Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding met producties 1 t/m 10
- de brief met 4 producties van [gedaagde] , ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 9 juli 2019
- de brief van [eiser] met producties 11 t/m 13, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 10 juli 2019
- de fax van [eiser] met producties 14 en 15, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 11 juli 2019
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 juli 2019 waarbij [eiser] , bijgestaan door dhr. Albersen voornoemd en [naam zus gedaagde] , de zus van gedaagde die blijkens de overgelegde volmacht voor en namens gedaagde in deze procedure mag verschijnen, bijgestaan door mr. Folkertsma voornoemd zijn verschenen
2.Het geschil
3.De beoordeling
thansop het standpunt stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk bij zijn vorderingen is omdat [naam medehuurder] niet samen met [eiser] de vorderingsrechten in rechte aanhangig heeft gemaakt. [naam medehuurder] heeft ook niet samen met [eiser] de huurovereenkomst ontbonden. De stellingen van [gedaagde] dat hij niet hoefde in te stemmen met de terugtrekking door [naam medehuurder] als medehuurder op 14 juni 2019 en dat hij de e-mail van [naam medehuurder] ter zake voor kennisgeving heeft aangenomen treffen geen doel. Bovendien rijmen die niet met zijn verwijzing naar het bepaalde in art. 6:15 lid 2 BW noch met de diverse onderhandelingen die [gedaagde] na 14 juni 2019 met [eiser] over het aandragen van een medehuurder en de voorwaarden die [gedaagde] daaraan stelde, heeft gevoerd. Deze onderhandelingen over een nog aan te dragen c.q. goed te keuren medehuurder zouden geen zin hebben gehad indien [gedaagde] het niet eens zou zijn met het terugtrekken door [naam medehuurder] c.q. het ontbinden van [naam medehuurder] van de huurovereenkomst. Dat die onderhandelingen niet tot het door [gedaagde] gewenste resultaat hebben geleid, maakt verder niet uit.