ECLI:NL:RBLIM:2019:7227

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
03.011011.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in gezamenlijke woning met depressieve stoornis en schadevergoeding aan ex-partner

Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 januari 2019 brand heeft gesticht in de gezamenlijke woning met zijn vriendin. De verdachte, die lijdt aan een depressieve stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, heeft de brand aangestoken met benzine, wat leidde tot gedeeltelijke verbranding van de inboedel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn psychische toestand, maar dat hij wel strafbaar was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, zijn ex-partner, voor de geleden schade, met een totaalbedrag van € 3.836,03, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor de posten die betrekking hebben op de reiniging, inboedel en herstel van de woning, en verwees deze naar de civiele rechter voor verdere afhandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.011011.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd [detentieadres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Selbach, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juli 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ook verschenen is de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer] , bijgestaan door haar raadsvrouw mr. R.M.R. Szafranski. Mevrouw [slachtoffer] is in de gelegenheid gesteld om haar vordering toe te lichten en heeft gebruik gemaakt van het aan haar als slachtoffer toekomende spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte brand heeft gesticht in de woning van hem en zijn vriendin [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 juli 2019;
- het proces-verbaal van sporenonderzoek [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, waarin de mondeling medegedeelde bevindingen van de brandweercommandant zijn vastgelegd [3] .
Uit de genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met benzine brand heeft gesticht in zijn woning waarbij de inboedel gedeeltelijk is verbrand, maar dat er geen gevaar is geweest voor de naastgelegen panden en/of de daarin aanwezige bewoners. Een en ander brengt de rechtbank tot de hieronder weergegeven bewezenverklaring.
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 13 januari 2019 te Holtum opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met benzine, ten gevolge waarvan de inboedel van die woning gedeeltelijk is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog [psycholoog] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 12 maart 2019 een rapport uitgebracht.
Hij concludeert op basis van het door hem uitgevoerde onderzoek dat er bij de verdachte sprake is van een depressieve stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol.
De depressieve stoornis is uitgelokt door psychische overbelasting. De psycholoog noemt in dit verband de langdurige verbouwing van de woning van de verdachte, het uitroepen tot prins carnaval en mogelijk ook de echtscheiding van zijn ouders. Deze omstandigheden hebben de psychische druk op de verdachte doen toenemen. Perfectionisme, waarbij de verdachte van zichzelf eist om alles foutloos te doen, heeft ook bijgedragen aan de psychische druk en het uitlokken van de depressieve stoornis. De psycholoog is verder tot de conclusie van een stoornis in het gebruik van alcohol gekomen, omdat de verdachte meer alcohol is gaan drinken bij sociale gebeurtenissen en de verplichtingen rondom prins carnaval. Hij plaatst hierbij wel de kanttekening dat het overmatig gebruik van alcohol gezien moet worden in het kader van de depressieve stoornis: de verdachte heeft spanning en negatieve gevoelens willen verminderen door veel alcohol te drinken. Het overmatig gebruik van alcohol kan dus gezien worden als symptoom van de depressieve stoornis. Voor andere stoornissen dan de hiervoor genoemde stoornissen zijn geen aanwijzingen gevonden, ook niet voor pyromanie.
De psycholoog heeft verder vastgesteld dat de depressieve stoornis en de stoornis in alcoholgebruik ook bestonden toen de verdachte brand stichtte in zijn woning en dat deze op dat moment van invloed waren op zijn keuzes en gedragingen. Op welke manier dit gebeurde, heeft de psycholoog in gedragskundig opzicht nader omschreven. Zo legt hij in zijn rapport uit dat de verdachte zich op basis van de depressieve stoornis moedeloos, wanhopig en hulpeloos voelde. Die gevoelens heeft hij proberen te verminderen door veel alcohol te drinken. Daar kwam later op de avond de ruzie met zijn vriendin bij en door haar verlating had hij het idee dat hij alles kwijt was. De daaropvolgende brandstichting dient gezien te worden als een noodkreet, waarbij de verdachte uiting heeft gegeven aan zijn gevoelens van moedeloosheid, wanhoop en hulpeloosheid en waarbij het gebruik van alcohol een ontremmende werking heeft gehad op zijn gedrag. Het is dus de combinatie van de depressieve stoornis en het overmatig gebruik van alcohol die van invloed is geweest op de impulsieve gedragskeuze om brand te stichten en daarom luidt het advies van de psycholoog om de verdachte verminder toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en is daarmee van oordeel dat het bewezenverklaarde strafbare feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is wel strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid
vollediguitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gedurende die proeftijd moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden zoals die door de psycholoog en de reclassering zijn geadviseerd, namelijk:
- een meldplicht bij de reclassering;
- meewerken aan ambulante behandeling;
- een alcoholverbod en in het kader daarvan meewerken aan controles op de naleving van dat verbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de psychische omstandigheden waaronder de verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, zoals die blijken uit het rapport van de psycholoog en de rapportage van de reclassering. De raadsvrouw verzoekt om de adviezen uit die rapporten over te nemen. Indachtig deze punten, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie passend is bij de aard van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Uit de opgemaakte rapportages blijkt dat de verdachte middenin de maatschappij stond en schijnbaar zijn leven prima op orde had: een mooi huis, vast werk, een fijne relatie, lid van de vrijwillige brandweer en afgelopen winter zelfs uitgeroepen tot prins carnaval. In Limburg is dat een buitengewoon eervolle benoeming. Toch bleek het niet goed te gaan met de verdachte. Zoals hiervoor reeds besproken, stond de verdachte onder forse psychische druk door de stressvolle verbouwing, de echtscheiding van zijn ouders en, in zijn drang naar perfectionisme, de wens om het als prins carnaval zo goed mogelijk te willen doen. Die psychische overbelasting heeft hem in een depressie doen belanden. Onder invloed van die depressieve gevoelens en ontremd door alcoholgebruik, heeft hij vervolgens na een nachtelijke ruzie met zijn vriendin zelfmoord willen plegen door brand te stichten in hun gezamenlijke woning. De woning, die na een verbouwing van vier jaar, eindelijk klaar was om er samen met zijn vriendin te wonen en verder aan hun toekomst te bouwen. Door de brandstichting is niet alleen een deel van de woning en de inboedel verwoest, maar ook de relatie met zijn vriendin is dusdanig beschadigd dat hun wegen zich hebben gescheiden. De gevolgen van die ene wanhoopsdaad zijn immens. Niet alleen voor de verdachte, maar ook voor zijn vriendin. De keuze die de verdachte die nacht heeft gemaakt, heeft ook haar enorm getroffen. Niet alleen op financieel, maar ook op persoonlijk vlak. Een en ander is door haar treffend verwoord in de ter terechtzitting door haar voorgelezen verklaring. De verdachte heeft de verantwoordelijkheid voor de gevolgen voor zijn vriendin erkend. Hij komt daarin oprecht op de rechtbank over, evenals in zijn voornemen om haar er financieel zo goed mogelijk uit te laten komen bij de afwikkeling van de schade van het huis.
De verdachte moet zich echter niet alleen ten overstaan van zijn vriendin verantwoorden, maar ook tegenover de maatschappij in deze strafzaak. Zijn wanhoopsdaad is een ernstig strafbaar feit, dat in vergelijkbare gevallen door strafrechters in Nederland doorgaans met onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt bestraft. De hoogte van de gevangenisstraf wordt vervolgens bepaald door de specifieke omstandigheden van het geval, waarbij te denken valt aan het ontstane gevaar door de brandstichting en de schade. Ook komt betekenis toe aan de persoonlijke omstandigheden van de dader: wat heeft hem tot de brandstichting gebracht en wat wilde hij bereiken?
Gelet op de psychische omstandigheden waaronder de verdachte tot zijn daad is gekomen, kan hem de brandstichting verminderd worden toegerekend. Daarom is het passend om aan de verdachte een minder hoge straf op te leggen dan aan iemand die –populair gezegd– met zijn volle verstand brand sticht. Ook betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat de verdachte niemand pijn wilde doen of wilde schaden met de brandstichting, behalve zichzelf. Uit het dossier blijkt dat er geen levensgevaar voor personen is geweest of gevaar voor de omliggende woningen.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat de verdachte immense schade heeft veroorzaakt. Ongeacht de straf die de rechtbank zal opleggen, zal die schade hem lange tijd nog dagelijks herinneren aan wat hij heeft gedaan.
