ECLI:NL:RBLIM:2019:7504

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
03/700058-18, 702611-19 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf en TBS voor poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte, geboren in 1993 en gedetineerd in PI Limburg Zuid, werd bijgestaan door advocaat mr. J.J. Lieftink. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 1 augustus 2019, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie achtte de feiten bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van enkele feiten.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot zware mishandeling van de levensgezel van de verdachte, [slachtoffer], en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [slachtoffer] op 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf heeft mishandeld en haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van verklaringen van het slachtoffer en getuigen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het risico op recidive, wat de noodzaak van de TBS-maatregel rechtvaardigde. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700058-18, 702611-19 (ttzgev)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.J. Lieftink, advocaat kantoorhoudende te Huizen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 augustus 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, in de zaak onder parketnummer 03/700058-18:
feit 1:heeft geprobeerd zijn levensgezel, [slachtoffer] , zwaar te mishandelen, subsidiair is dit tenlastegelegd als een mishandeling;
feit 2:haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd;
feit 3:gedurende ruim een half jaar heeft gehandeld in harddrugs;
feit 4:gedurende ruim een half jaar heeft gehandeld in softdrugs.
In de zaak met parketnummer 03/702611-19 wordt de verdachte verweten dat hij:
feit 1:al dan niet met anderen twee auto’s heeft weggenomen door middel van braak of verbreking;
feit 2:al dan niet samen met anderen heeft ingebroken in meerdere kluisjes en daaruit goederen heeft weggenomen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 in de zaak met parketnummer 03/700058-18 heeft gepleegd. Eveneens acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03/702611-19 de feiten 1 en 2 heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair in de zaak met parketnummer 03/700058-18, nu er geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken omdat er geen sprake van is geweest dat [slachtoffer] tegen haar wil met verdachte is meegegaan: ze is derhalve niet wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd geweest. De feiten 1 subsidiair, 3 en 4 kunnen in deze zaak wél worden bewezen. Ten aanzien van feit 3 kan niet de gehele periode worden bewezen nu verdachte alleen maar bekent vanaf oktober of november 2018 gehandeld te hebben en er verder geen direct bewijs voorhanden is voor eerdere handel in harddrugs. De verdachte bekent dat hij betrokken is geweest bij de kluisjesdiefstal maar ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de diefstal van auto’s.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
03/700058-18 [1]
De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen. Dit oordeel is gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Feiten 1 en 2 mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving
Bewijsmiddelen
Verklaringen van slachtoffer [slachtoffer]
Uit de verklaringen van [slachtoffer] bij de politie op 31 januari 2018, 31 juli 2018 en ter terechtzitting, afgelegd als getuige, is de rechtbank het volgende gebleken.
De verdachte en [slachtoffer] hebben van april/juni 2017 tot januari 2018 een relatie gehad. De eerste maanden verblijft [slachtoffer] nog bij haar moeder, maar gaandeweg is zij vaker bij de verdachte en uiteindelijk gaan ze samenwonen in zijn woning aan de [adresgegevens verdachte] .
In de nacht van 29 op 30 januari 2018 is [slachtoffer] door de verdachte hun woning uitgezet. Omdat zij bang is door hem geslagen te worden, rent zij de woning uit. Zij staat op enig moment buiten op haar slippers zonder telefoon, want die is door de verdachte vernield. Ze is bang en klampt een man aan die de politie verwittigt. De politie komt ter plaatse en brengt haar naar de woning van haar moeder aan de [adres] in [woonplaats] . Daar wordt gezien dat de auto van verdachte (met een ander meisje erin) in de buurt van de woning geparkeerd staat. De verdachte zelf wordt niet aangetroffen. De politie deelt [slachtoffer] en haar moeder mede dat ze de verdachte niet binnen moeten laten en de politie moeten bellen zodra de verdachte naar de woning komt. Even later, als de politie verdwenen is, meldt de verdachte zich bij de woning en wil hij met [slachtoffer] praten. Hij wordt, op aandringen van [slachtoffer] , toch de woning binnengelaten [2] .
De verdachte wil dat [slachtoffer] met hem meegaat. Omdat met name de moeder van [slachtoffer] dat niet wil, vraagt de verdachte [slachtoffer] om mee te gaan naar de slaapkamer. Daar praten ze met elkaar. De verdachte is boos omdat [slachtoffer] de politie heeft laten bellen. Dit was een ‘no go zone’. Hij stelt (nog steeds volgens de verklaring van [slachtoffer] ) het volgende aan [slachtoffer] voor. Hij wil zijn auto ergens parkeren uit het zicht van de politie, omdat hij niet wil dat zijn auto in beslag genomen wordt. [slachtoffer] moet mee, zodat het lijkt alsof het tussen haar en de verdachte weer “goed” is. Bovendien heeft hij geen geldig rijbewijs. Op de plek waar ze de auto zullen parkeren, kunnen ze vervolgens overstappen in een andere auto, die achter hen aan zal rijden. Daarna wil hij met haar naar het Van der Valk hotel in Heerlen.
