ECLI:NL:RBLIM:2019:8094

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
03/248263-18 en 03/143427-19 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting, bedreiging en identiteitsfraude door verdachte in Kerkrade

Op 9 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting, bedreiging en identiteitsfraude. De verdachte heeft op 19 juli 2018 brand gesticht in de woning van zijn ex-vrouw, terwijl haar twee kinderen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet een vluchtige ontbrandbare stof heeft gebruikt, wat leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de aanwezige personen. De rechtbank hechtte geen geloof aan het alternatieve scenario dat de verdachte ter zitting naar voren bracht, en legde een gevangenisstraf van 4,5 jaar op, aansluitend bij de ernst van de feiten, die vergelijkbaar zijn met poging doodslag.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging van [slachtoffer 1] op 28 juli 2018, waarbij hij dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank achtte deze bedreiging bewezen, terwijl de verdachte werd vrijgesproken van de verduistering van een auto van [slachtoffer 2]. Verder werd de verdachte schuldig bevonden aan identiteitsfraude, waarbij hij de persoonsgegevens van zijn vader, die in een instelling verblijft, heeft misbruikt om financiële voordelen te behalen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn daden is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/248263-18 en 03/143427-19 (gevoegd ter terechtzitting)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Vlissingen op [geboortegegevens verdachte] ,
thans detineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.M. Dunsbergen, advocaat, kantoorhoudende te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging en de wijziging daarvan is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: brand heeft gesticht waardoor personen of goederen in gevaar zijn gebracht.
Feit 2: [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Feit 3 een auto van [slachtoffer 2] heeft verduisterd.
Parketnummer 03/143427-19
Meermalen gebruik heeft gemaakt van identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer 3] om zijn eigen identiteit te verhelen en de identiteit van [slachtoffer 3] te misbruiken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 tenlastegelegde brandstichting bewezen en heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 25 juli 2018 waarin wordt gerelateerd dat [getuige] een knal hoort en verdachte in de slaapkamer van haar broertje ziet. Vervolgens ontstaat er een binnenbrand. Voorts heeft de officier van justitie verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen telecomgegevens waaruit blijkt dat de verdachte zich ten tijde van de brandstichting in de buurt van de desbetreffende woning bevond terwijl bovendien de auto van verdachte in de buurt van de plaats delict is aangetroffen. De officier van justitie vindt de door de verdachte pas ter zitting naar voren gebrachte alternatieve lezing, namelijk dat hij destijds in de buurt van de [adres 1] was om trainingspakken te verkopen, onaannemelijk.
De onder 2 tenlastegelegde bedreiging kan ook worden bewezen, met dien verstande dat dit enkel geldt voor de tenlastegelegde bedreiging op 28 juli 2018. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij op 28 juli 2018 telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer 1] . Van de bedreiging op 26 juli 2018 dient de verdachte te worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs.
De onder 3 tenlastegelegde verduistering van de auto van [slachtoffer 2] kan eveneens bewezen worden verklaard, gelet op de verklaring van de verdachte dat hij de auto heeft meegenomen. De auto stond op naam van [slachtoffer 2] . Juridisch was zij dan ook eigenaar.
De onder parketnummer 03/143427-19 tenlastegelegde identiteitsfraude kan worden bewezen, gelet op de aangifte van de curator [naam curator] namens [slachtoffer 3] en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de onder feit 1 tenlastegelegde brandstichting dient te worden vrijgesproken. Hij heeft naar voren gebracht dat de verklaring van [getuige] op meerdere onderdelen onjuist is en er daarom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Daar komt bij dat de verdachte destijds een afspraak bij een uitzendbureau in Heerlen had en daarna, bij supermarkt [naam supermarkt] in de buurt van de [adres 1] een bekende is tegengekomen die van hem trainingspakken wilde kopen, zodat hij een alibi heeft.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid dat er enkel een aangifte ligt. Er is op 28 juli 2018 wel telefonisch contact geweest tussen verdachte en de aangever, maar daarmee is niet bewezen dat er sprake is geweest van een strafbare bedreiging. De verdachte ontkent in dat gesprek [slachtoffer 1] te hebben bedreigd.
