ECLI:NL:RBLIM:2019:6315

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
ROE 19/1458 en 19/1782
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwanglasten opgelegd aan recyclingbedrijf wegens vliegenoverlast

Op 9 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin Gedeputeerde Staten van Limburg aan tpD Recycling B.V. en een andere partij lasten onder bestuursdwang hebben opgelegd. Deze lasten waren het gevolg van klachten van omwonenden over overlast door vliegen, die aanleiding gaven tot een onderzoek door een deskundig adviesbureau. De voorzieningenrechter oordeelde dat er ten tijde van het opleggen van de lasten niet voldaan was aan het vereiste van klaarblijkelijk dreigend gevaar van een overtreding. De rechter stelde vast dat de opgelegde lasten een voorwaardelijk karakter hadden en dat de vaststelling door Gedeputeerde Staten dat de voorwaarde was vervuld, het karakter had van een nader besluit. Dit nader besluit was wel gebaseerd op voldoende feiten, maar de herstelmaatregelen waren onvoldoende duidelijk. Daarom besloot de voorzieningenrechter de bestreden besluiten te schorsen en Gedeputeerde Staten op te dragen zich te beraden over de te nemen herstelsancties. De voorzieningenrechter oordeelde verder dat zowel de exploitant als de eigenaar/verhuurder als overtreder konden worden beschouwd. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de noodzaak voor duidelijke en uitvoerbare herstelmaatregelen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 19/1458 en 19/1782
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2019 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
1.
tpD Recycling B.V., te Brunssum,
(gemachtigde: mr. N.A. Rijsterborgh),
2.
[bedrijfsnaam 2], te [plaatsnaam] .
(gemachtigde: mr. J.J. Patelski), verzoeksters,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder

(gemachtigden: mr. A.J.E. Kleijnen, mr. M.G.L. Soons en E.W.A. Duijkers)

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 30 april 2019 (de bestreden besluiten), uitgereikt bij deurwaardersexploot van 10 mei 2019, heeft verweerder aan verzoeksters tpD Recycling B.V. (tpD) respectievelijk [bedrijfsnaam 2] een gelijkluidende last onder bestuursdwang opgelegd betreffende het terrein aan de Boschstraat 32 te Brunssum en aan tpD een last onder bestuursdwang opgelegd betreffende het terrein aan Kranenpool 22 te Brunssum.
tpD en [bedrijfsnaam 2] hebben tegen de hen betreffende primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben vervolgens afzonderlijk de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting inzake beide verzoeken heeft gevoegd plaatsgevonden op 4 juli 2019. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden. Voorts is namens tpD verschenen [naam 1] en zijn namens [bedrijfsnaam 2] verschenen [naam 2] en [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
2. tpD exploiteert sedert 2013 (onder meer) op de locaties Boschstraat 32 en Kranenpool 22 een onderneming, zijnde een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (hierna: de inrichting), waarin gesorteerde kunststoffen en verpakkingsafval worden op- en overgeslagen en verwerkt. Kranenpool 22 wordt uitsluitend gebruikt voor buitenopslag indien de capaciteit op Boschstraat 32 volledig is benut. [bedrijfsnaam 2] is eigenaar van het terrein en opstallen op de locatie Boschstraat 32 en verhuurt deze aan tpD. Tevens is aan [bedrijfsnaam 2] op 21 augustus 2014 een omgevingsvergunning (revisievergunning) verleend om (onder meer) op dat adres een inrichting te veranderen en in werking te hebben voor het verwerken van kunststofmaterialen. In die vergunning is onder meer het voorschrift opgenomen (samengevat) dat het aantrekken van insecten wordt voorkomen en zo nodig wordt bestreden opdat er geen overlast kan ontstaan buiten de inrichting. Verweerder is in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de milieuwetgeving het bevoegde gezag voor de inrichting wat betreft vergunningverlening en handhaving.
