ECLI:NL:RBLIM:2019:7281

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
C/03/240962 / HA ZA 17-515
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens vervalsing van handtekeningen en onrechtmatige onttrekking van gelden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.F.A. Bronneberg, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. van Heugten, wegens vervalsing van handtekeningen en onrechtmatige onttrekking van gelden. De zaak betreft een periode van januari tot en met juli 2017, waarin gedaagde in totaal € 195.317,85 van de rekeningen van eiser heeft afgeschreven, waarbij gedaagde in 19 gevallen de handtekening van eiser heeft vervalst. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet tijdig getuigen heeft voorgedragen en dat zij haar verplichtingen op grond van artikel 21 Rv heeft geschonden door niet alle relevante feiten tijdig en volledig aan te voeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde de gelden heeft verduisterd, met uitzondering van de bedragen die betrekking hebben op de normale kosten van levensonderhoud van eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van eiser toegewezen tot een bedrag van € 170.817,85, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 7 augustus 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/240962 / HA ZA 17-515
Vonnis bij vervroeging van 7 augustus 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. H.F.A. Bronneberg,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.H.J.M. van Heugten.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden en gedaagde [gedaagde] . De rechtbank zal de nummering van het hierna genoemde tussenvonnis van 20 maart 2019 voortzetten.

12.Het verloop van de procedure

12.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank tussen partijen gewezen tussenvonnis van 20 maart 2019;
  • de door [gedaagde] genomen akte na tussenvonnis;
  • de door [gedaagde] genomen conclusie na enquête;
  • de door [eiser] genomen conclusie na enquête met de producties 14 en 15.
12.2
Nadat de zaak vervolgens voor beraad partijen is gezet, heeft [eiser] vonnis gevraagd en heeft [gedaagde] gevraagd akte opgave getuigenverhoor te mogen nemen. De gevraagde akte is geweigerd, omdat [gedaagde] krachtens het vonnis van 20 maart 2019 op de rol van 24 april 2019 al opgave getuigen had moeten doen. Vervolgens is bepaald dat vonnis wordt gewezen.