Naast genoegdoening vanwege het strafbare feit, wil de rechtbank met de oplegging van een straf ook voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw dit soort desastreuze keuzes maakt. Dit kan door een deel van de passend geachte straf voorwaardelijk op te leggen, waardoor een kader gecreëerd wordt waarbinnen de verdachte gedwongen wordt tot behandeling van zijn psychische problematiek. De psycholoog [psycholoog] stelt in verband met het recidivegevaar dat het van belang is dat verdachte een behandeling krijgt voor de depressieve stoornis. Die behandeling heeft als doel dat de verdachte een meer realistisch zelfbeeld krijgt, dat hij stress en spanning kan hanteren en dat hij vaardigheden aanleert om psychische druk te beperken. Tijdens de behandeling dient ook aandacht te zijn voor het overmatige alcoholgebruik en voor de relatiebreuk met [slachtoffer] . De behandelduur wordt op twee jaar geschat. De reclassering heeft zich aangesloten bij dit advies en een verplichte ambulante behandeling en een alcoholverbod geadviseerd gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende afdoening in deze zaak en zal zij zal de verdachte conform die eis veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te houden aan de voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd: een meldplicht, ambulante behandeling en een alcoholverbod.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 247.779,44 ter zake van het bewezenverklaarde feit, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering bestaat uit de volgende posten:
- kosten personal coach € 677,60
- reiskosten € 158,43
- reiniging opstal € 19.958,50
- schade met betrekking tot de inboedel € 26.627,48
- renovatie en herstel woning € 197.357,43
- immateriële schade € 3.000,00
Ook vordert zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de rechtbank Limburg gesteld dat zij ontvankelijk is in haar vordering met betrekking tot de gevorderde bedragen wegens schade aan de woning en inboedel en dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Verder heeft zij ter terechtzitting aangevoerd dat er weliswaar sprake was van een beperkte gemeenschap van goederen, maar dat die gemeenschap hersteld moet worden als ware er geen brand geweest.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten personal coach, reiskosten en immateriële schade voldoende onderbouwd zijn en voor toewijzing gereed liggen. Ten aanzien van de posten die betrekking hebben op de reiniging van de opstal, de schade aan de inboedel en het herstel van de woning is op dit moment onzeker wat de hoogte van de schade is en wie deze kosten gaat dragen. Dat maakt de beoordeling van deze posten te ingewikkeld voor dit strafgeding. De officier van justitie stelt zich daarom op het standpunt dat de benadeelde partij in deze kostenposten niet-ontvankelijk wordt verklaard en dit deel van haar vordering aan de civiele rechter kan voorleggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte aangevoerd dat hij erkent dat [slachtoffer] emotionele schade heeft geleden en hiervoor professionele hulp heeft moeten inschakelen. De posten personal coach, reiskosten en immateriële schade worden dan ook niet betwist.
Een ander standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de posten reiniging opstal, schade aan de inboedel en herstel woning: die worden wel betwist. De verdachte stelt zich op het standpunt dat op dit moment niet vaststaat wat de daadwerkelijke schade aan de woning zal zijn. De kosten daarvoor zijn afhankelijk van het feit of de woning zal worden verkocht, of de verdachte de woning overneemt en of hij zelf herstelwerkzaamheden voor zijn rekening zal nemen. De kosten kunnen aldus niet worden bepaald door de offertes die door de benadeelde partij zijn ingebracht. Ten aanzien van de schade aan de inboedel is aangevoerd dat die inboedel grotendeels aan de verdachte toebehoorde en niet aan de benadeelde partij. Bovendien is nog niet duidelijk of, en hoeveel de verzekering zal vergoeden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partij [slachtoffer] in beginsel kan worden ontvangen in haar vordering, nu uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat er sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit en de verdachte voor dit feit een straf krijgt opgelegd. Daarmee is aan de formele wettelijke voorwaarden voor ontvankelijkheid van de vordering voldaan.
De rechtbank zal nu overgaan tot de beoordeling van de afzonderlijke schadeposten.
De kosten personal coach en reiskosten
Deze posten zijn door de benadeelde partij met stukken onderbouwd en zijn door de verdachte niet betwist. Conform de civiele regels van stelplicht en bewijslastverdeling, stelt de rechtbank daarmee vast dat [slachtoffer] de onder deze posten aangevoerde kosten heeft geleden en wijst vergoeding van deze posten toe.
De posten reiniging, inboedel en herstel van de woning
De door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak van de rechtbank Limburg ziet specifiek op professionele partijen (lees: bedrijven) die zich als benadeelde partij stellen. De rechtbank heeft zich in dat vonnis uitgelaten of professionele partijen ontvankelijk zijn als benadeelde partij in het strafgeding. Mevrouw [slachtoffer] voegt zich als particulier en reeds om die reden leent de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak zich niet voor vergelijking met deze zaak. Met de hoogte van de vordering had het ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij niets te maken.
Het is wel juist dat over het algemeen genomen de hoogte van de vordering niet bepalend is voor de vraag of behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormt en in het verlengde daarvan of een benadeelde partij ontvankelijk is in het strafgeding. Dat is ook niet door de officier van justitie of de verdediging bepleit. Wel bepalend is of de schade eenvoudig in rechte is vast te stellen. Wanneer dat niet het geval is,
kanhet zo zijn dat nader onderzoek naar het vaststellen van die schade wordt beoordeeld als een onevenredige belasting van het strafgeding.