3. Door omwonenden zijn sinds 2010 klachten ingediend over aan de inrichting toegeschreven overlast van onder meer grote aantallen vliegen in met name de zomermaanden. Naar aanleiding daarvan heeft het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) in 2014 op verzoek van de gemeente Brunssum onderzoek gedaan bij een aantal bedrijven waaronder tpD. Daarin is niet vastgesteld welke bron de overlast veroorzaakt en zijn enkele aanbevelingen gedaan om hierover duidelijkheid te verkrijgen. In 2017 heeft verweerder KAD gevraagd om nader onderzoek te doen gericht op de productieprocessen van tpD. KAD heeft op 2 maart 2018 aan verweerder gerapporteerd op basis van onderzoek ter plaatse op 15 juni en 26 oktober 2017 en heeft daarbij een aantal aanbevelingen gedaan.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder zowel tpD als [bedrijfsnaam 2] als (potentiele) overtreder aangemerkt. Aan tpD zijn de navolgende twee lasten onder bestuursdwang opgelegd en aan [bedrijfsnaam 2] alleen de tweede: “
1. Binnen 2 weken na de toezending van een controlerapport, waarin is geconstateerd dat er op het inrichtingenterrein
Kranenpool 22 te Brunssumtijdens een controleperiode van vijf dagen, op twee verschillende (controle)dagen binnen een interval van één uur in een vliegenval meer dan 15 vliegen worden aangetroffen, de buitenopslag alsmede de aanvoer van partijen verontreinigd (kunststof)afvalstoffen op de locatie Kranenpool 22 te beëindigen en beëindigd te houden. Hiermee dient u de klaarblijkelijke overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wabo en voorschrift 1.14 en van de omgevingsvergunning d.d. 3 juni 2008, met kenmerk 2007/27082 (locatie Kranenpool 22) jo. artikel 2.1, lid 1 en 2, onder m van het Activiteitenbesluit jo. artikel 1b, lid 2 Woningwet jo. artikel 7.22 Bouwbesluit 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. U kunt dit doen door alle in de buitenlucht op de locatie Kranenpool 22 te Brunssum opgeslagen partijen verontreinigd (kunststof)afval binnen 2 weken zelf te verwerken in de eigen installatie aan de Boschstraat 32, dan wel deze partijen af te voeren naar een erkende verwerker, alsmede de aanvoer van (nieuwe) partijen verontreinigd kunststof afvalstoffen te beëindigen en beëindigd te houden. De wettelijk verplichte afvoerbewijzen van alle verontreinigde (kunststof)afvalstoffen dient u per ommegaande aan ons te doen toekomen.
2. Binnen 2 weken na de toezending van een controlerapport, waarin is geconstateerd dat er op het inrichtingenterrein
Boschstraat 32 te Brunssumtijdens een controleperiode van vijf dagen, op twee verschillende (controle)dagen binnen een interval van één uur in een vliegenval meer dan 15 vliegen zullen worden aangetroffen, de in genoemde hal aanwezige partijen verontreinigd kunststofafval binnen 2 weken zelf te verwerken in de eigen verwerkingsinstallatie, dan wel af te voeren naar een erkende verwerker, alsmede binnen 6 weken na de toezending van genoemd controlerapport maatregelen te treffen ter voorkoming van het aantrekken van insecten (waaronder vliegen), en hiermee een hiermee een klaarblijkelijke overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder a van de Wabo en voorschrift 1.5 van de omgevingsvergunning d.d. 21 augustus 2014, zaaknr. 2014/44687 (locatie Boschstraat 32) jo. artikel 2.1, lid 1 en 2, onder m, van het Activiteitenbesluit jo. artikel 1b, lid 2 Woningwet jo. artikel 7.22 Bouwbesluit 2012 te beëindigen en beëindigd te houden. U kunt het bovenstaande doen door de volgende maatregelen te treffen:
- binnen 2 weken na de toezending van het controlerapport de in de hal aan de Boschstraat 32 aanwezige partijen (verontreinigd) kunststofafval te verwerken in de eigen installatie, dan wel deze partijen af te voeren naar een erkende verwerker;
- de binnen de inrichting aanwezige insecten, waaronder vliegen dienen continu aantoonbaar te bestrijden;
- ter voorkoming van het aantrekken van insecten en ander ongedierte en ter voorkoming van overlast op de gronden buiten de inrichting dienen de aanbevelingen uit het beheersplan “tpD Recycling 2018 Beheersplan ongediertepreventie” van ontsmettingsbedrijf Italiaander B.V. te Heerlen van 10 mei 2018 te worden nageleefd;
- binnen 6 weken na toezending van genoemd controlerapport de dakopeningen in de gebouwen binnen de inrichting, met uitzondering van de niet-industriefuncties, allemaal te voorzien van een luchtdoorlatend materiaal (bijvoorbeeld een net) dat zodanig is dat ongedierte, waaronder vliegen, via de dakopeningen de gebouwen niet in en uit kunnen komen;
- het lossen van onbewerkte kunststoffen mag alleen in de open lucht plaats vinden, indien de balen kunststofafval welke worden gelost, zijn geseald of anderszins zijn verpakt opdat vliegen niet aangetrokken kunnen worden;
- nieuwe partijen (verontreinigd) kunststofafval mogen pas worden aangevoerd naar de hal aan de Boschstraat 32 nadat, door de RUD Zuid-Limburg is bevestigd dat, voornoemde maatregelen door u zijn getroffen.