Van de onder feit 3 tenlastegelegde verduistering dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken, gelet op de omstandigheid dat de auto aan verdachte toebehoorde. Hij heeft de auto betaald, maar kon de auto niet op zijn naam zetten vanwege een belastingschuld. De auto was zijn economisch eigendom.
Ten aanzien van de onder parketnummer 03/143427-19 tenlastegelegde identiteitsfraude heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Op 19 juli 2018 omstreeks 14:33 uur werden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar de [adres 2] te Kerkrade gestuurd waar een binnenbrand zou zijn. Ter plaatse zagen zij dat de brandweer reeds bezig was met het bestrijden van een brand. Getuige [getuige] vertelde hun dat zij in de woning [adres 2] aanwezig was, samen met haar zevenjarige broertje [naam broer getuige] . Haar moeder, de huurster van [adres 2] , was op dat moment niet thuis. [getuige] had een harde klap aan de voorzijde van de woning gehoord waarna de deur tussen de woonkamer en de gang open vloog. Toen zij naar die deur liep en de gang in keek zag zij in die gang haar ex-stiefvader [verdachte] staan. Zij zag dat hij iets gooide in de slaapkamer van haar broertje en dat hij daarna snel de woning uit liep via de voordeur. Daarna begon het meteen te branden. [2]
Uit nader onderzoek is gebleken dat in de betreffende woning sprake is geweest van brandstichting. Hierbij is gebruik gemaakt van een vluchtige ontbrandbare stof ter bevordering van de brand. Deze constatering wordt gestoeld op de afwezigheid van een elektrische of technische oorzaak én het aantreffen van een indicatie voor een vluchtige ontbrandbare stof in het hoeslaken van een matras. Het betrof een binnenbrand, die ontstaan is in een slaapkamer van de woning. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s blijkt dat de materiële schade aanzienlijk is geweest. Er is dus gemeen gevaar voor goederen geweest, welk gevaar zich ook had kunnen uitstrekken tot de rest van de woning en de zich aldaar bevindende inboedel.
Door met een vluchtige ontbrandbare stof brand te stichten in een woning waarin zich twee jonge mensen van achttien en zeven jaar bevonden, is naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de brand zich ongecontroleerd en snel had kunnen uitbreiden en is evenzeer voorzienbaar dat de zich in de woning bevindende personen zich niet tijdig uit de voeten hadden kunnen maken. Er was door de brandstichting dus ook levensgevaar voor personen te duchten. [3]
Door de politie werden camerabeelden veilig gesteld. [getuige] heeft verklaard dat zij verdachte na de brandstichting heeft zien wegrijden in een Opel Omega. Verbalisant [verbalisant 3] heeft vervolgens camerabeelden vanaf het adres [adres 3] te Kerkrade bekeken. Deze beelden zijn vanaf circa 230 meter afstand vanaf de plaats delict opgenomen. Om 14.30.26 uur zag verbalisant dat twee personenauto's vanuit de richting van de [adres 1] door het beeld kwamen gereden in de richting van de [adres 4] te Kerkrade. Dit was heel kort voordat bij de brandweer een melding binnenkwam van de brand. Hij herkende de vorm van deze auto als een Opel Omega. Aan de achterzijde zag hij een Nederlandse kentekenplaat met de combinatie [kenteken 1] . Verbalisant zocht vervolgens middels BVI-B het kenteken [kenteken 1] op en zag dat dit een Opel Omega betrof, zwart van kleur uit 1998. Deze stond op naam van [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , de vader van verdachte [verdachte] . [4]
Ter terechtzitting van 26 augustus 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij op19 juli 2018 in een zwarte Opel Omega met het kenteken [kenteken 1] reed en in de buurt van de [adres 1] in Kerkrade is geweest.
Bewijsoverweging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 19 juli 2018 in de buurt was van de [adres 1] in Kerkrade, maar dat hij de brand niet heeft gesticht. Hij had die dag een afspraak in Heerlen bij uitzendbureau [naam uitzendbureau] . Daarna is hij naar de [naam supermarkt] gereden in de buurt van de plaats delict. Daar kwam hij een bekende tegen. Op het tijdstip van de brandstichting was hij in gesprek met deze bekende, die trainingspakken van hem wilde kopen. De raadsman van de verdachte heeft voorafgaand aan de terechtzitting per e-mail van 22 augustus 2019 de naam van deze bekende (zijnde [naam bekende] ) vermeld en ter terechtzitting een – in voorwaardelijk zin – verzoek gedaan om deze persoon als getuige te horen.
