ECLI:NL:RBLIM:2019:7800

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
7881220 cv 19-4595
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonbetaling en beëindiging arbeidsovereenkomst wegens dringende reden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, [eiser], vorderde betaling van zijn loon met ingang van mei 2019, nadat hij geen loon meer ontving. De werkgever, [gedaagde], had de arbeidsovereenkomst op 14 juni 2019 opgezegd wegens een dringende reden, namelijk beschuldigingen van verduistering van bitcoins. De werknemer betwistte de ontvangst van de ontslagbrief en stelde dat hij recht had op loonbetaling. De rechter oordeelde dat de werknemer recht had op betaling van het loon over mei 2019 en de vakantiebijslag, en dat de werkgever deze bedragen moest betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De rechter oordeelde ook dat de arbeidsovereenkomst op 14 juni 2019 was geëindigd, en dat de werknemer niet tijdig had verzocht om vernietiging van de opzegging. De vordering tot verstrekking van loonspecificaties werd toegewezen, met een dwangsom voor niet-naleving. De kosten van het geding werden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7881220 CV EXPL 19-4595
Vonnis in kort geding bij vervroeging uitgesproken van de kantonrechter van 22 augustus 2019
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.M.J.F. Sijben
tegen
[gedaagde], h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.R.J.W. Delsing.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met tien producties
  • de drie door [gedaagde] ingezonden producties
  • de mondelinge behandeling op 19 augustus 2019, waarbij twee producties zijn overgelegd betrekking hebbende op een aangetekende postbezorging.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , een neef van [gedaagde] , is op 1 september 2016 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van [gedaagde] getreden in de functie van algemeen medewerker in een coffeeshop van [gedaagde] .
2.2.
In 2018/2019 zijn er loonbetalingsproblemen geweest tussen [eiser] en [gedaagde] . Met ingang van 1 mei 2019 ontvangt [eiser] (opnieuw) geen loon, laatstelijk € 3.160,- bruto per maand, van [gedaagde] . Ook is de vakantiebijslag in mei 2019 niet uitbetaald.
2.3.
Bij brief van 4 juni 2019 heeft (de gemachtigde van) [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon en van de vakantiebijslag.
2.4.
Bij brief van (eveneens) 4 juni 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat hij hem (samengevat) beschuldigd van verduistering van bitcoins van [gedaagde] met een (dag)waarde van minimaal € 200.000,00. [gedaagde] heeft in de brief ook vermeld dat hij voornemens is [eiser] op staande voet te ontslaan.
2.5.
De als productie 2 door [gedaagde] overgelegde brief met als dagtekening 14 juni 2019, ondertekend door mr. R.R.J.W. Delsing, houdt onder meer in:
“(…) Ik bericht u namens uw werkgever [handelsnaam] dat u vanaf heden op staande voet bent ontslagen vanwege genoemde dringende redenen. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter van de kamer voor kantonzaken [gedaagde] - bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad - veroordeelt tot:
betaling aan [eiser] van € 6.193,60 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata tot de dag van voldoening,
betaling aan [eiser] van € 3.160,00 bruto (vermeerderd met alle emolumenten) per maand vanaf 1 juni 2019, steeds te voldoen voor de 1e van de maand volgend op de maand waarop de loonbetaling betrekking heeft,
verstrekking aan [eiser] van de loonspecificaties vanaf 1 mei 2019 op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] na betekening van dit vonnis hier niet aan voldoet,
betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert (hoofdzakelijk) betaling van het loon. Gelet op de aard van deze vordering is het spoedeisend belang van [eiser] aannemelijk.
4.2.
[eiser] stelt dat hij op grond van de arbeidsovereenkomst recht heeft op loon van
€ 3.160,00 bruto per maand. Verder stelt hij dat de gereserveerde vakantiebijslag in mei 2019
€ 3.033,60 bruto bedraagt. Daarnaast voert hij aan dat [gedaagde] met ingang van mei 2019 geen loon meer aan hem betaald heeft en dat in die maand evenmin de vakantiebijslag betaald is. Deze stellingen zijn door [gedaagde] niet betwist, zodat van de juistheid daarvan uitgegaan wordt.
