11.2.Voorts zijn blijkens de ecologische schouw van bureau Verbeek van 14 augustus 2019 in de te kappen bomen en struiken geen bewoonde vogelnesten, jaarrond beschermde vogelnesten of holen/nesten van andere wettelijk strenger beschermde diersoorten aangetroffen. De potentiële verblijfplaats voor vleermuizen wordt niet recent door vleermuizen gebruikt. Door Verbeek wordt geconcludeerd dat nader onderzoek naar boombewonende vleermuizen niet nodig is. Het plangebied vormt voorts geen essentieel onderdeel van het leefgebied van de huismus en tijdens het veldonderzoek zijn geen vroedmeesterpadden waargenomen, aldus Verbeek. Op grond van dit rapport van bureau Verbeek van 14 augustus 2019 moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de in het primaire besluit opgenomen voorwaarde dat de Wnb zal worden gerespecteerd. Verbeek heeft tevens onderzoek gedaan naar de door de omwonenden geraadpleegde deskundige van Ecoplanning aangeduide diersoorten, te weten vleermuizen, huismussen en de vroedmeesterpad. Hierbij heeft Verbeek de door Ecoplanning gemelde potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen onderzocht en beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen reden om ervan uit te gaan dat bij het onderzoek van Verbeek niet de daarop toepasselijke protocollen zijn gevolgd of dat dit anderszins ondeugdelijk zou zijn. Gelet op de rapportage van dat onderzoek en de conclusie daarvan, acht de voorzieningenrechter voorts aannemelijk dat het kappen van de betrokken bomen kan worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een ontheffing op grond van de Wnb vereist is. Dat Ecoplanning, in tegenstelling tot Verbeek, wel 3 vroedmeesterpadden heeft gevonden in het plangebied en 6 daarbuiten maakt dit niet anders, nu dit enkel een rol speelt bij de terreinophoging en het bouwplan. Gesteld noch aannemelijk is immers dat het kappen van de bomen een effect heeft op de gunstige staat van instandhouding van de vroedmeesterpad of de, in het natuurwaardenonderzoek van november 2017 genoemde, hazelworm en de muurhagedis. De hazelworm en muurhagedis zijn door Ecoplanning niet waargenomen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat, zelfs als zou blijken dat in verband met de aanwezigheid van de vroedmeesterpad een ontheffing op grond van de Wnb nodig is, dit niet betekent dat de beoogde ophoging van het terrein uiteindelijk niet vergunbaar is.
12. Het toepassen van artikel 12, tweede lid, van de Bomenverordening is een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij het over beoordelingsruimte beschikt. De benodigde toestemming om het bouwplan uit te kunnen voeren, het uitwerkingsplan en de aanlegvergunning bevinden zich in een dusdanig stadium dat ervan uit mag worden gegaan dat deze, eventueel in aangepaste vorm, stand houden en onherroepelijk zullen worden. Aan die conclusie doet niet af dat omwonenden na de behandeling van het verzoek ter zitting alsnog een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bezwaar tegen de aanlegvergunning hebben ingediend. Gelet hierop, alsmede gelet op hetgeen onder 11 is overwogen, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid artikel 12, tweede lid, van de Bomenverordening niet toegepast.
13. Geconcludeerd wordt dan ook dat het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de belangenafweging in het voordeel van verzoekster heeft kunnen laten uitvallen en dus in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning voor het kappen van 15 bomen over heeft kunnen gaan.
14. Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toewijzen. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de 15 bomen niet langer geschorst is.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.