ECLI:NL:RBLIM:2019:711

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
C03.245652/HA ZA 18-57
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een persoonsgebonden budget (PGB) door VGZ Zorgkantoor B.V. aan de bewindvoerder van de onder bewind gestelde

In deze zaak vordert VGZ Zorgkantoor B.V. terugbetaling van voorschotten die zijn verstrekt aan de onder bewind gestelde, mevrouw [de onder bewind gestelde], voor de jaren 2010 en 2011. De rechtbank Limburg heeft op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in deze civiele procedure. De vordering is gebaseerd op het feit dat de onder bewind gestelde geen of te laat bezwaar heeft ingediend tegen de beschikkingen van VGZ, waardoor deze beschikkingen formele rechtskracht hebben gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat VGZ in 2011 meerdere beschikkingen heeft afgegeven, maar dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat VGZ niet duidelijk heeft gemaakt welke bedragen precies teruggevorderd worden en op welke basis. Bovendien is het niet aan de onder bewind gestelde te verwijten dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, gezien de onduidelijkheid en de vele beschikkingen die VGZ heeft afgegeven. De rechtbank wijst de vorderingen van VGZ af en veroordeelt VGZ in de proceskosten van de bewindvoerder, Kox q.q.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/245652 / HA ZA 18-57
vonnis van 30 januari 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum,
tegen
H.J.A.J. KOX, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [de onder bewind gestelde],
kantoorhoudende te Venlo,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. Verstraten te Tegelen.
Partijen zullen hierna VGZ en Kox q.q. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • de aanvullende producties van de zijde van VGZ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 27 juni 2017 zijn de goederen van mevrouw [de onder bewind gestelde] (hierna te noemen: [de onder bewind gestelde] ) onder bewind gesteld. De heer H.J.A.J. Kox is tot haar bewindvoerder benoemd.
2.2.
VGZ is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) aangewezen als zorgkantoor. In die hoedanigheid is zij belast met de uitvoering van de wet- en regelgeving inzake het Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB ). Met een PGB kan iemand die zorg nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd zelf hulp en begeleiding inkopen.
2.3.
[de onder bewind gestelde] is ten gevolge van een dwarslaesie zeer hulpbehoevend en om deze reden heeft zij bij VGZ een PGB aangevraagd.
2.4.
VGZ heeft op 4 maart 2011 een beschikking afgegeven waarin aan [de onder bewind gestelde] een PGB werd toegekend van in totaal € 92.118,53 voor het jaar 2010.
2.5.
Op 25 mei 2011 heeft VGZ aan [de onder bewind gestelde] een beschikking gestuurd inhoudende dat het PGB 2011 van [de onder bewind gestelde] per 1 januari 2011 is ingetrokken. Als reden wordt vermeld “reeds in voorgaande budgetperiode beëindigd”. VGZ kondigt in de brief aan dat [de onder bewind gestelde] binnenkort een acceptgiro ontvangt met betrekking tot terugbetaling van het PGB 2011 ter hoogte van € 27.307,64.
2.6.
Op dezelfde dag (25 mei 2011) wordt een jaarafrekening over 2010 aan [de onder bewind gestelde] verstrekt waaruit blijkt dat het totale recht op PGB in 2010 € 39.912,29 bedraagt.
2.7.
In de beschikking verantwoordingsresultaat Persoonsgebonden Budget van
22 juli 2011 wordt door VGZ aangegeven dat [de onder bewind gestelde] een bedrag van € 13.650,87 heeft verantwoord voor de periode 1 juli 2010 t/m 31 december 2010, waarvan het zorgkantoor
€ 13.530,87 heeft goedgekeurd.
2.8.
In de beschikking van 1 november 2011 is de jaarafrekening PGB over het jaar 2010 opgenomen. Volgens deze jaarafrekening heeft [de onder bewind gestelde] nog recht op een bedrag van
€ 14.161,00. Tevens staat hierin vermeld dat met dit bedrag een gedeelte van de openstaande vordering wordt voldaan. De restvordering zou nog € 65.367,88 bedragen.
2.9.
In de beschikking van 15 november 2011 is wederom de jaarafrekening PGB over het jaar 2010 opgenomen. In deze beschikking staat vermeld dat [de onder bewind gestelde] nog recht heeft op een bedrag van € 17.735,47. Er staat bij vermeld dat [de onder bewind gestelde] een nabetaling krijgt of dat VGZ dit bedrag verrekent met een eventueel nog openstaande vordering.