13.De beoordeling

13.1
Uit de eerder tussen partijen in dit geschil gewezen vonnissen blijkt dat tussen 14 januari 2017 en 11 juli 2017 in totaal € 195.317,85 van rekeningen van [eiser] is afgeschreven. Van alle schriftelijke bankafschrijvingen heeft [gedaagde] in elk geval 19 maal de handtekening van [eiser] vervalst. Het totaalbedrag waarmee via 11 door [gedaagde] vervalste bankafschriften geld is afgeschreven, is € 88.642,56. Geoordeeld is dat de vordering van [eiser] in elk geval tot dit bedrag zal worden toegewezen. [gedaagde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld om van op het eerste gezicht niet verklaarbare opnames te bewijzen dat die opgenomen gelden ten goede zijn gekomen aan [eiser] en/of met goedvinden van [eiser] zijn opgenomen en besteed. Hierbij is nog overwogen dat de Algemene Volmacht die [eiser] aan [gedaagde] heeft gegeven, niet meer inhield dan, kort gezegd, dat [gedaagde] [eiser] kan en mag vertegenwoordigen. Daarmee hield de volmacht niet in dat [gedaagde] naar eigen inzicht over het geld van [eiser] mocht beschikken en uitgaven mocht doen die in haar kraam pasten.
Het aantal door de rechtbank in het tussenvonnis van 20 maart 2019 geselecteerde opnames/posten was zo groot, dat [gedaagde] bij dit tussenvonnis is opgedragen om eerst bij akte per post een duidelijke en concrete omschrijving te geven wat er precies is betaald met het uitgegeven geld. Daarna konden desgewenst getuigen worden gehoord, die al wel meteen bij de net genoemde door [gedaagde] te nemen akte moesten worden aangekondigd. Aan de hand van die per post duidelijke en concrete omschrijving zou de rechtbank op verzoek van [gedaagde] getuigen kunnen horen. [gedaagde] heeft niet tijdig getuigen voorgedragen, zodat de rechtbank nu verder recht zal doen met inachtneming van het door [gedaagde] in haar akte na tussenvonnis van 20 maart 2019 aangevoerde.
13.2.1
Na kennisname van de inhoud van de op 24 april 2019 door [gedaagde] genomen akte na tussenvonnis en van de inhoud van haar conclusie na enquête is het opportuun om eerst alle standpunten die [eiser] in de loop van dit geding heeft ingenomen, op een rijtje te zetten.
a. [gedaagde] stelt in haar conclusie van antwoord dat [eiser] altijd zijn bankopdrachten en overboekingen in volle vrijheid zelf heeft ondertekend. In die conclusie heeft zij verder aangevoerd dat [eiser] bereid was om te investeren in de aanpassing van de woning van [gedaagde] . Die aanpassing hield in elk geval afbouw van een appartement in. [eiser] zou investeren, zodat het appartement versneld zou worden afgebouwd en [eiser] dit kon betrekken zodra het klaar zou zijn. Volgens “Ad. 6” in haar conclusie van antwoord zijn de betalingen aan New Energy Systems, aan keukenstudio Carmen en aan L’Ortye ten behoeve van die bouw. Verder, aldus [gedaagde] in haar antwoord, hebben de betalingen merendeels betrekking op bestedingen ten behoeve van levensonderhoud of pintransacties voor de aanschaf van diverse goederen en voor de betaling van samen uit eten gaan.
b. Uit het ook door [gedaagde] ondertekende proces-verbaal van comparitie van 12 januari 2018 blijkt dat [gedaagde] heeft verklaard de overschrijvingsformulieren niet te hebben getekend. Zij heeft toen verder verklaard dat de warmtepomp voor haar huis is gekocht op kosten van [eiser] omdat zij geen verwarming had en [eiser] haar wilde kunnen bezoeken. Pas op deze comparitie heeft zij verklaard dat [eiser] € 10.000,- van haar hypothecaire lasten heeft betaald.
c. Uit het alleen door de rechter ondertekende proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2018 blijkt dat [gedaagde] aldaar heeft verklaard dat:
- de ten laste van [eiser] gedane uitgaven aan notaris [naam notaris] zien op een door [gedaagde] aangeschaft grondperceel, waarvan [eiser] wist;
- met toestemming van [eiser] de hondjes van [gedaagde] op kosten van [eiser] zijn geopereerd;
- op kosten van [eiser] en met zijn toestemming de dochter van [gedaagde] een esthetische operatie heeft ondergaan
- de rekeningen van Tommy Teleshopping met toestemming van [eiser] met zijn geld zijn betaald en dat zij, [gedaagde] , op zijn kosten goederen mocht bestellen.
d. In haar akte na comparitie van 7 maart 2018 herhaalt en benadrukt [gedaagde] - haar eigen woorden - dat [eiser] steeds bij volle verstand zelf zijn handtekeningen heeft gezet onder alle in het geding zijnde bankbescheiden
e. In haar akte na tussenvonnis van 24 april 2019 wordt de stelling betrokken dat [eiser] zou hebben gezegd dat hij liever met de warme hand gaf dan met de koude en dat [eiser] [gedaagde] heeft gezegd dat zij maar moest nemen c.q. kopen wat zij ook maar wenste c.q. nodig had.
In die akte heeft zij voor zover hier van belang, nog de volgende verklaringen voor enkele opvallende posten/gegevens:
i. 2 februari 2017: welness kliniek Genk € 645,-: voor een welness behandeling van de dochter van [gedaagde] , want [eiser] zag haar graag zo mooi mogelijk;
ii. 7 februari 2017: notariaat [naam notaris] € 2.500,- en 10 februari 2017: notariaat [naam notaris] € 3.000,- en 16 februari 2017: notariaat [naam notaris] € 3.000,- en 23 februari 2017: notariaat [naam notaris] € 2.675,32,-: deelbetalingen aankoop stuk grond door [gedaagde] , liggend naast haar pand. Dit stuk grond zou een parkachtige tuin worden terwijl [eiser] bij [gedaagde] zou intrekken in de aanbouw/appartement
iii. 1 maart 2017: tommy teleshopping € 176,75 en 27 maart 2017: tommy teleshopping € 238,90 en 10 april 2017: tommy teleshopping € 416,45 en 2 mei 2017: tommy teleshopping € 366,35 en 22 mei 2017: tommy teleshopping € 408,95 en 12 juni 2017: tommy teleshopping € 266,70 en 11 juli 2017: tommy teleshopping € 389,60: al die transacties zijn [gedaagde] onbekend.
iv. 8 maart 2017: Media Markt € 948,- en € 138,- en 22 maart 2017: mediamarkt € 1.233,95: vermoedelijk voor aankoop wasmachine en/of combi oven-magnetron en/of wasdroger en/of TV voor appartement [eiser]
13.2.2
Indien de hiervoor in rov. 13.2.1 sub a tot en met e vermelde door [gedaagde] aangevoerde feiten in onderling verband en samenhang worden bezien, kan niet anders worden geoordeeld dan dat [gedaagde] de verplichting van art. 21 Rv heeft overtreden. Dit artikel verplicht haar terstond de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Uit hetgeen hiervoor onder sub a tot en met sub e is vermeld, blijkt dat [gedaagde] niet van aanvang af de duidelijkheid heeft verstrekt die zij had moeten verstrekken. Zij voert telkens nieuwe feiten aan, althans komt te laat met belangrijke en noodzakelijke verfeitelijkingen. Bij wijze van voorbeeld: de aard, inhoud en presentatie van feiten in de conclusie van antwoord is zodanig dat de lezer sterk de indruk krijgt dat het zwaartepunt van de uitgaven investeringen betreft die zijn gedaan in het kader van de aanpassing van de woning van [gedaagde] zodat [eiser] kon inhuizen. De hoogte en doelen van de andere uitgaven wordt geminimaliseerd respectievelijk beperkt tot in feite kosten van de huishouding. Langzaam maar zeker blijkt echter dat een zeer aanzienlijk deel van de uitgaven enkel en alleen ten nutte van [gedaagde] zijn gekomen. Zij wordt verrijkt met een stuk grond, haar huis wordt voor veel geld aangepast en zij koopt en neemt mee naar haar huis talloze goederen. Een en ander is mogelijk doordat zij handtekeningen van [eiser] heeft vervalst: uit het rapport van de benoemde deskundige kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat zij heeft gelogen over het antwoord op de vraag of zij handtekeningen heeft gezet die moeten doorgaan voor handtekeningen van [eiser] . Merkwaardig, in elk geval opvallend is dat uit niets blijkt dat het beweerdelijk voor [eiser] in orde gemaakte appartement inmiddels ook af of in elk geval bijna af is. Er was immers alleen al gelet op de leeftijd van [eiser] , ruim boven de 90 jaar in 2017, grote haast bij voltooiing hiervan. [eiser] heeft echter niets overgelegd waaruit ook maar kan worden afgeleid dat het beweerdelijk voor [eiser] te bouwen appartement al bijna af is. Indien het verhaal van [gedaagde] waar is, zou dit wel zo moeten zijn, want waarom anders elektrische apparaten kopen (zie sub e, iv.) die garantietermijnen kennen, die normaliter aan tijdsverloop zijn gebonden en niet aan feitelijke gebruiksduur. Opvallend is verder dat van de aankopen voor ruim € 2.560 bij Tommy Teleshopping door [gedaagde] eerst wordt gezegd dat zij daar met toestemming en voor rekening van [eiser] goederen voor zich zelf mocht bestellen, maar indien de rechtbank haar daarover concreet vragen stelt, is een en ander haar plots onbekend. Ten slotte ziet de rechtbank niet dat betalingen van in totaal € 10.000,- voor de hypothecaire lasten van [gedaagde] te brengen vallen onder kosten afbouw appartement en betalingen die merendeels betrekking hebben op bestedingen ten behoeve van levensonderhoud of pintransacties voor de aanschaf van diverse goederen en voor de betaling van samen uit eten gaan, zoals in de conclusie van antwoord is vermeld. Een dergelijk bedrag van € 10.000,- valt toch niet eenvoudig over het hoofd te zien. Al met al heeft [gedaagde] haar verplichting zoals neergelegd in art. 21 Rv dermate grof geschonden, dat de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maakt dat zij alle gelden heeft verduisterd, behalve die gelden die binnen het bereik vallen van normale kosten voor leven en verzorging van [eiser] en de kosten van verschillende etentjes. [eiser] heeft zelf ter comparitie op 17 januari 2018 verklaard verschillende etentjes waarbij ook de kinderen van [gedaagde] aanwezig waren, voor zijn rekening te hebben genomen. Een en ander zal worden begroot met inachtneming van de vermogenssituatie van [eiser] die aanzienlijk is geweest. Op grond van een en ander wordt begroot dat van het totale bedrag van € 195.317,85 dat van de basisrekening van [eiser] is onttrokken in de periode van, afgerond op hele maanden, januari 2017 tot en met juli 2017, per maand € 3.500,- ten goede van [eiser] is gekomen. Hieronder vallen ook de door [gedaagde] uitgegeven gelden op grond van de volmacht die [eiser] haar heeft gegeven.
13.3
Dit alles betekent dat van het gevorderde bedrag van € 195.317,85 wordt afgetrokken 7 maanden x € 3.500,-, zodat zal worden toegewezen € 170.817,85. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] incassomaatregelen heeft genomen (zie onder “Ad. 8 conclusie van antwoord). Stukken waar anders uit blijkt zijn niet overgelegd, zodat de gevorderde buitengerechte kosten worden afgewezen. De overige vorderingen zijn niet betwist, en worden daarom toegewezen. Als dag van verzuim waarop de gevorderde rente ingaat, zal worden aangewezen 1 augustus 2017.
13.4
[gedaagde] heeft te gelden als de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten. Aan de zijde van [eiser] worden die begroot op € 287,- aan griffierecht, € 99,15 betekening dagvaarding, € 1.022,33 wegens door [eiser] voorgeschoten kosten voor de deskundige en € 6.828,- salaris advocaat (tarief V, 1 punt dgv, 1,5 pnt comparities, 1,5 punt overige verrichtingen). De beslagkosten worden begroot op € 1.258,- griffierecht, € 1.707,- verzoekschrift en € 770,08 explootkosten.

14.De beslissing

De rechtbank:
14.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
1. tegen behoorlijk bewijs van kwijting, € 170.817,85;
2. het onder 1. genoemde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van de dag van verzuim (1 augustus 2017) tot de dag der algehele voldoening;
3. de kosten van de conservatoire beslaglegging begroot op € 3.735,08;
4. de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 8.236,48;
14.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
14.3
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2019.