ECLI:NL:RBLIM:2019:6640

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
17 juli 2019
Zaaknummer
03/659152-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling sporttrainer wegens ontucht met minderjarigen met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een sporttrainer, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarige meisjes, waarvan één met een verstandelijke beperking. De verdachte, geboren in 1957, was als judo- en handbaltrainer werkzaam en had een vertrouwensrelatie met de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 27 januari 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer [slachtoffer 2], die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft de kwetsbaarheid van het slachtoffer misbruikt, aangezien zij niet in staat was om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ontucht met een ander slachtoffer, omdat deze meerderjarig was en de tenlastelegging niet correct was geformuleerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die is vastgesteld op € 5.212,88, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659152-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat, kantoorhoudend te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 juli 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte als judo- en handbaltrainer ontucht heeft gepleegd met twee minderjarige meisjes die een verstandelijke beperking hebben.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd feit 1, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De in feit 2 primair tussen haakjes genoemde stoornis moet worden weggestreept, omdat deze niet juist is en ook niet kan worden bewezen.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging vermelde minderjarigheid moet en kan worden weggestreept danwel dat de tenlastelegging betrekking heeft op artikel 249, tweede lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van feit 1, te weten voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 augustus 2017.
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 primair, omdat niet zonder meer kan worden afgeleid dat sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling of stoornis bij het slachtoffer dat zij daardoor niet in staat zou zijn haar wil omtrent de ontuchtige handelingen te bepalen of kenbaar te maken, dan wel daartegen weerstand te bieden. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat het vereiste (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft ten slotte vrijspraak bepleit van feit 3, omdat het slachtoffer in de ten laste gelegde periode niet minderjarig was. De raadsman heeft daarnaast de stelling van de officier van justitie bestreden dat verdachte ‘werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ zoals bedoeld in artikel 249, tweede lid onder 3.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Vrijspraakoverwegingen ten aanzien van feit 3:
Met betrekking tot feit 3 stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] ten tijde van de gehele ten laste gelegde pleegperiode niet meer minderjarig was, terwijl de kern van het aan de verdachte in de tenlastelegging gemaakte verwijt is dat hij in de pleegperiode ontucht heeft gepleegd met een minderjarige. De officier van justitie heeft in eerste instantie gesteld dat het bestanddeel ‘minderjarige’ kan worden weggestreept en dat hetgeen overblijft van de tenlastelegging nog steeds tot een bewezenverklaring moet leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestanddeel ‘minderjarige’ echter een dusdanig essentieel onderdeel van de delictsomschrijving dat dat bestanddeel niet straffeloos kan worden weggestreept. Daartoe overweegt de rechtbank dat de delictsomschrijving van ontucht in artikel 249 Sr in essentie strekt tot bescherming van personen tegen seksuele handelingen van of door personen van wie zij in meer of mindere mate afhankelijk zijn. Waar de strekking van artikel 249, eerste lid Sr echter specifiek is gericht op de bescherming van minderjarigen, die alleen al vanwege hun leeftijd bescherming verdienen, beoogt het tweede lid van dit artikel veeleer bescherming te bieden aan personen die niet zozeer vanwege hun leeftijd maar in functionele zin afhankelijk zijn. Met andere woorden: een veroordeling op grond van artikel 249, eerste lid, Sr is alleen mogelijk als het slachtoffer minderjarig is en dat is hier niet het geval.
De officier van justitie heeft verder gesteld dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 249, tweede lid onder 3 Sr. Dit artikel bepaalt dat strafbaar is ‘degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd’. Volgens de officier van justitie valt de verdachte onder deze strafbaarstelling aangezien de Hoge Raad een breed toepassingsbereik geeft aan het begrip ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg.’
De rechtbank stelt voorop dat als de officier van justitie dit aan verdachte ten laste had willen leggen, zij dit ook zo had moeten doen. In de tekst van de tenlastelegging waarover de rechtbank moet oordelen komen de bewoordingen ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ en de termen ‘patiënt’ of ‘cliënt’ niet voor.
Reeds om die reden kan geen bewezenverklaring volgen.
De rechtbank overweegt verder dat indien de tenlastelegging wel zou zijn toegesneden op artikel 249, tweede lid onder 3 Sr, evenmin een bewezenverklaring had kunnen volgen. Verdachte was [slachtoffer 1] trainer bij de handbalvereniging waar hij aan jeugd met een beperking ‘Handbal Extra’ gaf. Deze activiteiten zijn niet van zodanige aard en inhoud dat daarmee kan worden gezegd dat hij werkzaam was in de zorg en dat er tussen verdachte en [slachtoffer 1] een hulpverlener – patiënt/cliënt-relatie bestond.
De rechtbank overweegt tot slot dat mogelijk wel een bewezenverklaring had kunnen volgen indien artikel 247 Sr ten laste was gelegd. Nu de officier van justitie de verdachte echter alleen vervolgt ter zake het eerdergenoemde artikel 249 dient hij voor feit 3 te worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Op 19 mei 2018 heeft de moeder van [slachtoffer 2] aangifte gedaan. [2] Zij heeft verklaard dat haar dochter [slachtoffer 2] autisme/PPDNOS heeft en een IQ heeft van ongeveer 52-56. [slachtoffer 2] is sociaal en emotioneel wat zwakker en snel beïnvloedbaar. Ze heeft van [slachtoffer 2] gehoord dat de verdachte haar had betast. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] een verklaring afgelegd bij de politie.
De verklaring van [slachtoffer 2]
, geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002, heeft op 23 mei 2018 een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat ze afgelopen vrijdag (de rechtbank begrijpt: 18 mei 2018) [verdachte] tegen kwam bij de Jan Linders en dat zij toen samen naar huis zijn gefietst. Ze hebben over de Baarloseweg gereden. Haar gevoel zei dat het niet goed was. [verdachte] maakte haar bh-bandje los en [verdachte] zat toen aan haar borst. Een vrouw en haar nichtje hebben dat gezien. De BH was los gemaakt om een massage te geven, maar dit was geen massage. [verdachte] en zij zijn daarna naar huis gefietst. Die vrouw heeft aan haar moeder allemaal verteld wat ze had gezien. Mama had gevraagd wie die man was en zij heeft toen gezegd dat het [verdachte] was. [verdachte] is een goede vriend en ze kent hem van de judo en van het handballen. Dit is aangepast judo en handbal. [verdachte] is haar judo- en handbaltrainer. Ze weet wel nog dat het de eerste keer was op 22 april toen [verdachte] aan haar borsten zat. Ze heeft geprobeerd om [verdachte] van haar af te duwen, maar dit is niet gelukt. Het is ook een keer in Gorinchem gebeurd. Op 22 april moesten ze [echtgenoot verdachte] (de vrouw van [verdachte] ) afzetten. Ze waren met de auto. [verdachte] wilde haar toen masseren aan haar borsten. Er was ook een keer dat hij aan haar borsten zat in de auto, hij had toen de deur dichtgemaakt en zij lag op de leuning. Ze wilde dit ook niet en ze wilde naar huis lopen. Er is ook een keer geweest dat [naam] (zoon en dochter van [verdachte] ) ook in de auto zaten en ze [echtgenoot verdachte] ergens moesten afzetten. Zij mocht toen voorin de auto zitten en [verdachte] heeft toen ook aan haar borsten gezeten. Het gebeurde ook in de sporthal in een scheidsrechterslokaal. [verdachte] zat dan ook aan haar borsten en als [echtgenoot verdachte] dan kwam, dan moest zij zich verstoppen in de douche/wc. [verdachte] ging dan als eerste weg zodat [echtgenoot verdachte] het niet kon zien. Het is ook een keer gebeurd in de berging van het Vadiuscollege (de rechtbank begrijpt: het Valuascollege). [verdachte] zat toen ook haar borsten. Ze vond het allemaal niet normaal en ze wist niet hoe ze ermee moest omgaan. [3]
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat zij niet precies wist hoe vaak het is gebeurd omdat ze dat niet heeft geteld. Het gebeurde de meeste keren als [echtgenoot verdachte] er niet bij was. Het was meer dan één keer. Het is een aantal keren gebeurd en wel ergens bij de Maas, bij de Molenbossen, ergens dat ze een stuk de hei op hebben moeten rijden en later via Hout-Blerick naar huis zijn gereden, in Gorinchem en op het Valiuscollege (de rechtbank begrijpt: het Valuascollege) waar ze training hebben. Bij de Maas is het in de auto gebeurd en moest ze op de leuning gaan liggen. Bij de Molenbossen was het afgelopen vrijdag, toen die vrouw en haar nichtje dat hebben gezien. In Venlo op de hei was op 22 april in de auto toen [verdachte] [echtgenoot verdachte] moest afzetten. In Gorinchem was in de sporthal, maar ze weet niet meer wanneer dat was. Op het Valiuscollege (de rechtbank begrijpt: het Valuascollege) is het op twee plaatsen gebeurd, in een scheidsrechterslokaal en in een berging, maar ze weet niet meer wanneer dit was. [4]
Over het incident op de Molenbossen heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [verdachte] haar bh los maakte en aan haar borsten zat. [verdachte] heeft toen een borst gemasseerd. [verdachte] deed dat best wel hard.
Over het incident op de leuning bij de Maas heeft [slachtoffer 2] verklaard dat [verdachte] haar shirt en bh omhoog deed. [verdachte] deed de deuren van de auto op slot. [verdachte] voelde van onderen op de blote huid en onder de bh of hemdje aan haar borst.
Over het incident op het Vadiuscollege (de rechtbank begrijpt: het Valuascollege) heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij steeds over haar linker borst voelde. Ze stond een keer buiten en [verdachte] zei toen dat ze naar binnen mocht. [verdachte] kneep haar toen weer in de borst. De deur was toen dicht. [verdachte] sloot de deur van dit lokaal af met een slot zoals dat ook op de wc is. [5]
[slachtoffer 2] heeft ten slotte verklaard dat zij sinds twee jaar lid is van de judo en dat ze ook op handbal extra zit. Dit is voor mensen met een beperking. Ze heeft autisme en PDD-NOS. Ook heeft ze soms uitvalverschijnselen aan haar rechterzijde. [verdachte] had haar gezegd dat ze het niet tegen haar ouders mocht vertellen. Het gaf haar geen goed gevoel. Ze heeft het tegen niemand verteld omdat ze bang was voor de reactie van [verdachte] . [6]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer 2] over de rug heeft gestreeld. Hij heeft haar T-shirt omhoog gehaald en de bh los gemaakt. Hij streelde haar borsten. Er kwamen mensen langs en toen zijn ze weggefietst. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] judo en handbal bij hem doet en dat zij een verstandelijke beperking heeft. De verdachte heeft verder verklaard dat het daarvoor nog drie keer is gebeurd. In Venlo de eerste keer, dat was twee a drie weken voordat ze handbaltoernooi hadden. In Venlo betastte hij haar voor de eerste keer en toen ze datzelfde ritje in Baarlo waren nog een keer. Zijn dochter zat toen achter in de auto. [7] De verdachte heeft verklaard dat ze dit jaar (de rechtbank begrijpt: 2018) in januari in Gorinchem naar een toernooi zijn geweest. [8]
Op de vraag van de verbalisant in hoeverre [slachtoffer 2] beseft dat het aanraken van haar borsten niet mag, heeft de verdachte verklaard dat ze dit weet. Dat hebben ze besproken. De verdachte heeft toen tegen haar gezegd dat ze het wel geheim zouden houden. [9]
De verdachte heeft verder op 24 mei 2018 verklaard dat het verleden jaar na de zomervakantie is begonnen. Hij heeft haar wel eens in het scheidsrechterlokaal naar binnen gehaald. Daar raakte hij haar ook aan, aan de schouders en de borsten. In het begin over de kleding, masseren en later onder de kleding door. De deur van het kleedlokaal was open en hij maakte die dicht. Hij maakte de deur op slot. Hij heeft een keer de nek van [slachtoffer 2] gemasseerd. Hij heeft haar aangeraakt aan de borsten, buik, schouders, rug en armen. Het gebeurde zo’n twee keer per maand, als de situatie zich voordeed.
Op de vraag van de verbalisant hoe een meisje met beperkingen als [slachtoffer 2] zich bewust moest zijn dat hetgeen zij deden niet mocht, antwoordt verdachte dat hij daar niet bij stil stond. Hij heeft het met haar besproken dus ze wist het. Ze zal het zich niet gerealiseerd hebben. [10]
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat het niet in orde was, maar dat hij er geen weerstand aan kon bieden. Hij zocht de situaties op en creëerde zelf situaties waardoor hij, soms wekelijks, in de gelegenheid was de borsten van [slachtoffer 2] te betasten.
3.3.3
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 27 januari 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2] die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank is evenals de raadsman van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen in de periode vóór 1 augustus 2017, omdat daarvoor geen bewijs is.
De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 28 januari 2018 tot en met 18 mei 2018 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 2] die aan verdachtes zorg en waakzaamheid was toevertrouwd en van wie hij wist dat zij leed aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat zij niet in staat was haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden.
Een relatie (in welke vorm dan ook) tussen een minderjarige en een volwassene brengt per definitie een zekere mate van afhankelijkheid van de minderjarige ten opzichte van de volwassene met zich mee. Het behoeft geen betoog dat een volwassene aan die afhankelijkheidsrelatie een zeker fysiek en psychisch overwicht ontleent en dat dit door een minderjarige die zich in zo’n afhankelijkheidsrelatie bevindt, al gauw als zodanig zal worden ervaren. Een relatie zoals die tussen verdachte en het slachtoffer heeft bestaan, die van een judo- en handbaltrainer en zijn pupil is het schoolvoorbeeld van zo’n afhankelijkheidsrelatie. Deze afhankelijkheid en het daaraan te ontlenen overwicht kunnen ertoe leiden dat de minderjarige minder goed weerstand aan de volwassene kan bieden dan anderen tot wie zo’n afhankelijkheidsrelatie niet bestaat.
Daar komt in dit geval bij dat het slachtoffer niet alleen minderjarig was, maar ook (verstandelijk) beperkt. De rechtbank vindt ook in de verklaring van [slachtoffer 2] zelf bevestiging voor het onvermogen om haar wil kenbaar te maken of weerstand te bieden. Zij heeft immers verklaard dat ze het allemaal niet normaal vond, maar niet wist hoe ermee om te gaan.
De verdachte wist ook dat [slachtoffer 2] een verstandelijke beperking heeft, zo blijkt uit zijn eigen verklaring. Bovendien heeft de verdachte van zijn feitelijk overwicht misbruik gemaakt door tegen [slachtoffer 2] te zeggen dat ze het wel geheim zouden houden, door naar afgelegen plekken te rijden of door de deur van het kleedlokaal op slot te doen, op de momenten dat hij haar borsten betastte.
Hiermee staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] niet of nauwelijks in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken laat staan weerstand te bieden. Het verweer van de raadsman hieromtrent wordt dan ook verworpen.
Verder is de rechtbank van oordeel, anders dan de raadsman, dat het opzet van de verdachte wel gericht was op de geestestoestand van [slachtoffer 2] en haar daaruit voortvloeiende beperkingen. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat hij telkens de gelegenheid zocht bijvoorbeeld door haar thuis te brengen nadat hij zijn vrouw ergens had afgezet of haar mee te nemen naar de hei, terwijl hij wist dat zij hem dit niet kon weigeren. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting zelf verklaard dat hij van de gelegenheid gebruikt maakte en op een gegeven moment zelf de situaties heeft gecreëerd.
Concluderend acht de rechtbank feit 1 en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 27 januari 2018, in Nederland, met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] ( geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen betasten/aanraken van de nek en rug en buik en armen en (beklede) borsten van die [slachtoffer 2] ;
2 primair.
op tijdstippen, in de periode van 28 januari 2018 tot en met 18 mei 2018, in Nederland, met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] ( geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002), van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed,
dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het:
- betasten/aanraken van de nek en rug en buik en armen en (beklede) borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- wrijven over en/of knijpen in de tepels van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
met iemand van wie hij weet dat zij aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens lijdt dat zij niet of onvolkomen in staat is haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psychiater J.C. Zwemstra heeft over de geestvermogens van de verdachte op 7 december 2018 een rapport uitgebracht. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte trekken zijn van een autisme spectrum stoornis, zoals beperkt inlevingsvermogen en een verminderd zicht op sociale interacties en consequenties. Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte die hem ten laste worden gelegd in enige mate beïnvloed. Zwemstra geeft de rechtbank in overweging de verdachte het ten laste gelegde in mindere mate toe te rekenen vanwege zijn beperkingen. Het gaat volgens Zwemstra echter niet om een massief aanwezige stoornis die al het gedrag kleurt en drijft en de verdachte realiseerde zich het ongeoorloofde van zijn delictgedrag, zodat deze vermindering slechts in beperkte mate verdisconteert zou moeten worden.
Psycholoog M. van Heteren heeft over de geestvermogens van de verdachte op 7 december 2018 een rapport uitgebracht. Deze deskundige heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een (ziekelijke) stoornis op het autisme spectrum niveau 1. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte heeft vanuit zijn autisme spectrum stoornis moeite met sociale coping en probleemoplossingsvaardigheden. De deskundige heeft geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Nu overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachtes strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, ambulante behandeling bij De Horst en een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 2] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een taakstraf gecombineerd met een kortdurende onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met algemene en bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd. Eventueel kan ook een proeftijd van drie jaar in plaats van twee jaar worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft sinds jaar en dag een obsessie voor borsten. Vanuit die obsessie heeft verdachte [slachtoffer 2] onzedelijk aan haar borsten betast. De verdachte was haar judo- en handbaltrainer en [slachtoffer 2] was toen de ontuchtige handelingen begonnen niet alleen minderjarig maar had ook (verstandelijke) beperkingen. Dit maakt haar als minderjarige extra kwetsbaar en het gedrag van de verdachte des te kwalijker. De verdachte heeft zijn gezagspositie, die hij als judo- en handbaltrainer van [slachtoffer 2] onmiskenbaar had en die ook anderen hem toedichten, misbruikt en het vertrouwen dat in hem, ook door de ouders van [slachtoffer 2] , werd gesteld ernstig beschaamd. Over de impact die zijn gedrag op de aan hem toevertrouwde [slachtoffer 2] zou kunnen hebben, heeft verdachte zich ten tijde van het plegen niet bekommerd. Hij moet hebben geweten dat wat hij deed fout was maar nam die consequenties kennelijk op de koop toe. De op zichzelf oprecht overkomende spijt die verdachte tijdens de zitting heeft betoond, is dan niet veel meer dan de spreekwoordelijke mosterd na de maaltijd. Uit het dossier is verder gebleken dat dit gedrag enkel gestopt is, omdat de verdachte is betrapt. Hij heeft daarover zelf verklaard dat hij niet weet wanneer het anders gestopt zou zijn.
[slachtoffer 2] heeft tijdens de zitting via een schriftelijke verklaring uitgelegd hoe ernstig de (geestelijke) gevolgen van het handelen van verdachte voor haar zijn. De verdachte was een vriend en die vriend heeft misbruik van haar gemaakt en haar gedwongen om met een geheim te leven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
Uit het strafblad van de verdachte van 4 juni 2019 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat er bij de verdachte sprake is van trekken van een autisme spectrum stoornis. De deskundigen hebben geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De rechtbank onderschrijft de conclusies en neemt deze over.
Door de psychiater en de psycholoog wordt geadviseerd om behandeling op een forensisch psychiatrische polikliniek met expertise ten aanzien van zowel autisme spectrum stoornis als zedendelinquenten (mogelijk De Horst in Limburg) op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Uit de rapportage van de reclassering van 25 juni 2019 blijkt dat het toezicht, dat is ingegaan bij de schorsing van de voorlopige hechtenis, goed verloopt. De verdachte laat een open houding zien en is coöperatief. Er heeft inmiddels een intakegesprek bij De Horst plaatsgevonden. De reclassering adviseert behandeling bij FPP De Horst en reclasseringstoezicht.
Ook komt uit het reclasseringsadvies en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting naar voren dat deze strafzaak een enorme impact heeft gehad op het leven van de verdachte en zijn gezin. Het huis in Baarlo is verkocht en zij huren nu ergens anders een woning. Hij is gestopt met zijn activiteiten bij de handbal- en judovereniging. De verdachte was ambtenaar bij de gemeente en is als gevolg van deze strafzaak oneervol ontslagen. Daardoor heeft hij geen recht op een uitkering. Ook de relatie met zijn gezin is onder druk komen te staan.
Alles overwegend acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De verdachte moet doordrongen zijn van de ernst van de feiten die hij heeft gepleegd en beseffen dat dit nooit meer mag gebeuren. Oplegging van een taakstraf zoals door de raadsman verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten.
Gelet op de rapportages van de psycholoog, de psychiater en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals opgenomen in voornoemd reclasseringsrapport, nodig zijn om herhaling te voorkomen. Ook dient de verdachte een stok achter de deur te hebben om hem ervan te weerhouden opnieuw zulke strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in beginsel niet onredelijk, maar zal een iets lagere straf opleggen omdat zij de verdachte zal vrijspreken van feit 3. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal aan de proeftijd als bijzondere voorwaarden verbinden:
- een meldplicht bij de reclassering in Roermond;
- ambulante behandeling bij FPP de Horst;
- een contactverbod met [slachtoffer 2] .
Omdat er, zolang verdachte nog niet is behandeld voor zijn stoornis, rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 14e Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich gevoegd als benadeelde partij en vordert een schadevergoeding van in totaal € 15.212,88 voor geleden materiële en immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 419,92 aan reis- en parkeerkosten en uit € 2.292,96 aan verlofdagen van de vader van [slachtoffer 2] . De immateriële schade bedraagt € 12.500,00. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade toe te wijzen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade moet worden beperkt tot een bedrag van € 7.500,00.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde reis- en parkeerkosten. De noodzaak voor het opnemen van verlof door vader en het aantal uren opgenomen verlof is in de optiek van de verdediging onvoldoende onderbouwd en de verdediging heeft verzocht dat gedeelte van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding heeft de verdediging verzocht aansluiting te zoeken bij de letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven en een bedrag van € 2.000,- tot € 2.500 toe te kennen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ontvankelijkheid
De ten laste gelegde feiten zijn bewezen verklaard. Het zijn strafbare feiten en aan de verdachte zal voor die feiten een straf worden opgelegd. Door deze feiten is aan de benadeelde partij rechtstreeks schade toegebracht. De benadeelde is ontvankelijk in haar vordering.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank zal de gevorderde reis- en parkeerkosten toewijzen, aangezien deze kosten niet zijn betwist. Het betreft een bedrag van € 419,92.
