ECLI:NL:RBLIM:2019:7179

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
C/03/266229 / KG ZA 19-312
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen eiser en Nova-Ratio B.V.

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.C. Ingelse, en gedaagde, de besloten vennootschap Nova-Ratio B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. S.T.L.A. Mulders. Eiser vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat op 14 juni 2019 was gelegd op zijn bankrekening bij Aegon Bank N.V. door Nova-Ratio. De voorzieningenrechter oordeelde dat er summierlijk van de ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht door Nova-Ratio was gebleken. De achtergrond van het geschil betreft een samenwerkingsovereenkomst tussen eiser en de DGA van Nova-Ratio, waarbij eiser verantwoordelijk was voor de begeleiding van kandidaten in een project gericht op het opleiden van werklozen voor de ICT-sector. Nova-Ratio stelde dat eiser wanprestatie had gepleegd door zijn administratieplicht niet na te komen, wat leidde tot het leggen van beslag op zijn rekening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Nova-Ratio niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van een mondelinge overeenkomst van opdracht tussen haar en eiser. De samenwerkingsovereenkomst tussen eiser en de DGA van Nova-Ratio werd als uitgangspunt genomen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van eiser bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Nova-Ratio bij handhaving van het beslag. De vordering tot opheffing van het beslag werd toegewezen, en Nova-Ratio werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.160,01 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/266229 / KG ZA 19-312
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.C. Ingelse te Maastricht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOVA-RATIO B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. S.T.L.A. Mulders te Echt.
Partijen zullen hierna [eiser] en Nova-Ratio genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 18.2
  • de voorafgaand aan de zitting door [eiser] overgelegde producties 19 tot en met 22, alsmede de overgelegde toelichting op de producties
  • de akte inbreng producties van Nova-Ratio en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 17
  • de mondelinge behandeling op 25 juli 2019
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Nova-Ratio.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2017 is door Nova-Ratio in samenwerking met het UWV en Novi Hogeschool het project “Een baan in de ICT, daar kom je verder mee” opgestart met het doel werklozen op te leiden voor een baan in de ICT. De taakverdeling in dit samenwerkingsverband was, volgens afspraak tussen deze partijen, dat UWV uit haar bestand de kandidaten selecteerde, Novi Hogeschool de opleidingen voor de kandidaten verzorgde en Nova-Ratio optrad als penvoerder met betrekking tot aan te vragen subsidies, woordvoerder was richting het bedrijfsleven en diende zorg te dragen voor de begeleiding van kandidaten.
2.2.
[naam DGA] – de DGA van Nova-Ratio – is vervolgens met ingang van 1 december 2017 ten behoeve van de uitvoering van het hiervoor vermelde takenpakket van Nova-Ratio een samenwerking aangegaan met [eiser] . Afspraken over de samenwerking hebben [naam DGA] en [eiser] omstreeks maart/april 2018 neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst
2.3.
Ter bekostiging van het project zijn drie subsidies aangevraagd en toegekend. Van MKB Sectorplan is een subsidie ontvangen van € 192.000,-, van het UWV Scholingsbudget een subsidie van € 52.000,- en in een later stadium is een subsidie ontvangen vanuit RVO ten bedrage van € 92.000,-.
2.4.
Aan [eiser] zijn in het kader van dit project door Nova-Ratio drie bedragen uitbetaald, respectievelijk op 18 juli, 22 juli en 3 september 2018, van in totaal € 94.077,51.
2.5.
Na door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht verleende toestemming, heeft Nova-Ratio bij exploot van 14 juni 2019 conservatoir derdenbeslag onder de bankrekening van [eiser] gelegd bij Aegon Bank N.V., mede handelende onder de naam Knab. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van
€ 49.182,46.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – primair de opheffing van het op 14 juni 2019 gelegde beslag.
3.2.
Nova-Ratio voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
Nova-Ratio heeft aan het door haar gelegde beslag ten grondslag gelegd dat in het kader van het project “Een baan in de ICT, daar kom je verder mee” tussen haar en [eiser] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [eiser] in dat kader wanprestatie heeft gepleegd. Daartoe stelt Nova-Ratio het volgende. [eiser] had op grond van de overeenkomst van opdracht de taak zorg te dragen voor de begeleiding van de kandidaten. Als penvoerder van het project is Nova-Ratio onder meer verantwoordelijk voor een deugdelijke administratie en verantwoording. Dit is een voorwaarde die verbonden is aan het verkrijgen van subsidie. Indien de subsidie niet verantwoord kan worden, dient die terugbetaald te worden. Ook bij het begeleiden van de kandidaten hoort een stukje administratie en daarvoor was [eiser] verantwoordelijk, zo