ECLI:NL:RBLIM:2019:6527

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1683
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag omgevingsvergunning voor zonnepark

Op 9 mei 2018 heeft eiseres, een B.V. gevestigd in Duitsland, een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op agrarische gronden aan de A73 in de gemeente Venray. Eiseres heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Venray, bij brief van 8 mei 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Op 19 juni 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Verweerder heeft de stukken en een verweerschrift ingezonden.

De rechtbank heeft op 15 juli 2019 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn in afwachting van een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad niet conform de wettelijke vereisten heeft plaatsgevonden. De wettelijke termijn van zes maanden voor het nemen van een beslissing is verstreken, evenals de termijn van twee weken na de ingebrekestelling. Verweerder heeft niet aangetoond dat er een verlengingsverzoek is gedaan of dat eiseres in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze over de verlenging kenbaar te maken.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt verweerder op om binnen vier maanden na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. Eiseres krijgt het betaalde griffierecht van € 345,00 vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 19/1683

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2019 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [vestigingsplaats] (Duitsland), eiseres

(gemachtigde: mr. S.G.A. de Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder.

Procesverloop

Op 9 mei 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark op agrarische gronden aan de A73 in verweerders gemeente.
Bij brief van 8 mei 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
Op 19 juni 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben en een verweerschrift ingezonden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Vaststaande feiten en omstandigheden
3. Verweerder heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (u.o.v.) op de aanvraag van toepassing geacht en op 29 juni 2018 een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Hierin valt te lezen dat er volgens verweerder geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is, omdat het initiatief past binnen de lijst van uitzonderingen die de Raad op 28 september 2010 (het aanwijzingsbesluit) heeft vastgesteld. Verder valt hierin te lezen dat verweerder geen beletselen ziet om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
3.1.
Naar aanleiding van een aantal ingediende zienswijze en andere reacties op het initiatief is besloten dat toch een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) gevraagd/afgegeven zou moeten worden. Tussen partijen is niet in geschil dat deze vvgb tot op heden niet is verleend. De gevraagde omgevingsvergunning is tot op heden evenmin verleend.
3.2.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de wettelijke termijn van zes maanden, waarbinnen verweerder op grond van artikel 3:18, eerste lid, van de Awb bij toepassing van de u.o.v. in beginsel een beslissing op een aanvraag dient te nemen, is verstreken. Datzelfde geldt voor de termijn van twee weken die in de ingebrekestelling is gesteld.
Standpunt verweerder
4. Verweerder meent dat desalniettemin geen sprake is van niet-tijdig beslissen. In zijn verweerschrift heeft hij ter onderbouwing hiervan gesteld dat het op dit moment niet mogelijk is een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, omdat er nog geen vvgb is. De Raad heeft aangegeven met de afgifte hiervan te willen wachten totdat duidelijk is of het geplande zonnepark past binnen het in voorbereiding zijnde nieuwe beleidskader met betrekking tot duurzame energie. Dat beleidskader zal in het najaar in de Raad behandeld worden. Pas daarna zal de Raad een standpunt innemen over de vvgb.
Beoordeling
5. De rechtbank is van oordeel dat ondanks het ontbreken van de vvgb in de onderhavige zaak sprake is van niet-tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank baseert dit oordeel op het navolgende.
5.1.
In artikel 3.11, vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is bepaald dat, indien nodig, het bestuursorgaan aan wie een vvgb is gevraagd, aan het bevoegd gezag kan vragen de termijn waarbinnen dat bevoegd gezag de beslissing op een aanvraag moet nemen te verlengen, met toepassing van artikel 3:18, tweede lid, van de Awb. Het bevoegd gezag dient de termijn vervolgens overeenkomstig het verzoek te verlengen. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat de Raad verweerder om een dergelijke verlenging heeft verzocht.
5.2.
Daar komt bij dat in artikel 3:18, tweede lid, van de Awb is bepaald dat, voordat het bestuursorgaan een verlengingsbesluit neemt, de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld een zienswijze over de verlenging kenbaar te maken. In de onderhavige zaak is niet gebleken dat verweerder een verlengingsbesluit heeft genomen. Evenmin is gebleken dat eiseres is verzocht hierover een zienswijze kenbaar te maken.
5.3.
Uit het dossier blijkt wel dat er tussen verweerder en eiseres overleg is geweest naar aanleiding van het feit dat – in tegenstelling tot het gestelde in de ontwerp-vergunning – alsnog een vvgb vereist werd. In de ingebrekestelling van eiseres staat bovendien vermeld dat eiseres er eind september 2018 omwille van de transparantie mee instemt dat het vergunningsproces vervolgens nogmaals doorlopen zal worden (de rechtbank begrijpt hieruit: een nieuwe ontwerp-vergunning ter inzage leggen, nu mét de gevraagde vvgb). De rechtbank is echter van oordeel dat deze gang van zaken niet maakt dat is voldaan aan de wettelijke eisen die aan de voorgestane verlenging zijn gesteld. In de eerste plaats kan dit niet gelijk worden gesteld met een officieel verlengingsbesluit en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. In de twee plaats omdat deze gang van zaken slechts ziet op het feit dat alsnog was besloten dat een vvgb was vereist en niet op het feit dat de Raad nu wil wachten met de afgifte totdat over een nieuw beleid is beslist.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk gegrond.
Alsnog beslissen
7. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen, of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7.1.
Nu verweerder (en de Raad) zich op het standpunt heeft (hebben) gesteld dat in de onderhavige zaak een vvgb is vereist, en een omgevingsvergunning in dat geval alleen kan worden afgegeven (dan wel geweigerd) indien die vvgb voorhanden is, acht de rechtbank het aangewezen verweerder een beslistermijn te geven waarbinnen dit kan worden gerealiseerd. De rechtbank weegt hierbij tevens mee dat het (hierna te bespreken) dwangsommiddel van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb is bedoeld om een bestuursorgaan bij overschrijding van de beslistermijn te stimuleren om zo spoedig mogelijk te beslissen, niet om het te "bestraffen" voor nalatig gedrag. Dit rechtvaardigt dat in bepaalde gevallen een langere beslistermijn wordt gegeven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen vier maanden na deze uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen en bekend maken.
7.2.
Het feit dat eiseres zich in beroep op het standpunt heeft gesteld dat de vvgb eigenlijk helemaal niet vereist is, omdat het initiatief toch onder het aanwijzingsbesluit van de Raad uit 2010 valt, kan hier niet aan afdoen. Een beslissing over de vraag of een zonnepark onder het aanwijzingsbesluit valt, valt buiten de omvang van het onderhavige geding. Het gaat hier immers slechts om de vraag of verweerder niet-tijdig heeft beslist.
Dwangsom
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 juli 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.