[slachtoffer] wil eigenlijk niet mee. Als zij niet meegaat, heeft zij een probleem.
[slachtoffer] is al vaker door de verdachte geslagen tijdens hun relatie. Zij is bang dat hij haar opnieuw zal slaan, als zij niet doet wat hij zegt. Daarom durft zij niet te weigeren. Uiteindelijk gaat [slachtoffer] , ondanks pogingen van haar moeder om haar tegen te houden, met de verdachte mee.
Als [slachtoffer] met de verdachte buiten komt, ziet zij dat er nog een tweede auto is. De verdachte neemt plaats op de bestuurdersstoel en [slachtoffer] op de bijrijdersplaats. De andere auto met personen, die al die tijd stond te wachten voor de woning van de moeder van [slachtoffer] , is hen gevolgd. Als ze zich realiseert dat die auto vol personen zit, wordt ze bang. Onderweg is de verdachte echter heel lief voor haar: hij geeft haar kusjes.
Als de verdachte vervolgens niet richting het Van der Valk hotel rijdt maar naar het Strijthagenbos, weet [slachtoffer] dat het foute boel is. Haar gevoel wordt versterkt als zij aankomen in het bos en beide auto’s de lichten doven.
In het bos moet zij uitstappen en achter de andere auto gaan staan. Verdachte zegt tegen haar: “
wat, wat bel jij politie”. Vervolgens slaat hij haar meerdere keren met zijn vuisten en trapt hij haar. Daarna pakt de verdachte [slachtoffer] bij haar haren vast en smijt hij haar met haar hoofd zeker drie keer tegen de ruit van de andere auto aan. Vervolgens sleurt hij haar door de modder. Op een gegeven moment roept iemand: “
hou op, je slaat dat meisje straks nog dood”. Daarna trapt of slaat de verdachte haar in haar zij. Uiteindelijk trekt iemand de verdachte van [slachtoffer] af en wordt er nog door iemand gedreigd om [slachtoffer] in de kofferbak te gooien en enige tijd te verstoppen in een kelder, vanwege het zichtbare letsel. [3] [4] [5]
Letsel van [slachtoffer]
Op 31 januari 2018 heeft forensisch geneeskundige M. van den Bongard [slachtoffer] onderzocht. Hij constateert meerdere verwondingen in onder andere het gelaat (waaronder het oog), hals, armen, bovenbeen en voeten. De verwondingen zijn voornamelijk ontstaan door stomp inwerkend geweld. De verwondingen zullen zonder restverschijnselen binnen 6 tot 8 weken herstellen, maar het risico op eventueel blijvend rechteroogletsel is nog niet goed in te schatten. [6]
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] verklaard dat haar rechteroog eens in de twee dagen ‘uitvalt’. Het wordt dan tijdelijk zwart voor haar ogen [7] .
Overige verklaringen
De verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] naar een bosgebied is gereden. Achter de auto waarin zij zaten, reed een auto met personen. In het bos zijn zij uitgestapt. Door een opmerking die [slachtoffer] maakte, werd de verdachte boos en heeft hij haar een klap in haar gezicht gegeven en daarna getrapt [8] .
Ter terechtzitting is de getuige [getuige 1] gehoord. Op het moment dat de verdachte bij de woning van de moeder van [slachtoffer] aankomt en uiteindelijk met [slachtoffer] weer vertrekt, bevindt hij zich ook in die woning. Hij verklaart dat de verdachte wilde dat [slachtoffer] met hem mee ging, maar dat zij niet weg wilde. De verdachte heeft toen gezegd dat als ze niet mee zou gaan, hij tien jongens buiten had staan. Daarna begon [slachtoffer] te huilen. [getuige 1] is daarna buiten geweest om schoenen voor [slachtoffer] uit de auto te halen en hij zag dat er inderdaad een andere auto stond te wachten met personen erin. Vervolgens is [slachtoffer] met de verdachte meegegaan. [9]
De moeder van [slachtoffer] , [getuige 2] , verklaart ter terechtzitting als getuige dat [slachtoffer] , na te zijn mishandeld, thuis kwam en dat zij haar dochter toen heeft gevraagd waarom ze toch was meegegaan. [slachtoffer] vertelde haar toen dat zij met de verdachte mee was gegaan, omdat zij vreesde voor haar leven en uit angst voor wat haar familie zou overkomen. De verdachte had [slachtoffer] voor vertrek namelijk gezegd dat ze mee moest, omdat er anders tien man binnen kwamen [10] .
Bewijsoverweging feit 1, de (poging tot zware) mishandeling
Verklaringen [slachtoffer]
verklaart kort na het gebeuren in haar aangifte wat er is gebeurd. Zij is mishandeld door haar vriend [verdachte] . Op 30 januari 2018 in de ochtend bezoeken verbalisanten haar in het ziekenhuis. Zij vertelt hun dat zij door de verdachte is geslagen, geschopt, aan haar haren is getrokken en met haar hoofd tegen de auto is geslagen.