Bij de beoordeling van het door verdachte geschetste “alternatieve scenario” is allereerst van belang dat de verdachte bij de politie niets heeft verklaard over zijn ontmoeting met deze bekende en hij daar evenmin over heeft verklaard bij de rechter-commissaris.
Deze verklaring komt bovendien nadat de verdachte kennis heeft kunnen nemen van het gehele procesdossier met daarin – onder meer – een uitgebreid proces-verbaal van bevindingen Telecomgegevens, waaruit volgt dat de telefoon, waarvan de verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij die die dag bij zich had, op de bewuste dag en ten tijde van het ontstaan van de brand zich bevond onder dezelfde cell-id als waar de plaats delict is gelegen en van het proces-verbaal waaruit volgt dat de auto waar de verdachte gebruik van maakte op camerabeelden nabij de plaats delict is gezien.
Deze bij de verdachte vooraf bekend veronderstelde kennis van het dossier maakt dat een nadien geschetst “alternatief scenario” zeer kritisch door de rechtbank wordt getoetst.
Wat tegen het door de verdachte geschetste alternatieve scenario spreekt is het feit dat [getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte in de woning heeft gezien, vlak voordat de brand ontstond. In het – kennelijk door de verdachte betoogde – scenario dat een ander dan de verdachte de brand zou hebben gesticht en [getuige] de verdachte “erbij zou hebben willen lappen”, zou [getuige] geweten moeten hebben dat de verdachte precies op het moment dat de brand ontstond, zich met zijn telefoon onder dezelfde cell-id bevond. Van die wetenschap bij [getuige] is niets gebleken.
Voorts past het scenario dat de verdachte schetst niet bij het proces-verbaal telecomgegevens, waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte op 19 juli 2018 een reisbeweging heeft gemaakt van Steenbergen, over België naar Kerkrade en weer terug naar Steenbergen, maar dat die telefoon geen zendmast in Heerlen (waar de afspraak met het uitzendbureau zou hebben plaatsgevonden) heeft aangestraald.
Tot slot pleit het niet voor de verdachte dat hij vijf dagen vóór 19 juli 2018 (spraak)berichten heeft gestuurd met de volgende tekst:
“och [slachtoffer 2] jongen, wat loop je je eigen op te regen jongen, ik ben met jou nog
niet klaar, echt waar ik ben met jou nog niet klaar, je gaat kapot geloof me, je gaat kapot, dat is een belofte die ik je doe, ik zweer het je, je zult straks geen cent meer hebben, helemaal
niks meer, tot aan de grond, geen kleding meer hebben, helemaal niks meer. En ik zou toch
een paar dingen de gaten houden als ik jou was, wordt nog gezellig.”
en
“O en by the way he, kijk jij denkt slim te zijn met veilig thuis he, dat je ingedekt bent he,
maar luister op het moment dat de dreigingen te groot worden zul je waarschijnlijk naar een
opvang moeten met de kleine., dus hou daar maar rekening mee”
en
“haar kind raakt ze kwijt", “alles wat ik betaald heb gaat eraan”, “ook al haar kleding [enter] meubels alles”.
en dat de verdachte ook nog een screenshot heeft gestuurd met de volgende tekst:
“de genade klap komt het hardst, als men hem niet verwacht.
Slimme mensen denken niet te worden overtroffen, maar dan verwijs ik toch naar de
bovenste zin [2 emoji’s van aap met handen voor ogen].”
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het door de verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek om de heer [naam bekende] als getuige te horen acht de rechtbank niet noodzakelijk en zal, afgezien van het feit dat er voor een dergelijk voorwaardelijk verzoek geen wettelijke basis bestaat, dan ook worden afgewezen.