In deze zaak bestaan er nog onduidelijkheden over de hoogte van de schade aan de woning en de afwikkeling van die schade. De daaraan gestelde schade is dan ook door de verdachte betwist. Alvorens te kunnen beslissen over het toewijzen van de posten reiniging, inboedel en herstel woning, moet onder andere onderzocht worden welk bedrag de verzekering zal uitkeren. Ook is relevant in hoeverre de herstelwerkzaamheden door derden uitgevoerd worden of door de verdachte zelf, hetgeen van invloed is op de hoogte van de kosten voor die herstelwerkzaamheden. Die kunnen in ieder geval nu niet vastgesteld worden op basis van de overgelegde offertes. Ook blijkt niet de gehele inboedel (mede) aan [slachtoffer] toe te behoren en aan haar komt geen vergoeding toe voor inboedel die niet van haar is. Een benadeelde partij dient immers door een schadevergoeding in dezelfde toestand te worden gebracht als ware het ten laste gelegde feit niet gebeurd. Het kan niet zo zijn dat de benadeelde partij uiteindelijk voordeel ondervindt van het tenlastegelegde feit door een hogere vergoeding te krijgen dan de schade die door haar daadwerkelijk geleden is.
De genoemde onduidelijkheden brengen met zich mee dat een aanvullend onderzoek nodig is om de hoogte van de geleden schade te kunnen vaststellen. De rechtbank oordeelt het echter niet passend om de afdoening van de strafzaak uit te stellen om eerst nader onderzoek te doen naar hoe de schade afgewikkeld zal worden: het belang bij afdoening van de strafzaak dient te prevaleren. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de posten reiniging, inboedel en herstel niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij deze schade ter beoordeling aan de civiele rechter kan voorleggen.
De immateriële schade
De geleden immateriële schade betreft ieder ander nadeel dan vermogensschade. Het is een in geld uit te drukken vergoeding voor de psychische impact die een strafbaar feit op een benadeelde partij heeft gehad. De wet geeft in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming van de gevallen waarin dit mogelijk is.
Het recht op vergoeding bestaat slechts:
a. wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
b. bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
c. bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die [slachtoffer] stelt te hebben geleden, valt onder de aantasting van de persoon op andere wijze. Voor de toewijsbaarheid van een vordering die gebaseerd is op de aantasting van de persoon op andere wijze, is blijkens vaste jurisprudentie vereist dat de benadeelde aannemelijk moeten maken dat er psychische schade is ontstaan door het strafbare feit en dat die schade naar objectieve maatstaven (doorgaans door een deskundige) is vastgesteld. In de onderhavige zaak heeft de verdachte echter erkend dat [slachtoffer] emotionele schade heeft geleden en hiervoor professionele hulp heeft moeten inschakelen. Nu de civielrechtelijke regels van stelplicht en bewijslastverdeling gelden, stelt de rechtbank aldus vast dat er sprake is van de gestelde emotionele schade en wijst de hiervoor gevorderde schadevergoeding ter hoogte van € 3.000,00 toe.
Samenvatting
De rechtbank wijst aldus een bedrag van € 3.836,03 aan [slachtoffer] toe. Dit bedrag wordt gevormd door de posten personal coach, reiskosten en immateriële schade. Het bedrag dient nog vermeerderd te worden met de gevorderde wettelijke rente. Wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop de schade is ontstaan tot aan de dag waarop de schade volledig is vergoed. Voor de immateriële schade houdt de rechtbank de dag van de brandstichting aan. De materiële schade is echter op verschillende data daarna gemaakt en dat is de reden waarom de rechtbank voor die schade de datum aanhoudt waarop de vordering is ingediend. De rechtbank bepaalt aldus dat het toegewezen bedrag voor immateriële schade (€ 3.000,00) moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 januari tot aan de dag van volledige voldoening en het toegewezen bedrag voor materiële schade (€ 836,03) moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat deze schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de posten reiniging, inboedel en herstel van de woning wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard onder bepaling dat zij deze posten ter beoordeling aan de civiele rechter kan voorleggen, indien en voor zover zij dit wenst.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.2 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
Meldplicht bij reclassering:
Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis bij de reclassering Maastricht op het adres Heerderweg 25. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Ambulante behandeling:
Veroordeelde laat zich behandelen door FPP De Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
Alcoholverbod:
Betrokkene gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
  • geeft de Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke deel van de straf;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen

€ 3.836,03;

  • het toegewezen bedrag bestaat voor
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de posten reiniging, inboedel en herstel van de woning
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staatten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van
    € 3.836,03, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
    48 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • het toegewezen bedrag bestaat voor
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter,
mr. A.M. Schutte en mr. C. Wapenaar, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 augustus 2019.
Buiten staat:
Mr. C. Wapenaar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Holtum, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen
opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres] door open vuur in aanraking te brengen met benzine, in elk geval met een brandbare vloeistof, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan (de inboedel van) die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) die woning en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019006430, gesloten d.d. 21 februari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 88.
2.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 14 januari 2019, pagina’s 34 tot en met 72.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2019, pagina 73.