In haar verhoren bij de politie op 31 januari 2018, 1 februari 2018, 20 februari 2018, 7 maart 2018 en 31 juli 2018 blijft zij bij haar verklaring dat alleen de verdachte haar heeft mishandeld. Ter terechtzitting verklaart ze onder ede dat ze niet zeker weet of anderen haar ook hebben mishandeld, maar dat ze zeker weet dat de verdachte haar heeft geslagen, aan de haren getrokken en haar hoofd tegen de auto heeft geslagen.
Ter gelegenheid van haar verhoor op 22 augustus 2018 bij de rechter-commissaris verklaart zij dat niet alleen de verdachte haar heeft mishandeld, maar ook andere personen.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] antwoord gegeven op de vraag waarom deze verklaring afwijkt van de andere genoemde verklaringen. Zij verklaart daarover dat zij, na het gebeuren in het bos, met andere personen heeft gesproken, onder wie ene [naam] . Hij heeft haar verteld dat hij bij de tocht in het bos is geweest en dat zij ook door andere personen is mishandeld. Al nadenkend komt [slachtoffer] dan tot de conclusie dat mogelijk ook andere personen haar mishandeld kunnen hebben, omdat ze niet alles bewust heeft meegekregen. Zij heeft bij de rechter-commissaris haar verklaring bovendien nog verder aangepast, omdat zij wilde dat de verdachte snel vrij kwam.
De verklaringen van [slachtoffer] afgelegd bij de politie en ter terechtzitting acht de rechtbank betrouwbaar en de rechtbank zal deze dan ook bezigen voor het bewijs. De rechtbank zal geen acht slaan op de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, gelet op de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd ter terechtzitting en haar eerdere verklaringen bij de politie, alsmede gelet op de plausibele uitleg van [slachtoffer] waarom deze verklaring afwijkt. Hiermee staat het voor de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft geslagen en getrapt, heeft meegesleept en haar bij haar haren heeft vastgepakt en tegen een auto heeft gesmeten.
Poging opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze gedragingen gekwalificeerd kunnen worden als een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met name het met de vuist slaan in het gezicht, tegen het oog, en het met het hoofd slaan tegen een auto is, mede gelet op het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en het feit dat het letsel aan haar oog nog steeds niet helemaal genezen is, naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Gezien het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen en de wijze waarop de verdachte haar heeft mishandeld, heeft hij immers op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Medeplegen?
Vervolgens is de vraag of de verdachte deze poging zware mishandeling alleen heeft gepleegd of dat er andere personen bij waren betrokken die op een zodanige wijze hebben samengewerkt dat er kan worden gesproken over medeplegen.
De rechtbank gaat voorbij aan hetgeen [slachtoffer] hierover bij de rechter-commissaris heeft verklaard, omdat zij dit niet uit eigen wetenschap heeft verklaard én heeft aangegeven dat zij dit heeft verklaard om de verdachte te helpen.
[slachtoffer] heeft gedurende een lange tijd consistent verklaard dat het alleen de verdachte is geweest die haar heeft mishandeld in het bos. Ook ter terechtzitting blijft zij in essentie bij deze verklaring. Dat zij heeft gesproken met een van de inzittenden van de andere auto, die haar heeft verteld dat zij ook door anderen is mishandeld, maakt dit niet anders. [slachtoffer] heeft dit namelijk zelf niet waargenomen althans weet dit niet meer en heeft het dan ook alleen van horen zeggen. Bovendien is de rol van de andere personen niet vast komen te staan. Van een nauwe en bewuste samenwerking is dan ook niet gebleken.
De rechtbank zal de verdachte daarom van dit strafverzwarende bestanddeel vrijspreken.
Levensgezel?
De verdachte en [slachtoffer] verklaren dat zij een relatie hadden sinds medio 2018 en samenwoonden in de woning van de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
In de nacht van 29 op 30 januari 2018 heeft de verdachte [slachtoffer] op straat gezet.
Op dat moment waren ze beiden in de veronderstelling dat de relatie over was. Echter later die avond spreken ze met elkaar alsof het wel weer goed zou komen. De enkele omstandigheid dat de verdachte haar uit de woning heeft gezet en dat ze ruzie hadden, betekent niet dat er geen sprake meer is van een levensgezel als bedoeld in artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 1 primair kan worden bewezen, met uitzondering van het bestanddeel medeplegen.
Bewijsoverweging feit 2, de wederrechtelijke vrijheidsberoving
De verdachte heeft gedurende een half jaar een relatie gehad met [slachtoffer] . Tijdens de laatste maanden van hun relatie stelt de verdachte zich volgens aangeefster regelmatig agressief op naar [slachtoffer] , met name als hij heeft gedronken of drugs heeft gebruikt. Hij heeft haar al (minstens) een keer eerder mishandeld. Ook is de verdachte erg jaloers en controleert hij haar doen en laten.
