Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven in een verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoekster, geboren in 1965 en domicilie kiezend te Venlo, heeft op 23 november 2018 een verzoekschrift ingediend om te verklaren dat de strafzaak tegen haar is geëindigd. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de lange duur van het onderzoek door het openbaar ministerie, dat volgens de verzoekster onredelijk is geworden. De rechtbank heeft op 8 januari 2019 en 6 augustus 2019 de verzoekster en de officier van justitie gehoord. De verzoekster stelt dat er geen redelijke verdenking tegen haar bestaat, omdat een deskundige heeft verklaard dat het testament niet vals is. De officier van justitie heeft echter betoogd dat het onderzoek voortduurt en dat er voldoende voortvarendheid is in de vervolging. De rechtbank heeft de gang van zaken chronologisch beoordeeld en geconcludeerd dat het openbaar ministerie niet onredelijk heeft getalmd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster sinds 6 juli 2018 als verdachte is aangemerkt en dat de verdenking samenhangt met de notaris die het testament heeft opgesteld. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen grond is om het verzoek van de verzoekster te honoreren en heeft het verzoek afgewezen.