ECLI:NL:RBLIM:2019:7574

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
ROE 19/1927
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot opheffing voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor kappen van 15 bomen te Maastricht

Op 19 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak van MVJ Ontwikkelingen B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Het verzoek van MVJ Ontwikkelingen B.V. om de voorlopige voorziening op te heffen, die eerder was getroffen in verband met de omgevingsvergunning voor het kappen van 15 bomen, is toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bomenplan, opgesteld door een gespecialiseerd bureau, voldoende onderbouwing biedt voor de noodzaak om de bomen te kappen en dat er voldoende compensatie wordt geboden door herplant. De ecologische schouw van 14 augustus 2019 bevestigde dat er geen beschermde diersoorten in de bomen aanwezig waren, waardoor de vergunning kan worden verleend zonder dat een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming nodig is. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangenafweging in het voordeel van verzoekster is uitgevallen, en dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen niet langer geschorst is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1927

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2019 op het verzoek van

MVJ Ontwikkelingen B.V., te Echt, verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Stoop),
als bedoeld in artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om opheffing of wijziging van de getroffen voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en Bewonersvereniging Ravelijn

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: het college), Bewonersvereniging Ravelijn, [naam 1] , [naam 3] en [naam 2] .

Procesverloop

Bij uitspraak van 7 maart 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:2169) heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 2 oktober 2018 en 20 december 2018 geschorst, totdat in de beroepszaken (AWB 19/315 en AWB 19/385) de uitspraken bekend zijn gemaakt.
Bij brief van 18 juli 2019 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Verzoekster is verschenen bij [naam 4] en bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 5] en [naam 6] . [Naam 7] , [naam 8] en [naam 9] zijn verschenen namens Bewonersvereniging Ravelijn. Tevens was ter zitting aanwezig M.C. Bonder , werkzaam bij Ecoplanning.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verzoekster in de gelegenheid te stellen uit de vergunningvoorwaarden voortvloeiende ecologische schouw te laten uitvoeren door bureau Verbeek. Derde-partijen hebben op 13 augustus 2019 een aanvullend standpunt ingestuurd. Nadat verzoekster bij brief van 14 augustus 2019 de door bureau Verbeek uitgevoerde ‘Resultaten ecologische schouw terrein Ravelijn’ d.d. 14 augustus 2019 heeft overgelegd, heeft de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Bij besluit van 2 oktober 2018 (hierna: primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekster omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 15 bomen aan de Ravelijnstraat, tegenover huisnummer [*] , te Maastricht. Bij besluit van 20 december 2018 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen het bestreden besluit hebben derde-partijen, uitgezondere het college beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
3. Bij uitspraak van 7 maart 2019, zaaknummers AWB 19/314 en AWB 19/387, heeft de voorzieningenrechter het primaire en bestreden besluit geschorst totdat in de beroepszaken (AWB 19/315 en AWB 19/385) de uitspraken bekend zijn gemaakt. De voorzieningenrechter heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de beoordeling door de bomendeskundige van de gemeente niet is neergelegd in een kenbare rapportage. Het standpunt van het college dat geen sprake is van bomen met een monumentaal karakter en dat de overige waarden van de bomen worden gecompenseerd door de opgelegde herplantplicht, berust niet op een deugdelijk onderzoek en is ook niet deugdelijk gemotiveerd.
4. Het verzoek strekt tot het opheffen van de bij uitspraak van 7 maart 2019 uitgesproken schorsingen. Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar verzoek aangevoerd dat zij in het najaar wil starten met de bouw van de 12 woningen. Alvorens te kunnen starten met de bouw van deze woningen dienen onder meer de 15 bomen, die zich bevinden binnen het projectgebied, gerooid te zijn. Vervolgens moeten aanlegwerkzaamheden worden verricht waarvoor inmiddels een omgevingsvergunning is verleend. Uit de gedragscode Wet natuurbescherming (Wnb) volgt dat die werkzaamheden uitsluitend in de periode juli tot en met september mogen worden verricht. Op 8 april 2019 heeft een deskundige van bureau Verbeek het rapport ‘Bomenplan bouwplan Ravelijn Maastricht’ (hierna: bomenplan) opgesteld. Omwonenden hebben bij brief van 5 juni 2019 gereageerd op het bomenplan. Het college heeft deze reacties bij brief van 8 juli 2019 verwerkt en met bureau Verbeek geconcludeerd dat de te kappen bomen geen bijzondere waarde vertegenwoordigen. Verder blijft het college bij zijn standpunt dat er geen aanleiding is om de vergunning te weigeren op grond van artikel 12, tweede lid, van de Bomenverordening en op goede gronden heeft besloten ter compensatie te kiezen voor 30 zomerlindes. Met deze aanvullende documenten is volgens verzoekster het gebrek, dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de uitspraak waarvan opheffing is gevraagd hersteld.
5. Bij brief van 6 augustus 2019 is door derde-partijen, uitgezonderd het college, een ‘Quickscan Wet natuurbescherming bouwlocatie Ravelijnstraat & Erfprinsbastion Maastricht’ van Ecoplanning van 6 augustus 2019 overgelegd. Als reactie hierop heeft verzoekster bij brief van 7 augustus 2019 een ‘Verkennend natuurwaardenonderzoek voor: Locatie Ravelijnstraat te Maastricht’ van bureau Verbeek d.d. 7 november 2017 overgelegd.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
8. Voor inwilliging van een verzoek om opheffing van een getroffen voorlopige voorziening bestaat slechts aanleiding indien er sprake is van:
-feiten die de voorzieningenrechter ten tijde van diens uitspraak niet bekend waren en die, indien zij wel bekend waren geweest, er toe zouden hebben geleid dat geen, dan wel een andere voorlopige voorziening zou zijn getroffen; dan wel
-gewijzigde omstandigheden op grond waarvan thans geen, dan wel een andere voorlopige voorziening moet worden getroffen.
9. Uit hetgeen verzoekster aan het verzoek om opheffing ten grondslag heeft gelegd blijken naar het oordeel van de voorzieningenrechter feiten of omstandigheden zoals hiervoor onder 8 genoemd. De gewijzigde omstandigheden betreffen genoemd bomenplan, de bij besluit van 19 april 2019 verleende aanlegvergunning en het op 21 maart 2019 in werking getreden Uitwerkingsplan Ravelijnstraat.
10. Voor het wettelijk kader verwijst de voorzieningenrechter naar de genoemde uitspraak van 7 maart 2019. De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling voorop dat het al dan niet verlenen van een vergunning voor het vellen van een houtopstand een discretionaire bevoegdheid van het college is. De aanwending van die bevoegdheid wordt door de voorzieningenrechter terughoudend getoetst.
11. Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de verzochte opheffing van de schorsing van het primaire en bestreden besluit toe te wijzen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11.1.
Blijkens het bomenplan bestaan vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en de Wnb geen noodzaak om de bomen te handhaven. Tevens vindt door het aanplanten van 30 bomen dubbele compensatie plaats en wordt circa 1.500 m² bosplantsoen aangeplant. Deze 30 bomen vormen een groene aankleding van de nieuwe woningen en vervullen ook een nieuwe foerageerroute van vleermuizen en vogels. Hierdoor blijft het groene karakter grotendeels intact. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bomenplan alsnog een deugdelijke, door een bureau dat gespecialiseerd is in landschapsarchitectuur uitgevoerde, rapportage betreft omtrent de waarde van de 15 bomen en een inzichtelijke motivering bevat van de compensatie door de voorgeschreven herplantplicht.
11.2.
Voorts zijn blijkens de ecologische schouw van bureau Verbeek van 14 augustus 2019 in de te kappen bomen en struiken geen bewoonde vogelnesten, jaarrond beschermde vogelnesten of holen/nesten van andere wettelijk strenger beschermde diersoorten aangetroffen. De potentiële verblijfplaats voor vleermuizen wordt niet recent door vleermuizen gebruikt. Door Verbeek wordt geconcludeerd dat nader onderzoek naar boombewonende vleermuizen niet nodig is. Het plangebied vormt voorts geen essentieel onderdeel van het leefgebied van de huismus en tijdens het veldonderzoek zijn geen vroedmeesterpadden waargenomen, aldus Verbeek. Op grond van dit rapport van bureau Verbeek van 14 augustus 2019 moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de in het primaire besluit opgenomen voorwaarde dat de Wnb zal worden gerespecteerd. Verbeek heeft tevens onderzoek gedaan naar de door de omwonenden geraadpleegde deskundige van Ecoplanning aangeduide diersoorten, te weten vleermuizen, huismussen en de vroedmeesterpad. Hierbij heeft Verbeek de door Ecoplanning gemelde potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen onderzocht en beoordeeld. De voorzieningenrechter ziet geen reden om ervan uit te gaan dat bij het onderzoek van Verbeek niet de daarop toepasselijke protocollen zijn gevolgd of dat dit anderszins ondeugdelijk zou zijn. Gelet op de rapportage van dat onderzoek en de conclusie daarvan, acht de voorzieningenrechter voorts aannemelijk dat het kappen van de betrokken bomen kan worden gerealiseerd zonder dat daarvoor een ontheffing op grond van de Wnb vereist is. Dat Ecoplanning, in tegenstelling tot Verbeek, wel 3 vroedmeesterpadden heeft gevonden in het plangebied en 6 daarbuiten maakt dit niet anders, nu dit enkel een rol speelt bij de terreinophoging en het bouwplan. Gesteld noch aannemelijk is immers dat het kappen van de bomen een effect heeft op de gunstige staat van instandhouding van de vroedmeesterpad of de, in het natuurwaardenonderzoek van november 2017 genoemde, hazelworm en de muurhagedis. De hazelworm en muurhagedis zijn door Ecoplanning niet waargenomen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat, zelfs als zou blijken dat in verband met de aanwezigheid van de vroedmeesterpad een ontheffing op grond van de Wnb nodig is, dit niet betekent dat de beoogde ophoging van het terrein uiteindelijk niet vergunbaar is.
12. Het toepassen van artikel 12, tweede lid, van de Bomenverordening is een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij het over beoordelingsruimte beschikt. De benodigde toestemming om het bouwplan uit te kunnen voeren, het uitwerkingsplan en de aanlegvergunning bevinden zich in een dusdanig stadium dat ervan uit mag worden gegaan dat deze, eventueel in aangepaste vorm, stand houden en onherroepelijk zullen worden. Aan die conclusie doet niet af dat omwonenden na de behandeling van het verzoek ter zitting alsnog een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bezwaar tegen de aanlegvergunning hebben ingediend. Gelet hierop, alsmede gelet op hetgeen onder 11 is overwogen, heeft het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid artikel 12, tweede lid, van de Bomenverordening niet toegepast.
13. Geconcludeerd wordt dan ook dat het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de belangenafweging in het voordeel van verzoekster heeft kunnen laten uitvallen en dus in redelijkheid tot verlening van de omgevingsvergunning voor het kappen van 15 bomen over heeft kunnen gaan.
14. Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening toewijzen. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor het kappen van de 15 bomen niet langer geschorst is.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het opheffen van de bij uitspraak van 1 juni 2018 getroffen voorlopige voorziening toe;
- de voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 7 maart 2019 getroffen voorlopige voorziening op met ingang van 19 augustus 2019.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 augustus 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.