Die avond heeft hij haar hardhandig het huis uitgezet en haar telefoon vernield, waardoor zij niemand kon bereiken toen ze eenmaal op haar slippers buiten stond. De verdachte was daarna heel erg boos op [slachtoffer] dat zij de politie had laten bellen. Dit was de reden dat hij met haar wilde praten. Tijdens de mishandeling in het bos was hij nog steeds boos hierover. Dit blijkt uit hetgeen de verdachte zegt voorafgaande aan en tijdens de mishandeling in het bos: “wat bel jij de politie”. Ze werd ook een
snitch(de rechtbank verstaat: een verrader) genoemd. Het motief voor de mishandeling is daarmee gegeven. Het zat de verdachte nog steeds heel hoog.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de reden dat hij haar, onder valse voorwendselen, heeft meegenomen naar het bos. De verdachte verklaart dat hij wilde dat zij meeging omdat hij geen rijbewijs had en bang was dat zijn auto in beslag zou worden genomen. Uiteindelijk is het toch de verdachte die naar het bos rijdt; [slachtoffer] heeft nooit een rijbewijs gehad. Hij stelt [slachtoffer] thuis voor om naar het Van der Valk-hotel in Heerlen te gaan, maar rijdt vervolgens de andere kant op, naar het Strijthagenbos. Om zijn optreden kracht bij te zetten is er zelfs een tweede auto, met vrienden van de verdachte, bij de moeder van [slachtoffer] blijven wachten terwijl de verdachte binnen met [slachtoffer] in gesprek was. Vervolgens is die auto hen gevolgd naar het bos. Bij aankomst in het bos heeft de bestuurder van die auto ook de lichten uitgedaan.
Uit op de aangehaalde bewijsmiddelen en bovenstaande overweging concludeert de rechtbank dat de verdachte al vanaf het moment dat zij bij haar moeder thuis waren het opzet had om [slachtoffer] hoe dan ook mee te nemen met de bedoeling om haar naar een stille plek te brengen en haar daar te mishandelen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat de verdachte zich in hun relatie erg dominant en soms zelfs agressief opstelde. Ze was bang om (weer) mishandeld te worden als zij niet deed wat hij zei. Deze situatie, in combinatie met de uitlatingen van de verdachte dat er tien man buiten stonden als zij niet meeging, maakte dat er voor [slachtoffer] een dreigende situatie ontstond waaraan zij zich niet kon onttrekken.
[slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich in de woning gedwongen voelde om met de verdachte mee te gaan, door zijn houding en zijn uitlatingen. Vervolgens, tijdens de rit naar het bos, als hij even lief doet tegen haar, ebt dit gevoel tijdelijk weg. Als ze in het bos aankomen en beide auto’s de lichten doven, komt dit beklemmende gevoel weer bij haar terug en ontstaat er opnieuw een dreigende situatie waaraan zij zich niet kan onttrekken. Als zij de verdachte haar daarna mishandelt door haar onder andere aan haar haren te trekken, is zij ook daadwerkelijk fysiek in haar vrijheid beperkt, mede doordat zij geheel geïsoleerd is in een donker bos op aanmerkelijke afstand van de bewoonde wereld en omgeven door vrienden van verdachte. Zoals ze het ter zitting zelf formuleert: “
ik had geen schijn van kans”.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] van haar vrijheid heeft beroofd en wel op verschillende momenten, namelijk in de woning van haar moeder, door onder meer dreigend te zeggen dat als ze niet mee gaat hij tien man naar binnen zou sturen waarna hij haar tegen haar wil en onder valse voorwendselen heeft meegenomen, en later in het Strijthagenbos waar hij haar heeft mishandeld.
Feiten 3 en 4 dealen in drugs
Voor wat betreft feit 3 zal de rechtbank vrijspreken van de periode 1 juli tot 1 oktober 2017. Voor die periode is onvoldoende steunbewijs aanwezig voor handel in harddrugs. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan over de periode vanaf 1 oktober 2017 tot en met 30 januari 2018, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte
- de kennisgeving van inbeslagneming [12] ;
- het rapport van het NFI [13] ;
- het rapport van het NFI [14] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [15] ;
- kennisgeving van inbeslagneming [16] ;
- het rapport van het NFI [17] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte
03/602611-19 [19]
Feit 1 (vrijspraak) diefstal van auto’s
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en overweegt hiertoe het volgende.
Het oogmerk van de verdachte was er volgens zijn eigen verklaring op gericht om, samen met twee andere personen, de kluisjes in het zwembad open te breken en de goederen die daarin werden aangetroffen weg te nemen. Op het moment dat deze goederen waren weggenomen uit de kluisjes was dit misdrijf voltooid: het medeplegen van een diefstal door middel van verbreking.
Vervolgens hebben – alweer volgens de verklaring van de verdachte - de twee andere personen, met wie de verdachte de kluisjes had opengebroken, met twee weggenomen autosleutels de daarbij behorende voertuigen weggenomen. Hieraan is een nieuw wilsbesluit voorafgegaan. De verdachte heeft weliswaar de autosleutels samen met de twee andere personen weggenomen, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte het oogmerk heeft gehad of actief betrokken is geweest bij het wegnemen van deze voertuigen.