Ook de kosten van het opnemen van verlof door de vader van [slachtoffer 2] zal de rechtbank toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de kosten voldoende onderbouwd en is voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten. Het toe te wijzen bedrag bedraagt € 2.292,96.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij een slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. De rechtbank heeft echter gelet op de uitspraken van rechters in vergelijkbare gevallen. De rechtbank zal daarom de schade tot op heden vaststellen op een in billijkheid te bepalen bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij zal ten aanzien van het overig gevorderde deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de totale schade dan ook vaststellen op een bedrag van € 5.212,88.
Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf
18 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 18 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de staat een bedrag van € 5.212,88, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 61 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 18 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening, te betalen ten behoeve van [slachtoffer 2] , zoals hierna in het dictum genoemd.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich gevoegd als benadeelde partij en vordert een schadevergoeding van € 5.583,60 voor geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank komt, gelet op de vrijspraak, niet toe aan een beoordeling van deze vordering. De benadeelde partij zal daarom in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 57, 247, 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreektde verdachte
vrijvan het tenlastegelegde onder
feit 3;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich melden bij de
Reclassering Nederland te Slachthuisstraat 31, 6041 CB Roermond, 088-8041501en hij moet zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde moet meewerken aan ambulante behandeling bij
FPP de Horst, of een soortgelijke door de reclassering aan te wijzen instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaars zullen worden gegeven;
dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] ;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst gedeeltelijk toe de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van 5.212,88 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 18 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening, subsidiair
  • bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van 5.212,88 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 18 mei 2018 tot de dag der algehele voldoening ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. M.J.H. van den Hombergh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juli 2019.
Buiten staat
Mr. M.J.H. van den Hombergh is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 27 januari 2018, in de gemeente Venlo en/of gemeente Peel en Maas en/of gemeente Gorinchem, in elk geval in Nederland, met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen (telkens) betasten/aanraken van de nek en/of rug en/of buik en/of armen en/of (beklede) borsten van die [slachtoffer 2] ;
2.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 28 januari 2018 tot en met 18 mei 2018, in de gemeente Venlo en/of gemeente Peel en Maas en/of gemeente Gorinchem, in elk geval in Nederland, met de aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] ( geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002), van wie hij, verdachte, wist dat deze aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed (een minderjarige met het
syndroom van Down) dat die [slachtoffer 2] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen (telkens):
- betasten/aanraken van de nek en/of rug en/of buik en/of armen en/of (beklede) borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- wrijven over en/of knijpen in de tepels van die [slachtoffer 2] ;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij - als judo- en/of handbaltrainer - in of omstreeks de periode van 28 januari 2018 tot en met 18 mei 2018 in de gemeente Venlo en/of gemeente Peel en Maas en/of gemeente Gorinchem, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer 2] ( geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2002), door het meermalen (telkens):
- betasten/aanraken van de nek en/of rug en/of buik en/of armen en/of borsten van die [slachtoffer 2] en/of
- wrijven over en/of knijpen in de tepels van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij - als judo- en/of handbaltrainer - in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 in de gemeente Venlo, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1996), door het meermalen (telkens):
- betasten/aanraken van de borsten van die [benadeelde] en/of
- knijpen in de borsten/tepels van die [benadeelde] en/of
- ( tong)zoenen van die [benadeelde] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, proces-verbaalnummer 2018073647, gesloten d.d. 17 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 286.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 19 mei 2018, pagina’s 119 tot en met 126.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, pagina’s 132 en 133.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, pagina 134.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, pagina’s 134 en 135.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 mei 2018, pagina 136.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 mei 2018, pagina’s 90 tot en met 98.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 mei 2018, pagina 101.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 mei 2018, pagina 97.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 mei 2018, pagina’s 99 tot en met 108.