2.10.
De heer [X] (hierna: [X] ), destijds echtgenoot van [de onder bewind gestelde] , heeft halverwege november 2011 telefonisch contact opgenomen met VGZ, omdat [de onder bewind gestelde] de verpleegsters niet meer kon betalen omdat zij geen PGB meer ontving. Om deze reden kwamen de verpleegsters niet meer om [de onder bewind gestelde] te verzorgen. VGZ heeft in dit gesprek aangegeven dat [de onder bewind gestelde] met spoed en uit coulance € 30.000,00 zou ontvangen zodat zij daarmee de openstaande rekeningen kon betalen. VGZ heeft € 30.000,00 aan [de onder bewind gestelde] betaald.
2.11.
Op 17 november 2011 heeft VGZ een brief naar [de onder bewind gestelde] gestuurd waarin zij reageert op een bezwaarschrift van [de onder bewind gestelde] tegen de jaarafrekening 2010 van 22 juli 2011. VGZ geeft aan dat het gaat om een informatieve brief en geen beslissing op het bezwaarschrift. In de brief wordt aangegeven dat het PGB van [de onder bewind gestelde] op 25 mei 2011 is ingetrokken omdat VGZ de stukken voor de intensieve controle van de verantwoording over de periode 1 juli 2010 tot en met 31 december 2010 niet tijdig heeft ontvangen. Tevens wordt verwezen naar een gecorrigeerde jaarafrekening over 2010 van 1 november 2011.
2.12.
In de brief van 17 november 2011 worden tevens een aantal berekeningen aan [de onder bewind gestelde] uitgelegd. Volgens de brief resteert er een vordering € 20.309,77 en daarnaast betaalt VGZ uit coulance € 30.000,00 aan [de onder bewind gestelde] . VGZ neemt hierover, voor zover van belang, het volgende op in de brief:
“Er blijft een vordering over van € 20.309,77. Het zorgkantoor zal uit coulance een bedrag van € 30.000,00 aan u overmaken. Wij verzoeken u dit bedrag te gebruiken om zelf het restant van de vordering te betalen. U heeft reeds een acceptgiro ontvangen. Wij verzoeken u de betaling te storten op het rekeningnummer op de acceptgiro onder vermelding van het betalingskenmerk. Wanneer u het restant van de vordering heeft betaald, zullen de betalingen voor 2011 weer worden hervat.”
En ook:
“Voor de definitieve afhandeling van uw bezwaarschrift hebben wij een ingevuld formulier “intrekken/voortzetten bezwaarschrift” nodig. Is onze reactie naar uw tevredenheid? Kruist u dan “intrekken” aan. Is onze reactie niet naar uw tevredenheid en wenst u de juridische procedure voort te zetten? Kruis dan “verzoek tot afgeven beslissing op bezwaar” aan.”
2.13.
[de onder bewind gestelde] heeft het bedrag van € 30.000,00 betaald aan openstaande zorgfacturen. De vordering van € 20.309,77 van VGZ heeft zij niet betaald.
2.14.
Op 21 november 2011 heeft [X] namens [de onder bewind gestelde] aan VGZ gemaild dat zij het gevraagde formulier hierbij retour stuurt. Als onderwerp van de e-mail staat “intrekking bezwaarschrift” vermeld.
2.15.
In de beschikking van 28 maart 2012 heeft VGZ aan [de onder bewind gestelde] een PGB toegekend voor het jaar 2011 van in totaal € 85.394,89.
2.16.
In de beschikking van 10 april 2012 heeft VGZ de jaarafrekening over het jaar 2011 vastgesteld. Volgens deze beschikking heeft [de onder bewind gestelde] in 2011 in totaal € 84.615,28 aan voorschotten ontvangen en is er € 27.307,64 tussentijds in rekening gebracht, terwijl het recht op PGB € 0,00 zou bedragen. Volgens deze beschikking dient [de onder bewind gestelde] een bedrag van € 57.307,64 terug te betalen.

3.3. Het geschil

3.1.
VGZ vordert om Kox q.q. bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om aan VGZ te betalen de ter zake voorschreven verschuldigde som van € 90.929,79 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 77.617,41 vanaf 29 november 2017 en gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure (de eventuele btw over de deurwaarderskosten daarin begrepen).
3.2.