Voor het medeplegen van de diefstal van de voertuigen dient sprake te zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De rol van de verdachte bij het wegnemen van deze voertuigen, anders dan dat hij samen met de andere twee onder andere autosleutels heeft weggenomen, is daarvoor niet voldoende duidelijk geworden.
Daarom zal de rechtbank de verdachte van dit feit vrijspreken.
Feit 2 diefstal van goederen uit kluisjes in het zwembad
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • de aangifte van [naam aangever 1]
- de aangifte van [naam aangever 2] [21] ;
- de aangifte van [naam aangever 3] [22] ;
- de aangifte van [naam aangever 4] [23] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03/700058-18:
1. primair
op 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd en gezicht en een ander deel van het lichaam heeft geslagen en getrapt,
- die [slachtoffer] heeft meegesleept en
- die [slachtoffer] bij het haar heeft vastgepakt en vervolgens meermalen tegen een auto heeft aangesmeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 30 januari 2018 in de gemeente Landgraaf opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer] dreigend toegevoegd dat hij, verdachte, tien man bij haar naar binnen zou sturen indien die [slachtoffer] niet met hem, verdachte, mee zou gaan en
- die [slachtoffer] tegen haar wil in de auto meegenomen;
- die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd en in het gezicht en (een ander deel van) het lichaam geslagen en getrapt;
3.
in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en Landgraaf, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en MDMA, zijnde cocaïne en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
in de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en Landgraaf, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de zaak met parketnummer 03/702611-19:
2.
op 12 juli 2017 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de kluisjes van het zwembad ' [naam zwembad] ' heeft weggenomen telefoons, één tas, portemonnees, bankpassen, sleutelbossen, rijbewijzen, kentekenbewijzen, toebehorende aan [naam aangever 1] en/of [naam aangever 2] en/of [naam aangever 3] en/of [naam aangever 4] , waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. de zaak met parketnummer 03/700058-18:
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
feit 2:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
T.a.v. de zaak met parketnummer 03/702611-19:
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg
te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Partieel ontslag van alle rechtsvervolging
Onder feit 2 in de zaak met parketnummer 03/700058-18 is aan de verdachte wederrechtelijke vrijheidsberoving ten laste gelegd. In deze tenlastelegging is een aantal uitvoeringshandelingen opgenomen. Een van deze uitvoeringshandelingen is weliswaar te bewijzen, maar kan niet worden gekwalificeerd als een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het betreft de uitvoeringshandeling onder het derde gedachtestreepje:
’die [slachtoffer] (terwijl zij werd vastgehouden) (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (een ander deel van) het lichaam heeft geslagen, getrapt en/of geschopt’. Derhalve moet voor dit gedeelte van de tenlastelegging partieel ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Er zijn geen (andere) feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

In de zaak met parketnummer 03/700058-18 is er door diverse deskundigen onderzoek gedaan naar de geestvermogens van de verdachte. Zo heeft de psycholoog mr. drs. R.A. Sterk op 17 juli 2018 een rapport uitgebracht en hebben de psychiater F.R. Kruisdijk en de psycholoog B.H. Boer, verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), op 18 juni 2019 een rapport uitgebracht.
De drie deskundigen komen tot de eensluidende conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in alcoholgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken.
Deskundige Sterk adviseert om de feiten 1 en 2 aan de verdachte verminderd toe te rekenen. Over de andere feiten heeft de deskundige niet gerapporteerd.
Deskundige Sterk rapporteert hierover als volgt:
Betrokkene geeft aan dat hij zich gekleineerd voelde door zijn vriendin die persoonlijke zaken besprak met een vriend van betrokkene en later de politie erbij heeft gehaald, waardoor de problemen voor betrokkene toenamen. Hij voelde zich in dat opzicht twee keer door haar verraden, machteloos en klein gemaakt. Zeker wanneer hij onder invloed is, wat hij ten tijde van het tenlastegelegde fors was, laat hij niet met zich sollen en kan hij flippen, zo geeft hij aan. Hij heeft haar toen geslagen. Hij overdekt zijn kleinheid met een dominante en krachtige houding. De narcistische dynamiek brengt met zich mee dat betrokkene de neiging heeft om in reactie op een krenking zich op te blazen en agressief gedrag te vertonen. Bij betrokkene is dit duidelijk terug te zien bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De ernst van de overdekking middels agressief gedrag lijkt samen te hangen met de antisociale kanten van zijn persoonlijkheid. Het overmatige alcoholgebruik van betrokkene op het moment van het tenlastegelegde heeft geen gevolgen voor de onderliggende narcistische en antisociale persoonlijkheidsdynamiek, maar brengt wel gedragsontremming met zich mee.
Voornoemde is van toepassing op feit 1, de mishandeling van aangeefster.
Betrokkene ontkent feit 2, de vrijheidsberoving. Mocht dit tweede feit echter bewezen worden geacht, dan is het waarschijnlijk dat gezien de aard van de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek ook onderliggend aan dit tenlastegelegde feit, sprake is van de narcistische en antisociale persoonlijkheidsdynamiek en de ontremming van alcohol op zijn gedrag. Onderzoeker acht, zoals beschreven, sprake van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en het tenlastegelegde. Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien. Hij kan echter als gevolg van de geconstateerde psychische problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig bovengenoemd inzicht geheel in vrijheid te bepalen.
De rechtbank wordt geadviseerd om de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten betrokkene in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen van het PBC stellen dat er geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of de stoornis en gebrekkige ontwikkeling hebben doorgewerkt in de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Reden hiervoor is dat er geen eensluidende delictanalyse te reconstrueren is. Ten aanzien van de feiten 3 en 4 concluderen zij dat deze feiten de verdachte wel volledig kunnen worden toegerekend.
De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen van de psycholoog Sterk. Zijn onderzoek is gedegen geweest, zijn analyse is consistent en zijn conclusie rust op de gestelde constateringen. De rechtbank kan de redenering van deze deskundige dan ook goed volgen. De rechtbank zal de verdachte daarom ten aanzien van de poging zware mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving voor verminderd toerekeningsvatbaar houden.
De verdachte is strafbaar omdat er geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van ten hoogste 36 maanden zou volstaan, indien alle tenlastegelegde feiten worden bewezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de strafbare feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van mishandeling van zijn vriendin. Hij heeft geen enkel respect getoond voor haar lichamelijke integriteit. Tevens heeft hij bij haar, door zijn dominante gedrag, bedreigingen en mishandelingen, heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
De verdachte was die avond boos op [slachtoffer] . Hij heeft haar telefoon vernield, zodat zij, nadat zij door hem uit huis was gezet, niemand kon bereiken. De verdachte was zo boos over het feit dat [slachtoffer] daarna de politie heeft laten bellen, dat hij haar heeft opgezocht bij het huis van haar moeder. Daar heeft hij haar onder valse voorwendselen willens en wetens midden in de nacht meegenomen naar een bos om haar daar te mishandelen. Hij heeft zich daarbij laten vergezellen van andere personen om zijn daden kracht bij te zetten. Onderweg doet hij nog lief tegen haar, om haar vervolgens in het bos uit wraak flink de les te lezen. Een omstander die de mishandeling door verdachte heeft waargenomen heeft nog geroepen: “je slaat haar nog dood”.
Als de verdachte dan uiteindelijk wordt aangehouden en in detentie belandt, probeert hij nog onder zijn straf uit te komen door een verzonnen verhaal aan de verbalisanten te vertellen. Tevens heeft hij via derden geprobeerd om [slachtoffer] te manipuleren en haar over te halen om haar verklaring aan te passen, zodat deze gunstiger voor hem zou uitpakken. Alle pogingen ten spijt, is zij uiteindelijk bij haar verklaring gebleven. [slachtoffer] heeft ter terechtzitting onder ede verklaard dat zij zich inderdaad heeft laten overhalen om bij de rechter-commissaris een voor de verdachte gunstiger verklaring af te leggen, maar dat zij ter terechtzitting de waarheid heeft gesproken.
[slachtoffer] heeft tijdens het uitoefenen van haar spreekrecht verteld welke impact de mishandeling en de vrijheidsberoving op haar hebben gehad. Zij durft niet meer alleen naar buiten te gaan of alleen te slapen en leidt een beperkt leven. Tevens wordt zij nog bijna dagelijks geconfronteerd met het lichamelijk letsel dat zij door de mishandeling heeft opgelopen.
Deze feiten zijn kwaadaardig en ernstig en passen bij de problematiek van de verdachte en het delictpatroon dat door de deskundigen wordt omschreven.
De verdachte heeft bovendien drugs aanwezig gehad en erin gehandeld. Het lijkt erop alsof hij op die manier in zijn levensonderhoud voorzag. Het gaat vooral om softdrugs, maar ook om harddrugs. Dat is een criminele handel die veel andere criminaliteit in stand houdt en tot grote maatschappelijke schade leidt. Verder heeft hij met twee anderen kluisjes in een zwembad opengebroken, terwijl er andere zwembadbezoekers in de buurt waren. Dat is uiterst brutaal en tekent de onverschilligheid van de verdachte: de regels waar ‘gewone mensen’ zich aan moeten en ook willen houden, lijken voor hem niet te gelden.
Justitiële documentatie
De verdachte is in het verleden meermalen veroordeeld tot forse gevangenisstraffen vanwege geweld- en zedendelicten. Telkens waren kwetsbare, jonge vrouwen hierbij het slachtoffer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank is hiervoor reeds tot de conclusie gekomen dat de feiten 1 en 2 aan de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal hier bij de bepaling van de straf rekening mee houden.
Recidiverisico
Psycholoog Sterk alsmede reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] (o.a. in diens rapport van 23 juli 2019) spreken in hun rapporten over een hoog recidiverisico als de verdachte niet wordt behandeld. De deskundigen van het PBC stellen dat er een patroon zichtbaar is in het aangaan van relaties met jongere vrouwen of meisjes, waarmee dan problemen optreden, zodat de verdachte daarvoor vervolgd wordt.