De raadsman van de verdachte heeft bij pleidooi nog aangevoerd dat de getuigenverklaring van [getuige] niet betrouwbaar is, nu haar verklaring geen duidelijkheid verschaft over wát de verdachte precies in de slaapkamer heeft gegooid en zij aantoonbaar onjuist heeft verklaard over de auto waarmee zij de verdachte zag wegrijden. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog. Het feit dat onduidelijk is hoe de brand is ontstoken en dat ook [getuige] ’s verklaring daarover geen duidelijkheid verschaft, doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring dat zij kort voor het ontstaan van de brand heeft gezien dat de verdachte in de woning was en dat hij iets gooide in de slaapkamer van [naam broer getuige] . Dat zij, gezien alles wat daarna gebeurde, zich heeft vergist in de auto waarmee zij de verdachte zag wegrijden, doet daaraan ook niet af. Vast staat dat het in ieder geval een auto van hetzelfde merk en model was (Opel Omega). Dat de verdachte inderdaad nabij de plaats delict was (onder hetzelfde cell-id) en daarvandaan in een Opel Omega is weggereden is later door politieonderzoek bevestigd. De rechtbank heeft dan ook geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de waarneming van [getuige] te twijfelen.
De rechtbank acht feit 1, gelet op het vorenstaande, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op 28 juli 2018 doet [slachtoffer 1] aangifte van bedreiging door verdachte. Hij kreeg die dag een anoniem telefoontje. Hij hoorde, toen hij de telefoon opnam, de stem van verdachte. Verdachte deelde aangever mee dat hij constant heel goed om zich heen moest kijken en dat er van alles ging gebeuren. Aangever moest goed op zijn hoede zijn en steeds heel goed achterom kijken, want verdachte zou toeslaan om een moment hij het niet verwachtte. Aangever raakte onder de indruk van die bedreigingen en is hierdoor ook bang geworden. [5]
Uit het proces-verbaal van bevindingen analyse histo’s [slachtoffer 1] blijkt dat op 28 juli 2019 om 12:58:48 een telefoongesprek van 30 seconden heeft plaatsgevonden tussen de telefoon van [slachtoffer 1] en een telefoon die op 31 juli 2019 bij de verdachte in gebruik was. Diezelfde dag om 22:10 uur heeft [slachtoffer 1] gebeld met het landelijk politienummer. [6]
Ter terechtzitting van 26 augustus 2019 heeft verdachte verklaard dat hij op 28 juli 2018 telefonisch contact heeft gehad met aangever [slachtoffer 1] , maar hij ontkent [slachtoffer 1] tijdens dit gesprek bedreigd te hebben. Tijdens dit telefoongesprek heeft hij [slachtoffer 1] slechts verzocht om op het adres [adres 2] , waar de brand had gewoed, ingeschreven te blijven staan. Dit was voor hem van belang, omdat hij vanwege zijn Ziektewetuitkering een adres in Nederland moest hebben waar hij ingeschreven moest staan.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring die de verdachte heeft afgelegd over het telefonisch contact met aangever [slachtoffer 1] niet aannemelijk, nu uit de informatiestaat SKDB-persoon van
1 augustus 2019 blijkt dat de verdachte destijds stond ingeschreven op [adres 5] te Kerkrade.
Nu vaststaat dat er telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en aangever en aangever kennelijk diezelfde dag de politie heeft gebeld, terwijl de verklaring van de verdachte over de aard van de telefoongesprek niet aannemelijk is, acht de rechtbank de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht, evenals de officier van justitie, de bedreiging op 26 juli 2018 niet bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de verduistering van de auto, nu uit het onderhavige dossier niet blijkt dat de auto toebehoorde aan aangeefster. Het enkele feit dat de auto op naam van de aangeefster stond, betekent namelijk niet dat zij daarvan ook de juridische eigenaar was.
Parketnummer 03/143427-19
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het aan de verdachte tenlastegelegde feit onder dit parketnummer bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van aangever [naam curator] (curator) namens [slachtoffer 3] [7] ;
- het proces-verbaal van aangever [aangever] namens [slachtoffer 3] [8] ;
- de schriftelijke bescheiden van het RDW. [9]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
op 19 juli 2018 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk in een slaapkamer van een woning, gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, brand heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel van die woning en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, te duchten was.
2
hij op 28 juli 2018 in de gemeente Landgraaf, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met:
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- dat die [slachtoffer 1] constant heel goed om hem heen moest kijken,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Parketnummer 03/143427-19
hij in de periode van 21 februari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen,
opzettelijk en wederrechtelijk
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische
persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum van- zijn vader- [slachtoffer 3] , heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [slachtoffer 3] te misbruiken, immers heeft hij, verdachte, meermalen, met
gebruik van de naam en/of geboortedatum van die [slachtoffer 3] voornoemd
- een Vodafone abonnement afgesloten en
- een bankrekening bij de ING-bank (nummer [rekeningnummer] ) geopend en
- motorvoertuigen (met kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] en [kenteken 4] en [kenteken 1] ) te naam gesteld en
- een krediet bij [naam kredietverstrekker] afgesloten,
waardoor enig nadeel kon ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of bedreiging met zware mishandeling.