VGZ legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat [de onder bewind gestelde] in 2010 en 2011 voorschotten heeft ontvangen voor het door VGZ toegekende PGB. Aan het einde van de verantwoordingsperiode diende [de onder bewind gestelde] een formulier aan VGZ te verstrekken waarin zij verantwoording aflegt over de besteding van het PGB. [de onder bewind gestelde] heeft over het jaar 2010 niet of niet voldoende verantwoording afgelegd. Om deze reden vordert VGZ een deel van de betaalde voorschotten terug en ontvangt [de onder bewind gestelde] vanaf 2011 geen PGB meer. Omdat [de onder bewind gestelde] geen, althans te laat, bezwaar heeft ingediend tegen de door VGZ afgegeven beschikkingen, hebben deze beschikkingen formele rechtskracht en mag de rechtbank deze niet meer inhoudelijk toetsen.
3.3.
Kox q.q. voert verweer. Primair heeft Kox q.q. het verweer gevoerd dat VGZ niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij de verkeerde partij heeft gedagvaard. Daarnaast voert Kox q.q. – samengevat – aan dat [de onder bewind gestelde] onduidelijke jaarafrekeningen heeft ontvangen, waaruit niet blijkt welke bedragen er terugbetaald moeten worden. Kox q.q. begrijpt de beschikkingen en de berekeningen van VGZ niet. Kox q.q. betwist dat [de onder bewind gestelde] geen bezwaar heeft ingediend tegen de door VGZ afgegeven beschikkingen. Volgens Kox q.q. hebben de beschikkingen geen formele rechtskracht. Zowel [de onder bewind gestelde] als haar hulpverleners hebben veelvuldig contact met VGZ gehad om duidelijkheid te verkrijgen in de ontstane situatie rondom het PGB. Het PGB over 2010 is niet teruggevorderd, dus het is Kox q.q. niet duidelijk waarop VGZ dit deel van de vordering baseert. Er zijn zoveel beschikkingen afgegeven door VGZ die elkaar snel opvolgden. Van [de onder bewind gestelde] mag niet verwacht worden dat ze iedere week bezwaar gaat maken om er maar voor te zorgen dat ze niets mist. VGZ is zeer onzorgvuldig geweest in haar besluitvorming en dat mag niet ten nadele komen van [de onder bewind gestelde] . Er is geen juiste grondslag aanwezig voor de vorderingen van VGZ.

4.De beoordeling

Niet-ontvankelijkheid
4.1.
Primair heeft Kox q.q. het verweer gevoerd dat VGZ niet-ontvankelijk is in haar vordering. Per 27 juni 2017 zijn de goederen van [de onder bewind gestelde] onder bewind gesteld met als gevolg dat VGZ de verkeerde partij heeft gedagvaard. VGZ heeft Kox q.q., als bewindvoerder van [de onder bewind gestelde] , alsnog opgeroepen in het geding te verschijnen, waarna deze is verschenen.
4.2.
De rechtbank beschouwt het oorspronkelijk door [de onder bewind gestelde] gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer wegens het dagvaarden van de verkeerde partij als ingetrokken, nu VGZ de bewindvoerder van [de onder bewind gestelde] alsnog heeft opgeroepen in het geding te verschijnen en Kox q.q. dit verweer niet heeft gehandhaafd.
Vordering VGZ
4.3.
VGZ vordert terugbetaling van de verstrekte voorschotten over 2010 en 2011 die zij ten behoeve van het PGB aan [de onder bewind gestelde] heeft uitbetaald. Volgens VGZ heeft [de onder bewind gestelde] geen of te laat bezwaar ingediend tegen de beschikkingen waarop de terugvordering gebaseerd is, waardoor deze beschikkingen formele rechtskracht hebben en de rechtbank deze beschikkingen niet meer inhoudelijk mag toetsen.
4.4.
De rechtbank overweegt dat voorop moet worden gesteld dat wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan de burgerlijke rechter, zo deze beroepsgang niet is gebruikt, in geval de geldigheid van de beschikking in het voor hem gevoerde geding in geschil is, ervan dient uit te gaan dat die beschikking zowel wat haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de desbetreffende wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. Dit geldt in beginsel ook dan, indien dit de burgerlijke rechter ertoe zou nopen aan zijn uitspraak de rechtsgeldigheid ten grondslag te leggen van een beschikking waarvan als vaststaand mag worden aangenomen dat zij, als daartegen tijdig administratiefrechtelijk beroep zou zijn ingesteld, zou zijn vernietigd. De daaraan verbonden bezwaren kunnen evenwel door bijkomende omstandigheden zo klemmend worden dat op dat beginsel een uitzondering moet worden aanvaard. Of voor zulk een uitzondering plaats is, hangt bijgevolg af van de bijzonderheden van het gegeven geval. (Heesch / v.d. Akker, NJ1986, 723).