Straf
Gezien de context, de geringe aanleiding, het vooropgezette plan om [slachtoffer] mee te nemen en het grove geweld dat is toegepast, acht de rechtbank voor de feiten 1 en 2 geen andere of lichtere sanctie dan een forse gevangenisstraf passend en geboden. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs en het bezit van softdrugs, alsmede aan de diefstal met verbreking uit kluisjes in een zwembad. Ook dat zijn feiten waarvoor een gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Maatregel
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan.
Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde betreft misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1o, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). Tijdens het begaan van deze strafbare feiten was er bij de verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in alcoholgebruik en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Om de na te noemen redenen eist, naar het oordeel van de rechtbank, de veiligheid van personen bovendien het opleggen van de TBS maatregel.
Bij de afweging of er in deze zaak een maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich gebaseerd op het rapport van psycholoog Sterk, het rapport van de reclassering en hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum terughoudender zijn geweest in hun conclusies, maar dat hun bevindingen in essentie niet afwijken van die van Sterk. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het rapport van laatstgenoemde niet kan gelden als rapport in de zin van artikel 37, tweede lid, Wetboek van strafrecht omdat het ouder is dan een jaar, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het rapport dateert immers van ná de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting (en dat is de bepalende datum, niet die van de laatste terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld). Bovendien is er geen onredelijk lange tijd verstreken tussen de totstandkoming van het rapport in juli 2018 en de uitspraak.
Uit het rapport van deskundige Sterk leidt de rechtbank het volgende af. Het ontbreekt de verdachte aan intrinsieke motivatie voor behandeling voor zijn psychische problematiek. De vele interventies door de jaren heen hebben er niet toe geleid dat het delictgedrag een halt kon worden toegeroepen. Gebleken is dat de verdachte zich nooit aan de afspraken met behandelaars of de reclassering heeft willen of kunnen houden. Langdurige gevangenisstraffen hebben hem er niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke delicten. De deskundige geeft aan dat een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf niet afdoende is en dat een behandeling binnen een TBS-kader de enige optie is.
Er is geen alternatief voor een TBS-maatregel. In de rapportages van Sterk en [naam reclasseringswerker] wordt de noodzaak van een behandeling benadrukt. Deskundige Sterk stelt dat een behandeling als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf niet afdoende is en dat een behandeling binnen een TBS kader de enige optie is. Het is door de deskundige niet vast te stellen of van een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden voldoende druk uitgaat. Een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege wordt wel als afdoende ingeschat.
De rechtbank volgt deskundige Sterk en heeft er, mede vanwege het rapport van [naam reclasseringswerker] , geen vertrouwen in dat het opleggen van een TBS met voorwaarden voldoende dwingend is om de verdachte te bewegen tot de noodzakelijke gedragsverandering. Gelet op de houding van de verdachte ten opzichte van begeleiding en behandeling in het verleden en gelet op zijn strafblad, ziet rechtbank geen ander alternatief om het reële risico op recidive van ernstige feiten in te perken dan TBS met dwangverpleging. De toezegging van de verdachte ter terechtzitting dat hij nu wel een behandeling zal ondergaan als hem dit zou worden opgelegd, acht de rechtbank onvoldoende waarborg om recidive te voorkomen.
Daarmee doet zich de vraag voor of de ernst van de feiten de TBS-maatregel rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, vanwege de kwaadaardigheid van de feiten, de geringe aanleiding die kennelijk nodig is voor de verdachte om deze feiten te plegen, de beschreven problematiek, het reële risico op herhaling en het patroon dat de deskundigen omschrijven. Het gaat in deze zaak om ernstige feiten. Weliswaar heeft de vrijheidsberoving kort geduurd, maar deze heeft grote indruk gemaakt op het slachtoffer. De rechtbank acht de kans groot dat de verdachte opnieuw feiten zal plegen jegens een kwetsbaar slachtoffer, met voor haar ernstige gevolgen, als de verdachte niet wordt behandeld.
De rechtbank zal daarom naast de hiervoor genoemde gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.450,00 voor de materiële en immateriële schade die zij heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de benadeelde partij ten aanzien van de schade aan de telefoon niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze telefoon niet is beschadigd door een van de tenlastegelegde feiten. Hetzelfde geldt voor de schade aan de broek, jas en schoenen, omdat uit het dossier niet blijkt van schade aan deze goederen en de benadeelde partij daarover niets heeft opgemerkt ter terechtzitting.
De vordering tot vergoeding van immateriële schade kan volledig worden toegewezen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, omdat deze voldoende is onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de benadeelde partij voor de schade aan de telefoon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet gekoppeld kan worden aan de tenlastegelegde feiten. De vordering tot schadevergoeding voor de broek, schoenen en jas dient afgewezen te worden, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij moet in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving niet-ontvankelijk worden verklaard, vanwege de door de raadsman bepleite vrijspraak. De vordering tot vergoeding van immateriële schade dient voor het overige te worden afgewezen, nu een duidelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft verzocht om schade aan de broek, jas en schoenen te vergoeden. Deze schade is betwist door de verdediging. Uit het dossier komt niet naar voren dat de broek, jas en schoenen van het slachtoffer zijn beschadigd. Een nader onderzoek naar deze eventuele schade zou een te zware belasting opleveren voor het strafproces. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze schadepost.
