3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 19 juli 2018 omstreeks 14:33 uur werden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de [adres 2] te Kerkrade gestuurd waar een binnenbrand zou zijn. Ter plaatse zagen zij dat de brandweer reeds bezig was met het bestrijden van een brand. Getuige [getuige] vertelde hun dat zij in de woning [adres 2] aanwezig was, samen met haar zevenjarige broertje [naam broer getuige] . Haar moeder, de huurster van [adres 2] , was op dat moment niet thuis. [getuige] had een harde klap aan de voorzijde van de woning gehoord waarna de deur tussen de woonkamer en de gang open vloog. Toen zij naar die deur liep en de gang in keek zag zij in die gang haar ex-stiefvader [verdachte] staan. Zij zag dat hij iets gooide in de slaapkamer van haar broertje en dat hij daarna snel de woning uit liep via de voordeur. Daarna begon het meteen te branden.
Uit nader onderzoek is gebleken dat in de betreffende woning sprake is geweest van brandstichting. Hierbij is gebruik gemaakt van een vluchtige ontbrandbare stof ter bevordering van de brand. Deze constatering wordt gestoeld op de afwezigheid van een elektrische of technische oorzaak én het aantreffen van een indicatie voor een vluchtige ontbrandbare stof in het hoeslaken van een matras. Het betrof een binnenbrand, die ontstaan is in een slaapkamer van de woning. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s blijkt dat de materiële schade aanzienlijk is geweest. Er is dus gemeen gevaar voor goederen geweest, welk gevaar zich ook had kunnen uitstrekken tot de rest van de woning en de zich aldaar bevindende inboedel.
Door met een vluchtige ontbrandbare stof brand te stichten in een woning waarin zich twee jonge mensen van achttien en zeven jaar bevonden, is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de brand zich ongecontroleerd en snel had kunnen uitbreiden en is evenzeer voorzienbaar dat de zich in de woning bevindende personen zich niet tijdig uit de voeten hadden kunnen maken. Er was door de brandstichting dus ook levensgevaar voor personen te duchten.
Door de politie werden camerabeelden veilig gesteld. [getuige] heeft verklaard dat zij verdachte na de brandstichting heeft zien wegrijden in een Opel Omega. Verbalisant [verbalisant 3] heeft vervolgens camerabeelden vanaf het adres [adres 3] te Kerkrade bekeken. Deze beelden zijn vanaf circa 230 meter afstand vanaf de plaats delict opgenomen. Om 14.30.26 uur zag verbalisant dat twee personenauto's vanuit de richting van de [adres 1] door het beeld kwamen gereden in de richting van de [adres 4] te Kerkrade. Dit was heel kort voordat bij de brandweer een melding binnenkwam van de brand. Hij herkende de vorm van deze auto als een Opel Omega. Aan de achterzijde zag hij een Nederlandse kentekenplaat met de combinatie [kenteken 1] . Verbalisant zocht vervolgens middels BVI-B het kenteken [kenteken 1] op en zag dat dit een Opel Omega betrof, zwart van kleur uit 1998. Deze stond op naam van [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , de vader van verdachte [verdachte] .
Ter terechtzitting van 26 augustus 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij op19 juli 2018 in een zwarte Opel Omega met het kenteken [kenteken 1] reed en in de buurt van de [adres 1] in Kerkrade is geweest.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 juli 2018 in de buurt was van de [adres 1] in Kerkrade, maar dat hij de brand niet heeft gesticht. Hij had die dag een afspraak in Heerlen bij uitzendbureau [naam uitzendbureau] . Daarna is hij naar de [naam supermarkt] gereden in de buurt van de plaats delict. Daar kwam hij een bekende tegen. Op het tijdstip van de brandstichting was hij in gesprek met deze bekende, die trainingspakken van hem wilde kopen. De raadsman van de verdachte heeft voorafgaand aan de terechtzitting per e-mail van 22 augustus 2019 de naam van deze bekende (zijnde [naam bekende] ) vermeld en ter terechtzitting een – in voorwaardelijk zin – verzoek gedaan om deze persoon als getuige te horen.
Bij de beoordeling van het door verdachte geschetste “alternatieve scenario” is allereerst van belang dat de verdachte bij de politie niets heeft verklaard over zijn ontmoeting met deze bekende en hij daar evenmin over heeft verklaard bij de rechter-commissaris.
Deze verklaring komt bovendien nadat de verdachte kennis heeft kunnen nemen van het gehele procesdossier met daarin – onder meer – een uitgebreid proces-verbaal van bevindingen Telecomgegevens, waaruit volgt dat de telefoon, waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij die die dag bij zich had, op de bewuste dag en ten tijde van het ontstaan van de brand zich bevond onder dezelfde cell-id als waar de plaats delict is gelegen en van het proces-verbaal waaruit volgt dat de auto waar de verdachte gebruik van maakte op camerabeelden nabij de plaats delict is gezien.
Deze bij de verdachte vooraf bekend veronderstelde kennis van het dossier maakt dat een nadien geschetst “alternatief scenario” zeer kritisch door de rechtbank wordt getoetst.
Wat tegen het door de verdachte geschetste alternatieve scenario spreekt is het feit dat [getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte in de woning heeft gezien, vlak voordat de brand ontstond. In het – kennelijk door de verdachte betoogde – scenario dat een ander dan de verdachte de brand zou hebben gesticht en [getuige] de verdachte “erbij zou hebben willen lappen”, zou [getuige] geweten moeten hebben dat de verdachte precies op het moment dat de brand ontstond, zich met zijn telefoon onder dezelfde cell-id bevond. Van die wetenschap bij [getuige] is niets gebleken.
Voorts past het scenario dat de verdachte schetst niet bij het proces-verbaal telecomgegevens, waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte op 19 juli 2018 een reisbeweging heeft gemaakt van Steenbergen, over België naar Kerkrade en weer terug naar Steenbergen, maar dat die telefoon geen zendmast in Heerlen (waar de afspraak met het uitzendbureau zou hebben plaatsgevonden) heeft aangestraald.
Tot slot pleit het niet voor de verdachte dat hij vijf dagen vóór 19 juli 2018 (spraak)berichten heeft gestuurd met de volgende tekst:
“och [slachtoffer 2] jongen, wat loop je je eigen op te regen jongen, ik ben met jou nog
niet klaar, echt waar ik ben met jou nog niet klaar, je gaat kapot geloof me, je gaat kapot, dat is een belofte die ik je doe, ik zweer het je, je zult straks geen cent meer hebben, helemaal
niks meer, tot aan de grond, geen kleding meer hebben, helemaal niks meer. En ik zou toch
een paar dingen de gaten houden als ik jou was, wordt nog gezellig.”
en
“O en by the way he, kijk jij denkt slim te zijn met veilig thuis he, dat je ingedekt bent he,
maar luister op het moment dat de dreigingen te groot worden zul je waarschijnlijk naar een
opvang moeten met de kleine., dus hou daar maar rekening mee”
en
“haar kind raakt ze kwijt", “alles wat ik betaald heb gaat eraan”, “ook al haar kleding [enter] meubels alles”.
en dat de verdachte ook nog een screenshot heeft gestuurd met de volgende tekst:
“de genade klap komt het hardst, als men hem niet verwacht.
Slimme mensen denken niet te worden overtroffen, maar dan verwijs ik toch naar de
bovenste zin [2 emoji’s van aap met handen voor ogen].”
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek om de heer [naam bekende] als getuige te horen acht de rechtbank niet noodzakelijk en zal, afgezien van het feit dat er voor een dergelijk voorwaardelijk verzoek geen wettelijke basis bestaat, dan ook worden afgewezen.
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi nog aangevoerd dat de getuigenverklaring van [getuige] niet betrouwbaar is, nu haar verklaring geen duidelijkheid verschaft over wát de verdachte precies in de slaapkamer heeft gegooid en zij aantoonbaar onjuist heeft verklaard over de auto waarmee zij de verdachte zag wegrijden. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog. Het feit dat onduidelijk is hoe de brand is ontstoken en dat ook [getuige] ’s verklaring daarover geen duidelijkheid verschaft, doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring dat zij kort voor het ontstaan van de brand heeft gezien dat de verdachte in de woning was en dat hij iets gooide in de slaapkamer van [naam broer getuige] . Dat zij, gezien alles wat daarna gebeurde, zich heeft vergist in de auto waarmee zij de verdachte zag wegrijden, doet daaraan ook niet af. Vast staat dat het in ieder geval een auto van hetzelfde merk en model was (Opel Omega). Dat de verdachte inderdaad nabij de plaats delict was (onder hetzelfde cell-id) en daarvandaan in een Opel Omega is weggereden is later door politieonderzoek bevestigd. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de waarneming van [getuige] te twijfelen.
De rechtbank acht feit 1, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op 28 juli 2018 doet [slachtoffer 1] aangifte van bedreiging door verdachte. Hij kreeg die dag een anoniem telefoontje. Hij hoorde, toen hij de telefoon opnam, de stem van verdachte. Verdachte deelde aangever mee dat hij constant heel goed om zich heen moest kijken en dat er van alles ging gebeuren. Aangever moest goed op zijn hoede zijn en steeds heel goed achterom kijken, want verdachte zou toeslaan om een moment hij het niet verwachtte. Aangever raakte onder de indruk van die bedreigingen en is hierdoor ook bang geworden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen analyse histo’s [slachtoffer 1] blijkt dat op 28 juli 2019 om 12:58:48 een telefoongesprek van 30 seconden heeft plaatsgevonden tussen de telefoon van [slachtoffer 1] en een telefoon die op 31 juli 2019 bij de verdachte in gebruik was. Diezelfde dag om 22:10 uur heeft [slachtoffer 1] gebeld met het landelijk politienummer.
Ter terechtzitting van 26 augustus 2019 heeft verdachte verklaard dat hij op 28 juli 2018 telefonisch contact heeft gehad met aangever [slachtoffer 1] , maar hij ontkent [slachtoffer 1] tijdens dit gesprek bedreigd te hebben. Tijdens dit telefoongesprek heeft hij [slachtoffer 1] slechts verzocht om op het adres [adres 2] , waar de brand had gewoed, ingeschreven te blijven staan. Dit was voor hem van belang, omdat hij vanwege zijn Ziektewetuitkering een adres in Nederland moest hebben waar hij ingeschreven moest staan.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring die de verdachte heeft afgelegd over het telefonisch contact met aangever [slachtoffer 1] niet aannemelijk, nu uit de informatiestaat SKDB-persoon van
1 augustus 2019 blijkt dat de verdachte destijds stond ingeschreven op [adres 5] te Kerkrade.
Nu vaststaat dat er telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en aangever en aangever kennelijk diezelfde dag de politie heeft gebeld, terwijl de verklaring van de verdachte over de aard van de telefoongesprek niet aannemelijk is, acht de rechtbank de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, de bedreiging op 26 juli 2018 niet bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de verduistering van de auto, nu uit het onderhavige dossier niet blijkt dat de auto toebehoorde aan aangeefster. Het enkele feit dat de auto op naam van de aangeefster stond, betekent namelijk niet dat zij daarvan ook de juridische eigenaar was.
Parketnummer 03/143427-19
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het aan de verdachte tenlastegelegde feit onder dit parketnummer bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangever [naam curator] (curator) namens [slachtoffer 3];
- het proces-verbaal van aangever [aangever] namens [slachtoffer 3];
- de schriftelijke bescheiden van het RDW.