4.5.
De rechtbank stelt vast dat de vordering feitelijk bestaat uit twee delen, een terugvordering PGB met betrekking tot het jaar 2010 en een terugvordering met betrekking tot het jaar 2011. Met betrekking tot 2010 overweegt de rechtbank dat VGZ in 2011 minimaal 5 verschillende beschikkingen heeft afgegeven waaruit verschillende bedragen volgen. Uit de brief van VGZ van 17 november 2011 volgt dat er een jaarafrekening 2010 is afgegeven op 22 juli 2011. Deze jaarafrekening bevindt zich niet bij de stukken. In de op
1 november 2011 afgegeven beschikking, waaruit ook een jaarafrekening van het PGB van 2010 volgt, staat dat [de onder bewind gestelde] recht heeft op een bedrag van € 14.161,00. Na aftrek van dit bedrag bedraagt de restvordering volgens VGZ nog € 65.367,88. Waar de restvordering op is gebaseerd wordt niet duidelijk. VGZ heeft hier geen onderbouwing voor gegeven. Vervolgens wordt 14 dagen later, op 15 november 2011, door VGZ een nieuwe beschikking afgegeven waarin wederom een jaarafrekening PGB over het jaar 2010 wordt opgenomen. In deze jaarafrekening 2010 staat dat [de onder bewind gestelde] wederom een bedrag krijgt, ditmaal ter hoogte van € 17.735,47, maar er wordt niets meer vermeld over een eventuele restvordering van € 65.367,88. Er staat slechts bij vermeld dat [de onder bewind gestelde] een nabetaling zal ontvangen danwel dat VGZ deze betaling zal verrekenen met een eventuele openstaande vordering. VGZ geeft in de nieuwe beschikking niet aan of deze jaarrekening de vorige jaarrekening van 1 november 2011 vervangt. Ook geeft VGZ niet aan wat de status van de oude en nieuwe jaarrekening is. VGZ heeft op de comparitie van partijen geen verklaring kunnen geven voor het feit dat in de beschikking van 1 november 2011 wel wordt gesproken over een restvordering van € 65.367,88, maar in de beschikking van 15 november 2011 niet. Ook heeft VGZ niet kunnen toelichten waar de restvordering op is gebaseerd. In de brief van
17 november 2011 van VGZ (waaruit, anders dan door VGZ bij dagvaarding gesteld, blijkt dat [de onder bewind gestelde] wel bezwaar heeft gemaakt, althans tegen een jaarafrekening 2010 van 22 juli 2011) stelt zij dat er een restvordering is van € 20.309,77 en dat zij voorts een bedrag van € 30.000,00 uit coulance zal overmaken. Zij verwijst naar een gecorrigeerde jaarafrekening van 1 november 2011, maar niet naar de jaarafrekening van 15 november 2015, die op dat moment kennelijk ook al was afgegeven. In de brief schrijft VGZ voorts dat dit bedrag gebruikt dient te worden om de restvordering te voldoen. Ter comparitie is echter onbetwist namens Kox q.q. gesteld dat [de onder bewind gestelde] om dit bedrag had gevraagd vanwege betalingsachterstand aan de verpleging (die om die reden de verpleging gestaakt had) en dat VGZ coulancehalve daarvoor een bedrag van € 30.000,00 had toegezegd.
4.6.
De rechtbank overweegt dat VGZ in de dagvaarding naar diverse beschikkingen verwijst waaruit verschillende bedragen volgen. Omdat de gevorderde bedragen niet (volledig) te herleiden zijn tot de door VGZ overgelegde beschikkingen (vermeld in rechtsoverweging 2.4 en 2.6 tot en met 2.12), concludeert de rechtbank dat VGZ kennelijk niet alle afgegeven beschikkingen met betrekking op 2010 in het geding heeft gebracht. Bovendien is onduidelijk of de vordering van VGZ met betrekking tot het PGB 2010 gebaseerd is op haar laatste beschikking. Nu de vordering met betrekking tot 2010 derhalve onvoldoende (begrijpelijk) is onderbouwd dient zij reeds om die reden te worden afgewezen. Aan een beoordeling van formele rechtskracht van enige beschikking over 2010 komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.7.