De schade aan de telefoon is niet te herleiden tot de bewezenverklaarde feiten. Daarom zal de benadeelde partij ook ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk worden verklaard.
Tot slot heeft de benadeelde partij vergoeding verzocht voor de immateriële schade die zij heeft geleden door de mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank zal bij de beoordeling van deze schadepost de mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving bezien in zijn geheel. Gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel, zoals nu bekend, en de hierboven omschreven omstandigheden waaronder dit lichamelijk letsel is toegebracht, zal de rechtbank naar billijkheid de schadevergoeding vaststellen op een bedrag van € 2.500,- en dit bedrag dan ook toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Het toegewezen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen ten behoeve van het innen van de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 282, 302, 304 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het hem in de zaak met parketnummer 03/702611-19 onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Ontslag van alle rechtsvervolging
- ontslaat de verdachte partieel van alle rechtsvervolging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03/700058-18 onder feit 2, derde gedachtestreepje tenlastegelegde feit, zoals hiervoor onder 4 is omschreven;
Bewezenverklaring
  • verklaart het in de zaak met parketnummer 03/700058-18 onder feit 1 primair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03/702611-19 onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd, voor zover de verdachte daarvoor niet is ontslagen van alle rechtsvervolging;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 2500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 30 januari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade en de overige immateriële schade niet ontvankelijk is en dat zij dit gedeelte van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 30 januari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en
mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2019.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/700058-18, na wijziging, ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (een ander deel van) het lichaam heeft geslagen, getrapt en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] heeft meegesleept, meegetrokken en/of voortgetrokken,
- die [slachtoffer] bij het haar heeft vastgepakt en/of (vervolgens) tegen een auto heeft aangesmeten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, meermalen, althans eenmaal, (telkens):
- die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (een ander deel van) het lichaam geslagen, getrapt en/of geschopt en/of
- die [slachtoffer] meegesleept, meegetrokken en/of voortgetrokken en/of
- die [slachtoffer] bij het haar vastgepakt en/of (vervolgens) tegen een auto aangesmeten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 januari 2018 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer] (dreigend) toegevoegd dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de familie van die [slachtoffer] wat aan zal/zullen doen indien die [slachtoffer] niet met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) mee zou gaan, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] tegen haar wil in de auto meegenomen en/of rondgereden en/of
- die [slachtoffer] (terwijl zij werd vastgehouden) (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of (een ander deel van) het lichaam heeft geslagen, getrapt en/of geschopt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 januari 2018 in de gemeente Kerkrade en/of Landgraaf, althans in Nederland, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 03/702611-19 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2017 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen:
- een personenauto (merk/type Nissan Micra, kenteken [kenteken 1] ), geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever 4] , en/of
- een personenauto (merk/type Ford Mondeo, kenteken [kenteken 2] ), geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever 3] ,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2017 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de kluisjes van het zwembad ' [naam zwembad] ' heeft weggenomen een of meer telefoon(s), tas(sen), portemonnee(s), bankpas(sen), sleutelbos(sen), rijbewij(s)(zen), kentekenbewij(s)(zen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever 1] en/of [naam aangever 2] en/of [naam aangever 3] en/of [naam aangever 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018015553, gesloten d.d. 13 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 896.
2.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 31 januari 2018, pagina 100 tot en met
3.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 31 januari 2018, pagina 96 en 100 tot en met 102.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 31 juli 2018, pagina 153 en 154.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 1 augustus 2019.
6.Het schriftelijk bescheid, het verslag van het forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 8 februari 2018, pagina 167 tot en met 169.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 augustus 2019.
8.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 augustus 2019.
9.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 augustus 2019.
10.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 1 augustus 2019.
11.Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 23 januari 2018, pagina 585 en 586.
12.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 januari 2018, pagina 595 tot en met 596.
13.Het rapport van het NFI d.d. 27 februari 2018, pagina 610 en 611.
14.Het rapport van het NFI d.d. 23 februari 2018, pagina 612 en 613.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2018, pagina 646.
16.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 januari 2018, pagina 630.
17.Het rapport van het NFI d.d. 23 februari 2018, pagina 643 en 644.
18.Het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte d.d. 24 januari 2018.
19.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017113217, gesloten d.d. 21 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 95.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever 1] d.d. 12 juli 2017, pagina 15 tot en met 17.
21.Het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever 2] d.d. 12 juli 2017, pagina 18 tot en met 20.
22.Het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever 3] d.d. 12 juli 2017, pagina 21 tot en met 23.
23.Het proces-verbaal van aangifte van [naam aangever 4] d.d. 12 juli 2017, pagina 24 tot en met 28.