4.3.
[gedaagde] voert aan dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] bij brief van 14 juni 2019 op grond van een dringende reden onverwijld opgezegd is. Dit is geen valide argument om met ingang van 1 mei 2019 het loon en de vakantiebijslag niet aan [eiser] te betalen. Een andere grond voor het niet betalen daarvan heeft [gedaagde] niet gegeven. Hieruit volgt dat het in onderdeel 1 gevorderde bedrag van € 6.193,60 bruto (het loon over de maand mei 2019 en de gereserveerde vakantiebijslag) zal worden toegewezen. Ook de gevorderde maximale wettelijke verhoging over dat bedrag, waartegen [gedaagde] geen (afzonderlijk) verweer heeft gevoerd, zal worden toegewezen. Verder zal de wettelijke rente vanaf de vervaldata worden toegewezen tot de dag van voldoening. De betalingstermijn zal, anders dan gevorderd, worden bepaald op 48 uur na de dag van betekening van dit vonnis.
4.4.
Het in onderdeel 2. gevorderde loon is slechts toewijsbaar tot 14 juni 2019. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat in een (eventueel nog te voeren) bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 14 juni 2019 is geëindigd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
[eiser] heeft ter zitting stellig ontkend dat de handtekening op het poststuk waaruit moet blijken dat de ontslagbrief is bezorgd en die door moet gaan voor zijn handtekening, zijn handtekening is. Gelet op art. 159 Rv kan er niet van worden uitgegaan dat [eiser] de ontslagbrief persoonlijk in ontvangst heeft genomen. Ter zitting heeft [eiser] wel verklaard dat er op de dag dat de brief is bezorgd, 15 juni 2019, iemand anders met toestemming van hem in zijn woning was. Die woning wordt naar zijn zeggen verder alleen door hem bewoond. Uit de handtekening op het stuk van Post.nl blijkt met voldoende zekerheid dat op 15 juni 2019 een zich bevoegd in de woning vertoevende persoon de ontslagbrief in ontvangst heeft genomen. Zo die persoon die brief niet op de een of andere manier aan [eiser] heeft gegeven, komt dat voor zijn risico. Er moet in dit geding dus worden uitgegaan van het feit dat [eiser] op 15 juni 2019 de ontslagbrief heeft ontvangen. Uit artikel 3:37 lid 3 BW volgt dat de opzeggingsbrief daarom werking jegens [eiser] heeft.
4.6.
De arbeidsovereenkomst is op grond van een dringende reden opgezegd op 14 juni 2019. [eiser] heeft niet binnen de vervaltermijn van 7:686a lid 4 aanhef en onder a sub 2 BW verzocht om vernietiging van de opzegging. In een bodemprocedure zal een eventueel alsnog door [eiser] ingediend verzoek daartoe gelet op het verstrijken van deze vervaltermijn naar alle waarschijnlijkheid afgewezen worden.
4.7.
Onderdeel 3 van de vordering, waartegen geen verweer gevoerd is, zal worden toegewezen, met matiging van de per dag gevorderde dwangsom en maximering daarvan.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 81,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 801,00.
Ter zitting heeft de rechter om alle originele dagvaardingstukken gevraagd. [eiser] heeft toen niet overgelegd een betekeningsexploot, zodat [gedaagde] niet zal worden veroordeeld in de kosten betekening dagvaarding.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis, tot de dag van voldoening.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan hem aan [eiser] te betalen € € 6.193,60 bruto over de periode vanaf 1 tot en met 31 mei 2019 (voor wat betreft het loon) en vanaf 1 juni 2018 tot en met 31 mei 2019 (voor wat betreft de vakantietoeslag), te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de vervaldata tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het loon vanaf 1 juni 2019 tot 14 juni 2019, vermeerderd met alle emolumenten, te voldoen voor de 1e van juli 2019,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] loonspecificaties te verstrekken over de loontijdvakken vanaf 1 mei 2019, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag dat [eiser] nadat 14 dagen na betekening van dit vonnis aan hem zijn verstreken, niet hieraan voldoet, met een maximum van € 20.000,-,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 801,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2019.
Type: RW