stelt Nova-Ratio. Volgens de overeenkomst van opdracht was hij gehouden een deugdelijke administratie bij te houden. Deze verplichting vloeit ook voort uit artikel 7:403 BW, aldus Nova-Ratio. In het kader van de eindevaluatie heeft Nova-Ratio op 8 januari 2019 [eiser] verzocht een ondertekend status-/resultaatoverzicht per kandidaat en een resultaatsamenvatting over het behaalde succes te verstrekken. Ondanks herhaalde aanmaningen en ondanks dat [eiser] er op is gewezen dat het niet voldoen aan zijn informatieplicht tot aanzienlijke schade kan leiden, heeft [eiser] daar niet aan voldaan en hij pleegt derhalve wanprestatie. Nova-Ratio is vanwege de wanprestatie van [eiser] gerechtigd de overeenkomst door de rechtbank te doen ontbinden en in dat geval dient [eiser] het bedrag van € 94.077,51 terug te betalen. Daarnaast is Nova-Ratio gerechtigd de door haar geleden schade te verhalen, die bestaat uit subsidie die terugbetaald moet worden.
4.3.
[eiser] betwist dat Nova-Ratio de aan het beslag ten grondslag gelegde vordering op hem heeft. Primair betwist hij daartoe het bestaan van een overeenkomst van opdracht tussen hem en Nova-Ratio. Hij stelt dat tussen hem en [naam DGA] een samenwerkingsovereenkomst is gesloten. [naam DGA] vroeg hulp bij het project, die [eiser] kon geven. In het kader daarvan is afgesproken dat [eiser] en [naam DGA] als partners op gelijke voet samenwerken, maar dat bepaalde zaken bij een door hen aan te wijzen rechtspersoon worden belegd. Daartoe is Nova-Ratio gekozen. Het betreft daarbij de aanvragen en uitbetalingen van subsidies en/of andere vormen van inkomsten die gerelateerd zijn aan de IT omscholing en/of ICT bijscholingstrajecten, het inkopen van diensten, penvoerder van het project en het optreden als werkgever. Nadien hebben [naam DGA] en [eiser] de over deze samenwerking gemaakte afspraken schriftelijk vastgelegd. Dit blijkt uit een mailwisseling tussen hen beiden van 27 maart en 11 april 2018. [eiser] heeft een concept overeenkomst opgesteld, die door [naam DGA] met correcties is geretourneerd met de mededeling dat hij deze na ondertekening graag retour ontvangt. Nadien heeft [naam DGA] – bij brief van 10 april 2019 – een beroep op deze overeenkomst gedaan.
Verder betwist [eiser] dat op hem de door Nova-Ratio gestelde administratieplicht heeft gerust en dat hij tekort zou zijn geschoten in de nakoming van enige verbintenis voortvloeiend uit een overeenkomst.
4.4.
De voorzieningenrechter is op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd van oordeel dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door Nova-Ratio ingeroepen recht is gebleken. Nova-Ratio betwist niet dat tussen [naam DGA] en [eiser] een samenwerkingsovereenkomst tot stand is gekomen met de door [eiser] gestelde inhoud. Volgens Nova-Ratio is dit slechts een raamovereenkomst en is uit die overeenkomst een mondelinge overeenkomst van opdracht tussen Nova-Ratio en [eiser] voortgevloeid.
Nova-Ratio heeft het bestaan van een mondelinge overeenkomst van opdracht tussen
Nova-Ratio en [eiser] in dit kort geding naar het oordeel van voorzieningenrechter niet aannemelijk gemaakt. Wanneer die overeenkomst van opdracht mondeling gesloten zou zijn, is niet toegelicht. Evenmin is toereikend toegelicht hoe die gestelde overeenkomst zich verhoudt tot de samenwerkingsovereenkomst. De samenwerkingsovereenkomst betreft een samenwerking op gelijke basis tussen [naam DGA] en [eiser] en expliciet is benoemd welke taken door hen bij Nova-Ratio worden belegd. De gekozen constructie tussen Nova-Ratio, [naam DGA] en [eiser] , gezien in het kader van het project waarin Nova-Ratio partij is, kan wel een bepaalde overeenkomst tussen [eiser] en Nova-Ratio inhouden, maar Nova-Ratio heeft onvoldoende handvatten gegeven om te kunnen vaststellen dat er hierbij sprake was van een overeenkomst van opdracht tussen Nova-Ratio en [eiser] . Nu in het kader van dit kort geding van een overeenkomst van opdracht niet gebleken is, is evenmin gebleken van de uit die vermeende overeenkomst voortvloeiende administratieverplichting voor [eiser] . In de overgelegde samenwerkingsovereenkomst is omtrent een administratieplicht voor [eiser] overigens niets opgenomen.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het belang van [eiser] bij opheffing van het voor hem belastende beslag
- zonder het geld kan hij niet voorzien in zijn inkomen en niet investeren in zijn onderneming - zwaarder dient te wegen dan het belang van Nova-Ratio bij handhaving van het beslag. De vordering tot opheffing van het beslag zal daarom worden toegewezen.
4.6.
Nova-Ratio zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 99,01
- griffierecht 81,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.160,01

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het bij exploot van 14 juni 2019 ten laste van [eiser] onder Aegon Bank N.V., mede handelende onder de naam Knab, gelegde beslag,
5.2.
veroordeelt Nova-Ratio in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.160,01,
5.3.
veroordeelt Nova-Ratio in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Nova-Ratio niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2019. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS