Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen [verdachte], die bijgestaan werd door mr. G.A.C. Beckers. De zaak betreft een ontnemingsvordering van de officier van justitie, die strekt tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] en het opleggen van een betalingsverplichting aan de staat. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel aanvankelijk geschat op 22.691,34 euro, maar concludeerde tijdens de zitting op 26 juni 2019 tot een totaalbedrag van 27.689 euro, met een betalingsverplichting van 25.000 euro, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering afgewezen, omdat deze samenloopt met een andere zaak waarin ook een ontnemingsvordering is ingediend. De rechtbank oordeelde dat het toewijzen van de vordering zou leiden tot een dubbele ontneming van dezelfde opbrengst, aangezien de opbrengst van de hennepkwekerij al was meegenomen in de ontnemingsprocedure met parketnummer 03/238992-17. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van de officier van justitie niet kan worden toegewezen, omdat het wederrechtelijk verkregen voordeel al in een andere procedure is behandeld.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A.P.A. Bisscheroux als voorzitter, en de rechters mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.K. Kleine. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van griffier mr. O.A.G. Corten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.