ECLI:NL:RBLIM:2019:6565

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
03/700072-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens het aanwezig hebben van hennep met verwerping van verweren over rechtmatigheid binnentreden en doorzoeking

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1981 te [geboorteplaats 1] (Duitsland), die werd bijgestaan door mr. Th. Boumans. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 14.150 gram hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 juni 2019, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennep, terwijl de verdediging ontkende betrokken te zijn en stelde dat het binnentreden en de doorzoeking onrechtmatig waren.

De rechtbank oordeelde dat de politie op basis van een anonieme melding en waarnemingen van hennepgeur voldoende reden had om de woning van de verdachte binnen te treden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het binnentreden onrechtmatig was. Ook de stelling dat de doorzoeking onrechtmatig was, werd verworpen, omdat de aangetroffen tassen open en bloot in de woning lagen en de politie bevoegd was om deze te onderzoeken.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 16 februari 2017 in Kerkrade samen met een ander opzettelijk 14.150 gram hennep aanwezig had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de maatschappelijke gevolgen van hennepproductie en -handel. De rechtbank constateerde ook een schending van de redelijke termijn, maar besloot om de straf niet te verminderen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700072-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juni 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
-
al dan niet samen met (een) ander(en) 14.150 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het aanwezig hebben van de 14.150 gram hennep.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft elke betrokkenheid bij de aangetroffen hennep ontkend.
De raadsman heeft – samengevat – primair betoogd dat het binnentreden onrechtmatig was en subsidiair dat onrechtmatig doorzocht is, en dat deze vormverzuimen bewijsuitsluiting en daardoor vrijspraak tot gevolg moeten hebben. Meer subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat bij verdachte zowel de wetenschap van als de beschikkingsmacht over de hennep ontbraken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Inleiding
Op [geboortedag 2] 2017 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres 2] te Kerkrade. In deze woning, die werd gehuurd door de verdachte, waren op dat moment de verdachte en een tweede persoon aanwezig. In de woning werd – op verschillende plekken – in totaal 14150 gram hennep aangetroffen. Aanleiding voor het binnentreden in deze woning, waarvoor door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden was verleend voor “de inbeslagneming van een hennepkwekerij en/of gerelateerde goederen, was een op 2 februari 2017 binnengekomen anonieme melding, telefonisch gedaan bij de afdeling handhaving van de gemeente Kerkrade.
De tekst van de ze melding luidt: “Anonieme drugsmelding binnengekomen bij afdeling handhaving per telefoon. Betreft het pand [adres 2] . Melder geeft aan dat het een koopwoning betreft waar geen meubelen naar binnen zijn gebracht. Er is inloop van personen met plastic draagzakjes. Deze personen zijn mogelijk van buitenlandse afkomst. Tevens hangen de gordijnen altijd dicht volgens melder. (…) Er staan geen bewoners op het adres ingeschreven.”
Voorts was er een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2017 van verbalisant [naam 1] , die – zakelijk weergegeven – heeft vermeld dat hij rond 6:00 uur op de [adres 2] ter hoogte van de percelen 30-40 een ernstige hennepgeur rook.
Er is voorts een netmeting gedaan op de hoofdkabel waar ook het pand [adres 2] op is aangesloten. Daar kwam uit dat er op een fase 24 uur per dag continue stroom werd afgenomen. Die afname is niet in verhouding met het aantal aangesloten panden en laat geen verschil zien tussen stroomgebruik overdag of ’s nachts, wat normaliter wel het geval is.
3.3.2
Onrechtmatig binnentreden?
De raadsman heeft betoogd dat de anonieme melding met de geconstateerde geur en de blokmeting geen ‘voldoende ernstige verdenking’ vormden om het binnentreden te rechtvaardigen, waardoor het binnentreden onrechtmatig was.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren - in geval van een woning na verkrijging van een machtiging tot binnentreden - toegang tot plaatsen waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat aldaar een overtreding van de Opiumwet plaatsvindt. De verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie, zoals die welke in deze zaak beschikbaar is gekomen. Of de melding voldoende grondslag oplevert voor het aannemen van die verdenking is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om de omstandigheden die ten tijde van het aannemen van de verdenking bekend waren.
In dit geval is sprake van een anonieme melding van 2 februari 2017, die deels steun vindt in een waarneming van hennepgeur op 7 februari 2019 en een netmeting op 9 februari 2017. Hoewel de hennepgeur en de positieve netmeting niet direct zijn te herleiden tot het pand [nummer] in [adres 2] , is de melding zelf wel zeer concreet. Hierin wordt immers omschreven dat niemand op het adres staat ingeschreven en geen meubels naar binnen zijn gebracht, terwijl er wel inloop is van personen en de gordijnen altijd dicht zijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de anonieme melding in combinatie met alleen al de geurwaarneming van de verbalisant op 7 februari 2017, redelijkerwijs vermoed kon worden dat zich in de woning een hennepkwekerij bevond. Dat uiteindelijk geen hennepkwekerij aanwezig bleek te zijn doet daaraan niet af. Het gaat immers om een redelijk vermoeden op het moment van binnentreden en daarvan was dus sprake.
De rechtbank verwerpt het verweer.
3.3.3
Onrechtmatige doorzoeking?
De raadsman heeft voorts betoogd dat het openen van tassen gezien moet worden als doorzoekingshandelingen en dat zulks onrechtmatig was, omdat de verdachte geen toestemming had gegeven om de woning te doorzoeken en daarom alleen de rechter-commissaris bevoegd was de woning te doorzoeken.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Voor zover hier relevant gaat het om de volgende handelingen van de politie (pg. 35): “In ruimte 1 (lege woonkamer, 1e verdieping) werden goederen aangetroffen. Gezien vanuit de keuken deze ruimte in lag links achter in de hoek een grote zwarte tas. Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend en uit eerdere onderzoeken gebleken dat soortgelijke grote tassen onder andere gebruikt worden voor het vervoer van hennep. Wij zagen dat deze tas gevuld was. Wij openden deze tas en troffen hierin aan vier grote gevulde plastic gesealde zakken. Het is ons, verbalisanten, ambtshalve bekend en uit eerdere onderzoeken gebleken dat soortgelijke zakken gebruikt worden om hennep "luchtdicht" te vervoeren. Wij openden alle vier genoemde zakken. Wij troffen in elk van deze vier zakken aan twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof.”
Hieruit kan worden afgeleid dat de door de verbalisanten aangetroffen tas zich niet bevond in een (gesloten) kast, maar open en bloot in het pand lag. Dat blijkt overigens ook uit de foto’s van de tas. De omstandigheid dat de verbalisanten de aangetroffen tas hebben geopend om te zien wat er in zat maakt niet dat daardoor sprake is van een doorzoeking. De bevoegdheid om voor de hand aangetroffen voorwerpen in beslag te nemen impliceert, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, tevens de bevoegdheid deze voorwerpen te onderzoeken en vervolgens het beslag te beperken tot hetgeen in die voorwerpen wordt aangetroffen. [2] Dit geldt ook voor de nadien op andere plekken in de woning ook nog geopende tassen.
Nu de rechtbank zowel het binnentreden als het openen van de tassen niet onrechtmatig acht, behoeft het verweer van de raadsman dat beiden tezamen in onderling verband een schending van artikel 6 EVRM opleveren geen bespreking meer.
3.3.4
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 2] en [naam 1] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt: [3]
Op donderdag 16 februari 2017 omstreeks 09:10 uur stelden wij, verbalisanten, een onderzoek inzake de Opiumwet in pand
[adres 2] te Kerkradein.
In ruimte 1 (lege woonkamer, 1e verdieping) werd aangetroffen: een grote zwarte tas, met daarin vier grote gevulde plastic gesealde zakken, met daarin elk twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof. Na weging bleek dat in elke gripzaak 1000 gram hennep zat, in totaal dus
8000 gram.
In ruimte 2 (2e verdieping) werd aangetroffen: een grote zwarte gesealde plastic zak, met daarin twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof. Na weging bleek dat in elke gripzaak 1000 gram hennep zat, in totaal dus
2000 gram.
In ruimte 3 (2e verdieping) werd aangetroffen:
- een blauwe plastic zak, met daarin een zwarte gesealde zak, met daarin twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof. Na weging bleek dat in elke gripzaak 1000 gram hennep zat, in totaal dus
2000 gram;
- een blauwe plastic zak, met daarin een zwarte gesealde zak, met daarin twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof. Na weging bleek dat in de gripzakken 1000 gram en 320 gram hennep zat, in totaal dus
1320 gram;
- een zwarte gesealde plastic zak, met daarin twee doorzichtige gripzakken, elk inhoudende een op hennep gelijkende stof. Na weging bleek dat in de gripzakken 750 gram en 80 gram hennep zat, in totaal dus
830 gram.
De netto totaal aangetroffen hennep in pand [adres 2] te Kerkrade bedroeg 14.150 gram hennep.
In de woning [adres 2] te Kerkrade werden aangetroffen
[verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1981 te [geboorteplaats 1] (Duitsland) en [naam 3] , geboren op [geboortedag 2] 1990 te [geboorteplaats 2] (Duitsland). [4] De verhuurder van het pand vertelde de politie telefonisch dat hij het pand ter beschikking had gesteld aan [verdachte] . [5]
Medeverdachte [naam 4]verklaarde op 22 maart 2017 – zakelijk weergegeven – als volgt: [6]
U houdt mij voor dat ik (…) word verdacht van het voorhanden hebben van softdrugs op 16 februari 2017 op het adres [adres 2] te Kerkrade.
Ik heb op het adres [adres 3] te Landgraaf een hennepplantage gemaakt. Ik heb daar een keer een hennepplantage gedaan. Dat wat ik van de [adres 3] te Landgraaf geoogst heb, heb ik op de [adres 2] te Kerkrade bij een vriend neer gelegd. (…) Dat waren 14 kilo (…) Ik heb aan [verdachte] gevraagd om de hennep te bewaren.
3.3.5
Verklaringen [verdachte] en [naam 4]
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring willen afleggen en heeft ter zitting elke betrokkenheid bij de hennep ontkend. Hij verklaarde daar – kort gezegd – dat hij medeverdachte [naam 4] heeft verzocht een kamer in de woning aan de [adres 2] te Kerkrade te schilderen gedurende zijn verblijf in Griekenland en daartoe aan [naam 4] een sleutel heeft gegeven. Een dag na terugkomst uit Griekenland, waar hij twee weken was geweest, viel de politie binnen, aldus verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Daar waar verdachte eerst niks wilde verklaren, stelt hij pas ruim twee jaren later voor het eerst dat hij tot een dag voor zijn aanhouding helemaal niet in Nederland was. Het zou echter voor de hand liggen zo’n alibi onmiddellijk kenbaar te maken bij de politie, dan wel tijdens de voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Verdachte heeft immers zes dagen in voorarrest gezeten. Voorts ontbreekt elke onderbouwing van zijn stelling. Door de verdachte is geen enkel bewijsstuk overgelegd van zijn reis naar en verblijf in Griekenland gedurende de periode voorafgaand aan de vondst van de hennep in zijn woning.
Medeverdachte [naam 4] heeft bij de politie verklaard dat hij aan verdachte heeft gevraagd om de hennep te bewaren, maar ter zitting – als getuige – ontkende [naam 4] dit tegen de politie verklaard te hebben en niet te weten waarom dit zo geverbaliseerd was. [naam 4] verklaarde ter zitting daarentegen dat verdachte hem de sleutel van de woning had gegeven teneinde die te (laten) schilderen en dat [naam 4] vervolgens – toen verdachte naar Griekenland was – ongevraagd de hennep in de woning heeft gezet.
De rechtbank acht ook deze getuigenverklaring niet aannemelijk. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de vertaling van [naam 4] ’ verklaring of de verbalisering daarvan onjuist is. De rechtbank ziet ook niet in wat [naam 4] dan anders verklaard zou kunnen hebben bij de politie en [naam 4] geeft daarvoor ook geen enkele logische verklaring. De rechtbank schuift de getuigenverklaring die [naam 4] ter zitting hierover heeft gelegd dus als niet aannemelijk terzijde en houdt [naam 4] aan zijn verklaring bij de politie.
3.3.6
Wetenschap en beschikkingsmacht
Voor een veroordeling ter zake van het aanwezig hebben van verdovende middelen in de zin van art. 3 Opiumwet is, naast de aanwezigheid van de verdovende middelen en een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van die middelen, voldoende dat de middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden.
Verdachte had de beschikking over het pand waarin de hennep is aangetroffen en was ook in het pand aanwezig op het moment van de inval van de politie. De rechtbank gaat ervan uit dat de gebruikers van een woning wetenschap hebben van de aanwezige goederen en deze goederen zich ook in hun machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit hier anders is. De bewijsmiddelen bieden daarentegen concrete aanknopingspunten dat de verdachte hiervan ook daadwerkelijk op de hoogte was. Zo heeft medeverdachte [naam 4] verklaard dat hij verdachte heeft gevraagd om de hennep te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de hennep en dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Volgens de rechtbank is hiermee voldaan aan het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennep.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 16 februari 2017 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 14.150 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van - na korting van 1 maand wegens schending van de redelijke termijn - 3 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de (hoogte van de) op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte ongeveer 14 kilogram hennep voorhanden gehad.
Hennep vormt een hardnekkig probleem in onze maatschappij. Zo zorgen hennepkwekerijen voor diverse vormen van overlast – denk onder meer aan stank – en dankzij de afgeschermde activiteiten, die vooral in de avond en nacht plaatsvinden in daarvoor afgeschermde woningen, voor een gevoel van onveiligheid in de omgeving. Hennep vormt bovendien als verslavend middel een gevaar voor de volksgezondheid en is niet zelden een opstap naar andere soorten drugs. Tot slot, maar zeker niet onbelangrijk, gaan hennepactiviteiten vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Door het aanwezig hebben van zo’n grote hoeveelheid hennep houdt verdachte het een en ander mee in stand.
Verdachte heeft zich hiervan niks aangetrokken. Uit het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, kan afgeleid worden dat verdachte verbleef in de opslagplaats van de hennep. Uit de omstandigheid dat verdachte vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen, nog steeds geen baan noch inkomen heeft en volgens eigen zeggen wel regelmatig naar Griekenland gaat, leidt de rechtbank af dat verdachte enkel en alleen hiernaartoe is gekomen voor het ontplooien van zijn criminele activiteiten. Daartegen moet hard opgetreden worden.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 4 maanden in beginsel passend en geboden is. Als kennelijke bewaarder van de hennep in een woning waar nog meer aan de hennepteelt en –handel te relateren goederen zijn aangetroffen, toont verdachte zich meer dan alleen een tussenpersoon. Deze activiteiten duiden op betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen.
Nu verdachte op 16 februari 2017 is aangehouden en dit vonnis ruim 28 maanden later wordt gewezen, is de redelijke termijn van twee jaren met ruim vier maanden overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding zal de rechtbank echter volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn zoals bepaald in artikel 6 EVRM.
Nu voorts geen straf verminderende omstandigheden zijn aangevoerd of aannemelijk geworden, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met aftrek van voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.K. Kleine, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2019.
Buiten staat
Mr. drs. J.M.A. van Atteveld is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2017 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14150 gram, in elk geval een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700072-17
Proces-verbaal van de openbare zitting van 10 juli 2019 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag 1] 1981,
wonende te [adres 1] .
Raadsman is mr. Th. Boumans, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaalnummer PL2300-2017026202, gesloten d.d. 28 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 136.
2.HR 22 juni 2004, LJN AO5848.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2017, pg. 33-38.
4.Eindproces-verbaal d.d. 28 september 2017, in het bijzonder pg. 2, 3 en 5.
5.Eindproces-verbaal d.d. 28 september 2017, in het bijzonder pg. 15.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] d.d. 22 maart 2017, pg. 113-118 van het dossier [adres 2] .