Voor wat betreft 2011 geeft VGZ op 25 mei 2011 een beschikking af inhoudende dat het PGB 2011 van [de onder bewind gestelde] per 1 januari 2011 is ingetrokken (kennelijk bestond er dus ook een eerdere toekenningsbeschikking, die zich niet bij de stukken bevindt). Op
28 maart 2012 heeft VGZ een toekenningsbeschikking afgegeven waarbij voor het kalenderjaar 2011 een PGB van € 85.394,89 wordt toegekend en op 10 april 2012 stuurt zij de jaarafrekening waarbij het PGB zonder nadere toelichting wordt vastgesteld op € 0,00 en het bedrag wordt vastgesteld waarvan VGZ nu (onder meer) terugbetaling vordert, zijnde € 57.307,64. Vast staat dat tegen deze beschikking door [de onder bewind gestelde] niet tijdig bezwaar is gemaakt. VGZ beroept zich dan ook op het beginsel van formele rechtskracht.
4.8.
De rechtbank overweegt dat van een professionele organisatie als VGZ mag worden verwacht dat zij degene die recht hebben op een PGB duidelijke en van toelichting voorziene overzichten verstrekt van toegekende budgetten en goedgekeurde c.q. afgekeurde facturen. Ook mag verwacht worden dat er een duidelijke jaarafrekening wordt verstrekt met een overzicht van alle betalingen en eventuele vorderingen/verrekeningen en dat als de jaarafrekening later wordt aangepast duidelijk wordt toegelicht waarom deze wordt aangepast en op welke wijze. Tot slot mag ook verwacht wordt dat VGZ duidelijk maakt of de aangepaste jaarrekening de vorige vervangt en indien dit niet het geval is wat dan de status van de oude en de nieuwe jaarrekening is. Gezien het hiervoor onder 4.5 en 4.7 overwogene heeft VGZ niets van dit alles gedaan.
4.9.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het niet duidelijk is en slechts gissen is welke betekenis de beschikkingen van VGZ hebben, waarom er (voor 2010) twee verschillende jaarafrekeningen in 14 dagen tijd worden afgegeven en hoe de verschillende jaarafrekeningen zich tot elkaar verhouden. Daar komt nog bij dat kennelijk gedurende de periode dat het bezwaarschrift van [de onder bewind gestelde] tegen de jaarrekening 2010 van 22 juli 2011 wordt behandeld er weer (minimaal) twee nieuwe jaarafrekeningen met betrekking tot 2010 in de eerste helft van november 2011 worden afgegeven. Daaraan voorafgaand heeft VGZ eerst voor 2011 op 25 mei 2011 een intrekkingsbeschikking afgegeven en daarna heeft zij binnen een tijdsbestek van twee weken (tussen 28 maart en 10 april 2012) respectievelijk een toekenningsbeschikking voor een PGB van € 85.394,89 afgegeven en een jaarafrekening waarin het recht op PGB voor 2011 zonder nadere toelichting op € 0,00 wordt gesteld en bovendien een terugbetalingsverplichting van € 57.307,64 wordt vastgesteld.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat van [de onder bewind gestelde] niet kan worden verwacht dat zij tegen een brij van opeenvolgende, onduidelijke toekennings-, intrekkings- en jaarafrekeningsbeschikkingen telkens bezwaar moet maken bij gebreke waarvan zij geconfronteerd wordt met formele rechtskracht van elk van die beschikkingen. Voor zover het de beschikking van 10 april 2012 betreft overweegt de rechtbank dan ook dat [de onder bewind gestelde] weliswaar niet tijdig bezwaar heeft ingediend, maar dat VGZ gezien het bovenstaande in deze geen beroep op formele rechtskracht toekomt. Deze beschikking is immers de zoveelste in een lange rij van (onnavolgbare) beschikking(en) van VGZ in een relatief korte periode en vindt bovendien kennelijk haar grondslag in (één van) de beschikkingen uit deze brij (waarbij niet duidelijk wordt in welke). Onder deze bijzondere omstandigheden kan aan [de onder bewind gestelde] niet worden tegengeworpen dat zij niet tijdig bezwaar heeft ingediend tegen deze beschikking en komt VGZ een beroep op formele rechtskracht niet toe. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
4.11.
VGZ wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Kox q.q. worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat
€ 2.148,00(2,0 punten x tarief € 1.074,00)
Totaal € 2.227,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde Kox q.q. tot op heden begroot op € 2.227,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Kock en in het openbaar uitgesproken door
mr. Y.J.C.A. Roeffen op 30 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: DK