Parketnummer 03/143427-19
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog mevr. M. van den Nieuwenhuizen, (GZ-psycholoog/Pro Justitia
Rapporteur i.o. onder supervisie van mevr. M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog, NRGD-geregistreerd) heeft over de geestvermogens van de verdachte op 2 mei 2019 een rapport uitgebracht. Psychiater J.L.M. Dinjens, heeft i.s.m. J.E.M. Schulkens, psychiater i.o. op 13 mei 2019 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen en de daarin vervatte adviezen, niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of gedeeltelijk uitsluit. Ook zijn er geen andere feiten of omstandigheden bekend geworden, die deze conclusie zouden kunnen dragen.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft brand gesticht in de woning van zijn ex-vrouw terwijl er een jong kind en een jonge vrouw en een hond en een kat in de woning aanwezig waren. Brandstichting behoort tot één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare, zeer gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan. In casu was er zeker sprake van gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor personen: in het pand aan de [adres 2] te Kerkrade is de brand nota bene ontstaan in de slaapkamer van de destijds zevenjarige zoon van de ex-vrouw van verdachte. Dergelijke brandstichtingen veroorzaken bovendien veel materiële schade en brengen grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen en bij de slachtoffers in het bijzonder teweeg.
Gelet op de dreigende berichten die de verdachte een paar dagen vóór de brandstichting aan zijn ex-vrouw heeft gestuurd, had de verdachte kennelijk ook de bedoeling om deze angst teweeg te brengen en zo veel mogelijk schade toe te brengen. Zij moest immers “kapot” en zij zou niets meer over houden. Dat de verdachte vooral het zevenjarig zoontje van aangeefster zou treffen, was hem kennelijk om het even. In de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaring is schrijnend naar voren gebracht dat dit jongetje, dat de verdachte als zijn vader beschouwde, zich nog steeds afvraagt wat hij fout heeft gedaan. Immers, de brand is in zijn slaapkamer, op zijn matras, aangestoken. Deze gewetenloze en hardvochtige handelwijze rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude. Hij heeft in een periode van een aantal maanden misbruik gemaakt van de persoonsgegevens van zijn vader en met gebruik van de naam en geboortedatum van zijn vader een telefoonabonnement, bankrekening en krediet afgesloten en meerdere motorvoertuigen op naam van zijn vader gesteld. Doordat hij misbruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van zijn vader, die aan het syndroom van Korsakov lijdt en in een instelling verblijft, heeft hij zijn vader schade en overlast toegebracht en inbreuk op diens integriteit gemaakt. De rechtbank acht dit een laffe daad waarbij de verdachte geen rekening heeft gehouden met de (mogelijke) gevolgen voor zijn vader en enkel lijkt te hebben gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Tenslotte heeft verdachte [slachtoffer 1] bedreigd.
Voor feiten als de onderhavige zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten voorhanden waarop de strafmaat zou kunnen worden gebaseerd. In dat geval kijkt de strafrechter naar vergelijkbare zaken en de straffen die daarin zijn opgelegd. Vanwege de ernst van met name de brandstichting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die worden opgelegd voor een poging tot doodslag. De ernst, in combinatie met het gevaar en de angst die de brand heeft veroorzaakt, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ondanks het feit dat de rechtbank één feit (de verduistering van de auto) minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank dezelfde straf opleggen als geëist, omdat bij een lagere straf het forse gevaarzettende karakter van de brand onvoldoende tot uitdrukking zou worden gebracht. Dat de rechtbank daarbij ook acht slaat op en rekening houdt met artikel 63 Wetboek van strafrecht, maakt dat niet anders.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van het voorarrest ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich door haar vordering tot vergoeding van haar schade tot een bedrag van
€ 12.775,10, vermeerderd met de wettelijke rente, als civiele partij gesteld. Volgens deze vordering betreft het een bedrag van € 9.275,10 wegens materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 wegens immateriële schade. Tevens heeft de raadsman van [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.000,00 gevorderd voor het vaststellen van de schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen met uitzondering van de gevorderde kosten voor het blijf van mijn lijf huis en de kosten met betrekking tot de auto. Tenslotte kunnen de gevorderde kosten voor het vaststellen van de schade evenmin worden toegewezen. Deze posten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de posten vervangend vervoer en de kosten met betrekking tot de auto niet voor vergoeding in aanmerking komen. [slachtoffer 2] was niet de eigenaar van de auto en heeft dientengevolge geen schade geleden.
De post blijf van mijn lijf huis komt evenmin in aanmerking, omdat dit geen schade betreft.
De raadsman heeft de post huur opslagbox niet betwist.
De post wasmachine en droger dient te worden afgewezen. Er is geen zichtbare schade ontstaan aan de wasmachine en droger.
De post kosten aanschaffen nieuwe televisie is niet betwist door de raadsman.
De post extra leefgeld dient te worden afgewezen, nu deze kosten reeds zijn opgevoerd bij de post kosten blijf van mijn lijf huis.
De posten reis- en parkeerkosten en kosten ontruiming woning zijn niet betwist door de raadsman.
De post inboedel dient te worden gematigd. De benadeelde partij heeft aangegeven dat haar inboedel vooral bestond uit tweedehands spullen, gelet hierop dient het gevorderde bedrag te worden gematigd.
De post immateriële schade dient eveneens te worden gematigd.
De post kosten vaststellen schade dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover deze kosten zien op proceskosten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in voldoende mate heeft aangetoond dat zij door de brandstichting rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 7.945,19. Dit bedrag kan als volgt worden gespecificeerd:
- de post huur opslagbox € 159,20;
- de post wasmachine en droger € 270,00;
- de post kosten aanschaffen nieuwe televisie € 78,00;
- de post reis- en parkeerkosten € 87,99;
- de post kosten ontruiming woning € 350,00;
- de post inboedel € 7.000,00.
Deze laatste post heeft de rechtbank ex aequo et bono op dit bedrag van € 7.000,-- begroot, zijnde het minimale bedrag dat nodig zal zijn om een (al dan niet tweedehands) nieuwe inboedel aan te schaffen.
De rechtbank zal de kosten blijf van mijn lijf huis en extra leefgeld afwijzen omdat onvoldoende is onderbouwd dat dit schade betreft ten gevolge van de brand.
De posten kosten met betrekking tot de auto en kosten vervangend vervoer dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de verdachte van het onder 3 tenlastegelegde is vrijgesproken.
De post kosten vaststellen schade zal de rechtbank afwijzen omdat deze kosten vallen onder proceskosten.
De rechtbank zal de toe te wijzen hoofdsom ad € 7.945,19 vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf de dag van de onrechtmatige daad, te weten 19 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Mede gelet op de aan de brandstichting voorafgaande bedreigingen aan het adres van [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat verdachte met de brandstichting in de woning van [slachtoffer 2] het oogmerk had om [slachtoffer 2] niet alleen materiële maar ook en vooral ook immateriële schade toe te brengen. Gelet op het bepaalde in artikel 6: 106 lid 1 onder a B.W. kan deze vordering daarom worden toegewezen.
De omvang van de vordering zal naar maatstaven van billijkheid en gelet op de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen, door de rechtbank worden begroot op een bedrag van € 2.500,00, welk bedrag dan ook zal worden toegewezen. Ook dit bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich door zijn vordering tot vergoeding van zijn schade tot een bedrag van
€ 6.876,00, vermeerderd met de wettelijke rente als civiele partij gesteld. Volgens deze vordering betreft het een bedrag van € 5.876,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 wegens immateriële schade.
7.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet is onderbouwd.
7.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor zover het de materiële schade betreft op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu [naam kredietverstrekker] heeft aangegeven in de rechten te treden van [slachtoffer 3] . De omvang van de schadevergoeding is onvoldoende onderbouwd en dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.8
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman, in die zin dat er rekening mee gehouden moet worden dat [slachtoffer 3] de door hem geleden materiële schade al door [naam kredietverstrekker] vergoed heeft gekregen. Op dit punt zal nader onderzoek nodig zijn, waarvoor binnen het kader van deze strafzaak geen plaats is. [slachtoffer 3] zal dus ten aanzien van deze schadepost niet ontvankelijk verklaard worden. De gevorderde immateriële schade dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag voor deze schade.

8.Het beslag

Van de hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen voorwerpen zal teruggave aan de rechthebbende worden gelast.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 157, 231b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 3;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de posten kosten met betrekking tot de auto en kosten vervangend vervoer, zodat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat (in zoverre) komt te vervallen;
[slachtoffer 3]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van de gevorderde materiële schade;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Beslag
- gelast van de volgende in beslag genomen voorwerpen dat die aan de rechthebbende worden teruggegeven:
- volgnummer 2, Identiteitspapieren, Nederlandse id kaart t.n.v. [slachtoffer 3] ;
- volgnummer 3, Kentekenbewijs (Deel I), Registratienummer : [registratienummer]
t.n.v. [slachtoffer 3] ;
- volgnummer 4, Identiteitspapieren, rijbewijs, rijbewijsnummer : [rijbewijsnummer]
t.n.v. [tenaamgestelde] ;
- volgnummer 5, waardepapieren, bankbescheiden (Pas), Rabobank
wereldpas, t.n.v. [tenaamgestelde] ;
- volgnummer 6, waardepapieren, bestuurderskaart t.n.v. [tenaamgestelde] ;
- volgnummer 7, waardepapieren, bankbescheiden (Pas), creditkrt viabuy t.n.v. [tenaamgestelde] .
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts,
mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2019.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is (na wijziging) ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 19 juli 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, opzettelijk in (een slaapkamer van) een woning, gelegen aan de [adres 2] te Kerkrade, brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met motorbenzine, althans (een) vluchtige stof(fen), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de inboedel van die woning en/of voor de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning en/of belenende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(Artikel art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 1 57 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2018 tot en met 28 juli 2018 in de gemeente Landgraaf,
in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met:
- enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en/of goederen, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, en/of
- brandstichting,
door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:
- dat die [slachtoffer 1] de volgende aan de beurt was als hij niet zou
stoppen met zijn missie en/of
- dat de woning van die [slachtoffer 1] de volgende aan de beurt was
en/of
- dat die [slachtoffer 1] constant heel goed om hem heen moest kijken,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 6 juni 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, opzettelijk een auto van het merk Opel Omega met het kenteken [kenteken 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als ex-partner van die [slachtoffer 2] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(Artikel art 321 Wetboek van Strafrecht)
Parketnummer 03/143427-19
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2018 tot en met 5 december 2018 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk en wederrechtelijk
identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische
persoonsgegevens, van een ander, te weten de naam en/of geboortedatum van- zijn vader- [slachtoffer 3] , heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en/of de identiteit van die [slachtoffer 3] te misbruiken, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, met
gebruik van de naam en/of geboortedatum van die [slachtoffer 3] voornoemd
- een Vodafone abonnement afgesloten en/of
- een bankrekening bij de ING-bank ( nummer [rekeningnummer] ) geopend en/of
- een of meet motorvoertuig(en) (met kentekens [kenteken 2] en/of [kenteken 3] en/of [kenteken 4] en/of [kenteken 1]
) te naam gesteld en/of
- een krediet bij [naam kredietverstrekker] afgesloten,
waardoor enig nadeel kon ontstaan.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R018083/Bradford, gesloten d.d. 16 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 349.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2018, pag. 33.
3.Het proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 23 juli 2018, pag. 35 t/m 37.
4.Het proces-verbaal camerabeelden d.d. 4 januari 2019, pag. 65 t/m 68.
5.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] d.d. 31 juli 2018, pag. 76 en 77.
6.Uit het proces-verbaal van bevindingen analyse histo’s [slachtoffer 1] , pag. 79 en 80
7.Het proces-verbaal aangifte door [naam curator] namens [slachtoffer 3] d.d. 26 juni 2018, pag. 269 t/m 271.
8.Het proces-verbaal aangifte [aangever] namens [slachtoffer 3] d.d. 16 februari 2019, pag. 278 en 279.
9.De schriftelijke bescheiden van het RDW d.d. 7 juni 2018, 14 mei 2018, 10 juli 2018 en 4 juli 2018, pag. 273 t/m 276.