Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 juli 2019, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zouden worden, waarbij zij steunbewijs aanvoerde van getuigen. De verdediging pleitte echter voor integrale vrijspraak, stellende dat de verklaring van het slachtoffer onbetrouwbaar was en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat de verdachte de ontuchtige handelingen had gepleegd. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak een belastende verklaring van het slachtoffer staat tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. In dit geval was de verklaring van de dochter van de verdachte belastend, maar er was onvoldoende steunbewijs uit andere bronnen om deze verklaring te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat het opsporingsonderzoek te beperkt was en dat er te veel vragen onbeantwoord bleven, waardoor de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast had de benadeelde partij, de dochter van de verdachte, een schadevergoeding van € 21.838,32 gevorderd. Gezien de vrijspraak kon de rechtbank echter niet toekomen aan de beoordeling van deze vordering, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.