ook deze zegels vals waren en dat ook deze aangevers zijn opgelicht.
In de overige gevallen is de valsheid niet buiten gerede twijfel vast te stellen. In die zaken is er geen deskundigenrapport of proces-verbaal voorhanden en is er ook geen relevante mededeling van PostNL of postkantoor. Dit is het geval bij de volgende aangevers: [benadeelde 32] , [benadeelde 33] , [benadeelde 34] , [benadeelde 35] , [benadeelde 36] en [benadeelde 37] . In één geval bleken de zegels bovendien echt te zijn ( [benadeelde 34] ). Omdat het voor de rechtbank aannemelijk is dat de verdachte ook echte zegels heeft verkocht en geleverd, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het oplichten van deze personen.
Tot slot zij bij dit feit nog vermeld dat de rechtbank de verdachte bij de oplichting ook als medepleger beschouwt. De klanten die op de tenlastelegging zijn vermeld, zijn allen door [naam website 1] van [medeverdachte 1] bewogen tot het betalen van geld. Het waren dus niet de klanten van de verdachte. Op het eerste gezicht is hij dan juridisch niet degene die de oplichting begaat. De bijdrage van de verdachte aan het handelen van [medeverdachte 1] is echter zodanig daarmee verweven dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van het product dat de klanten van [medeverdachte 1] afnamen. Hij stelde [medeverdachte 1] in staat zijn praktijken te ontwikkelen en voort te zetten. Hun samenwerking is hiervoor al beschreven. Het gezamenlijke business-idee, de omzettoename die het voor de verdachte meebracht, het overboeken van gelden en de leveranties van bijplakzegels, waaraan de verdachte verdiende en het verhullen van de praktijken door middel van valse facturen: de verdachte en [verdachte] waren partners in crime.
Witwassen (feit 4)
Onder feit 4 wordt de verdachte verweten dat hij samen met anderen geld heeft witgewassen, dat wil zeggen dat de verdachte de criminele herkomst ervan verhuld heeft. De misdrijven die ten grondslag liggen aan het witwassen in deze zaak zijn het verhandelen van valse postzegels en de oplichting van de kopers van de valse zegels. Deze misdrijven (de feiten 2 en 3) acht de rechtbank bewezen. De rechtbank [verbalisant 3] hiervoor naar wat hiervoor bij deze feiten aan bewijs en bewijsoverwegingen is vermeld.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir het standpunt ingenomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen in de periode van 13 januari 2009 tot en met 2 februari 2011 voor een bedrag van € 495.284,-. Dit bedrag is verkregen door de verkoop van de valse postzegels, aldus de officier van justitie.
De rechtbank acht met de officier van justitie gewoontewitwassen bewezen. Zij komt wel tot een ander bedrag dan de officier van justitie.
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen hebben gehandeld in valse postzegels. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of het geld dat is verdiend met de handel in deze valse zegels, ook is witgewassen: verhuld of verborgen door de verdachte en/of [medeverdachte 1] . Omdat het gaat om een misdrijf dat zij zelf gepleegd hebben, is voor een veroordeling vereist dat zij gedragingen hebben verricht die gericht waren op het daadwerkelijk verhullen of verbergen van hun opbrengst. Het enkele voorhanden hebben van de opbrengst is dan niet genoeg. Volgens de rechtbank is voldaan aan dit extra vereiste.
Wat is nu die opbrengst geweest en hoe hebben [medeverdachte 1] en de verdachte die verhuld?
Bij feit 2 is al aan de orde gekomen dat de verdachte en [medeverdachte 1] gebruik hebben gemaakt van nepfacturen en nepbetalingen in het kader van de gefingeerde inkoopkant. Daarmee is verhuld dat zij geld verdienden met het verkopen van valse postzegels. Bij de verdachte gingen die verkopen op in zijn voor het overige volkomen legaal gebleken handel in zegels en munten. Illegale inkomsten kregen zo een legale glans: dat op zichzelf al levert witwassen op.
Verder factureerde de verdachte veelvuldig en boekte [naam bv 1] van [medeverdachte 1] geld over naar [naam bv 2] . Uit bankafschriften en facturen van [naam bv 2] uit 2008 tot en met 2011 bleek verder dat in deze periode voor een totaalbedrag van € 103.950,- is overgemaakt van de bankrekening van [naam bv 2] naar de privébankrekening van [medeverdachte 1] met nummer [rekeningnummer 1] . Bij de betreffende mutaties werden geen betalingskenmerken aangetroffen waaruit kon worden herleid waarop deze betalingen door [naam bv 2] aan [medeverdachte 1] betrekking hadden. Evenmin werden facturen of andere bescheiden aangetroffen waaruit de verplichting tot deze betalingen kon blijken.
Hierdoor werd de handel in valse zegels onzichtbaar. Dat levert witwassen op.
Uit die kluwen van handelingen en stukken valt echter niet meer op te maken wat nu exact het witgewassen bedrag is geweest. Aanknopingspunt is in elk geval het volgende.
Op de bankrekening van [naam bv 1] (met nummer [rekeningnummer 2] ) zijn iDealbetalingen binnengekomen en een groot aantal rechtstreekse overboekingen van de klanten van [naam website 1] . In totaal gaat dat om een bedrag van € 1.806.448,08,-, binnengekomen van 13 januari 2009 tot 2 februari 2012. Uit het exceloverzicht van de politie kan worden berekend dat vanaf eind december 2010 tot in 2011 met deze betalingen in elk geval een bedrag van 1,2 miljoen eurogemoeid was.
In de visie van de officier van justitie moet het geldbedrag dat uit de handel in stickervellen is binnengekomen worden verminderd met een bedrag in verband met aangekochte -echte- bijplakzegels. Dit is in het dossier berekend aan de hand van de verhouding echte en valse zegels op de stickers van de aangetroffen zegels.(5,38 %). Wanneer de rechtbank dat toepast, dan komt zij op een bedrag van minstens € 1.135.440,-.
[medeverdachte 1] kon, hoewel [naam bv 1] toen formeel nog niet door hem was overgenomen, al vanaf december 2010 over die rekening beschikken. Dat kan gebaseerd worden op de verklaring van [medeverdachte 2] , degene op wiens naam de B.V. voor september 2011 stond.[medeverdachte 1] heeft naast met de hiervoor genoemde verhullende gedragingen het geld dat binnenkwam op de rekening van [naam bv 1] ook nog verborgen door het door te sluizen naar zijn eigen rekening en vervolgens weer contant op te nemen. Ook is er geld door [naam bv 1] overgeboekt naar familie van [medeverdachte 1] . Het contant opgenomen geld is niet meer te traceren.
In de periode van 3 december 2010 tot en met 2011 werd namelijk van de bankrekening van [naam bv 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] via 80 overboekingen een bedrag van € 826.871,00 overgemaakt naar verschillende bankrekeningen van [medeverdachte 1] in Nederland en in Duitsland. Vervolgens nam hij van deze privérekeningen in die periode weer een bedrag van € 640.613,- contant op.
Uit de bankafschriften van [naam bv 1] bleek dat er in 2010 en 2011 voor een totaalbedrag van
€ 121.050,- overgemaakt is naar bankrekeningen ten name van [medeverdachte 3] , de moeder van [medeverdachte 1] . Tevens is er geld overgemaakt naar zijn vader, [medeverdachte 4] , en een persoon genaamd [naam 2] . In totaal ging het om een bedrag van € 301.842,48. Nergens blijkt uit dat deze personen enige vordering hadden op [naam bv 1] of [medeverdachte 1] . Dit betroffen dus onverschuldigde betalingen.
Tot slot werden de inkomsten door [medeverdachte 1] buiten het zicht van de fiscus gehouden.
Bij alle in- en verkopen van frankeergeldige zegels werd door [naam bv 1] , [naam website 1] en door de verdachte de margeregeling toegepast voor de omzetbelasting. Dit wil zeggen dat op de facturen werd vermeld “margeregeling van toepassing”. Dit houdt in dat geen omzetbelasting hoeft te worden berekend over de omzet, maar dat op jaarbasis omzetbelasting moet worden afgedragen over de marge die in een jaar is gerealiseerd.
Een van de eisen om deze regeling toe te mogen passen, is dat er zogenaamde inkoopverklaringen moeten zijn. Er werden in dit onderzoek door de verbalisanten geen inkoopverklaringen aangetroffen van [naam bv 1] of [naam website 1] . Dit betekent dat ten onrechte over de gehele verkoop geen omzetbelasting is berekend. Door [medeverdachte 1] werd geen aangifte gedaan van omzet- of vennootschapsbelasting.Evenmin heeft [medeverdachte 1] aangifte inkomstenbelasting gedaan.
Dat alles betekent dat [medeverdachte 1] voortdurend bezig is geweest zijn illegaal verworven geld te verbergen/verhullen. Dat gebeurde op verschillende manieren: via nepfacturen en nepbetalingen, banktransacties over en weer met [naam bv 2] van de verdachte, het niet onder de aandacht brengen van de inkomsten bij de fiscus, via overboekingen naar zijn privérekening en rekeningen van anderen en via het contant opnemen van geld, zodat niet is na te gaan wat er met dit geld gebeurd is. De verdachte heeft, ook al heeft hij mogelijk geen zicht gehad op alle precieze verhullende transactie van de [medeverdachte 1] , hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
De verdachte heeft zich dan ook samen met [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, zoals primair ten laste is gelegd, over een periode die gelijk is aan die van feit 2.
Criminele organisatie (feit 6)?
Hiervoor is beschreven dat de verdachte en [medeverdachte 1] valse zegels verkocht hebben, klanten opgelicht hebben en hebben witgewassen. Zij zijn in elk geval aan te merken als medeplegers. Aan de verdachte wordt verweten dat hij zijn criminele activiteiten ook nog in samenwerking verrichtte met de medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] . Zij zouden zo een criminele organisatie hebben gevormd, aldus de officier van justitie.
Om te komen tot de bewezenverklaring voor deelname aan een criminele organisatie is vereist dat er binnen de groep gemeenschappelijke regels zijn en een gemeenschappelijke doelstelling. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging opgenomen te worden maar moet wel uit de bewijsmiddelen blijken.
Voor het bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan het bestaan van een meer duurzame of gestructureerde samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van verrichte activiteiten van de deelnemers gericht op het doel. Een verdachte moet dus tot het samenwerkingsverband behoren en een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk of die gedragingen ondersteunen.
Belangrijk is verder dat deelnemers aan de organisatie in zijn algemeenheid weten dat de organisatie zich met misdrijven bezig houdt.
Aan al deze criteria is voldaan, als ze worden toegepast op de verdachte en [medeverdachte 1] . Dat blijkt voldoende uit de hiervoor beschreven samenwerking tussen hen. De rechtbank zal feit 6 bewezen verklaren met de opmerking dat in de tenlastelegging niet expliciet is opgenomen dat de organisatie gehandeld heeft in valse zegels, maar alleen het namaken ervan. Dit is een omissie die verder geen gevolgen heeft, gelet op de vermelding van oplichting en witwassen die rechtstreeks verband houden met het verkopen van valse zegels.
Bij de andere verdachten is deelname aan de organisatie niet zonneklaar. [medeverdachte 1] heeft zijn zus [medeverdachte 6] en zijn toenmalige partner [medeverdachte 5] werkzaamheden laten verrichten voor de handel in postzegels. [medeverdachte 4] , de vader van [medeverdachte 1] , heeft geregeld dat [medeverdachte 1] over de bankrekening van [naam bv 1] kon beschikken ten behoeve van [naam website 1] , in de periode dat deze B.V. nog op naam van [medeverdachte 2] stond. Dat maakt hen echter niet zonder meer een strafbare deelnemer aan de handel in valse zegels, de oplichting van klanten en witwassen. De zus en ex-partner van [medeverdachte 1] hebben structureel, planmatig en duurzaam gewerkt voor [medeverdachte 1] , maar dat is niet genoeg: zij moeten er ook bewijsbaar van op de hoogte zijn geweest dat de verdachte en [medeverdachte 1] hen inzetten voor de verkoop van valse zegels. Daarvoor bevat het dossier echter onvoldoende harde aanknopingspunten. De valsheid van de zegels was niet gemakkelijk te zien en nergens blijkt uit dat zij bijzondere deskundigheid dienaangaande bezaten. De aard van hun relatie met [medeverdachte 1] maakt ook niet dat zij geweten moeten hebben dat er valse zegels werden verkocht. Zij kunnen dus niet als medeplegers van de feiten 2 en 3 of deelnemers van een criminele organisatie worden beschouwd.