Indien niet binnen de genoemde termijn van
2 wekenaan last 1 zal worden voldaan, zullen wij bestuursdwang toepassen in die zin dat wij de in de buitenlucht opgeslagen partijen verontreinigd kunststofafval zullen afvoeren naar een erkende verwerker en vervolgens het terrein aan de Kranenpool 22 te Brunssum zullen afsluiten en verzegelen, zodat er geen nieuwe aanvoer van verontreinigd kunststofafval meer kan plaatsvinden. Als niet binnen de termijn van
2 wekenaan de verplichting uit last 2 tot het verwerken, dan wel afvoeren van deze partijen naar een erkende verwerker zal worden voldaan, dan zullen wij deze partijen afvoeren naar een erkende verwerker. Als niet binnen de termijn van
6 weken, genoemd in last 2, maatregelen ter voorkoming van vliegenoverlast worden aangetroffen, dan zullen wij de hal aan de Boschstraat 32 te Brunssum afsluiten en verzegelen tot dat aantoonbaar de onder last 2 genoemde maatregelen zijn getroffen. “
5. Bij brieven van 21 juni 2019 heeft verweerder aan verzoeksters meegedeeld dat op grond van controles van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUD) op 17 en 19 juni 2019 is vastgesteld dat in de inrichting op de locatie Boschstraat 32 een hoeveelheid vliegen in de geplaatste vallen is aangetroffen die de in de preventieve last gestelde grens van (kort gesteld) 15 in een uur overschrijdt. Daardoor staat volgens verweerder vast dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om vliegenoverlast in de omgeving te voorkomen. Verweerder heeft tpD en [bedrijfsnaam 2] daarom in die brieven aangezegd dat binnen twee weken moet worden voldaan aan de in het bestreden besluit omschreven last 2 wat betreft het verwerken dan wel afvoeren van de aanwezige partijen (verontreinigd) kunststofafval. In die brieven is voorts vermeld dat wel is geconstateerd dat de openingen in het dak van het bedrijfsgebouw inmiddels zijn voorzien van deugdelijk afdichtingsmateriaal zodat in zoverre aan de last is voldaan, maar aan dat deel van de last wel voldaan moet blijven worden.
6. Ten aanzien van de locatie Kranenpool 22 zijn ten tijde van de bestreden besluiten en ook nadien door verweerder geen hoeveelheden vliegen aangetroffen die de in last 1 geformuleerde grens overschrijden, zodat aldaar geen overtreding is geconstateerd. Gebleken is dat die locatie in de periode waarin de desbetreffende controles plaatsvonden niet in gebruik is geweest voor opslagdoeleinden en ook nadien (tijdelijk) buiten gebruik is gebleven.
7. De in de bestreden besluiten opgelegde lasten zijn door verweerder aangeduid als preventieve lasten onder bestuursdwang die voldoen aan het vereiste van artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeksters hebben betwist dat verweerder aan dat vereiste heeft voldaan. Ingevolge die bepaling kan een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigt. Dit betekent dat er ten tijde van het opleggen van een preventieve last onder bestuursdwang sprake moet zijn van een gevaar van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en dat die overtreding in het besluit kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit het oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2916:935. Dat sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een overtreding wordt in de motivering van de bestreden besluiten ontleend aan het rapport van KAD dat op 2 maart 2018 aan verweerder is toegezonden en is gebaseerd op onderzoek ter plaatse op 15 juni en 26 oktober 2017, alsmede op het feit dat in 2018 en april 2019 in totaal 23 klachten over vliegenoverlast in de omgeving zijn ingediend. Tevens is gewezen op bevindingen van controles van de RUD op 23 februari 2017 en 18 juni 2018 waarin is vermeld dat het dak van de hal op de locatie Boschstraat 32 op diverse plaatsen niet dicht is en dat de grote rolpoorten niet goed sluiten. Ook heeft verweerder doen wegen dat van algemene bekendheid is dat de opslag van verontreinigd plasticafval een aantrekkende werking op vliegen heeft en dat het patroon van de ingediende klachten erop wijst dat van algemene bekendheid is dat in de zomermaanden sprake is van een verhoogd risico op overlast door vliegen.
8. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat reeds het feit dat verweerder het nodig heeft gevonden eerst vliegenvallen te plaatsen en hij het van de hoeveelheid daarin gevangen vliegen laat afhangen of er sprake is van een overtreding, op gespannen voet staat met het vereiste van klaarblijkelijk dreigend gevaar in de zin dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vaststaat dat een overtreding zal plaatsvinden. In dat verband moet worden geconstateerd dat dat het in werking treden van de opgelegde lasten afhankelijk is van het zich al dan niet voordoen van een toekomstige gebeurtenis zodat deze in feite een voorwaardelijk karakter hebben. In het midden latend wat er verder zij van de juridische duiding van de opgelegde lasten, is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat er ten tijde van de bestreden besluiten onvoldoende feitelijke grondslag was voor de conclusie dat er een klaarblijkelijk dreigend gevaar voor een overtreding was. KAD komt in het rapport van 2 maart 2018 wel tot de conclusie dat de inrichting potentieel een bron van vliegenoverlast vormt doordat vliegen met het plastic worden aangevoerd en dat de bedrijfsprocessen in de inrichting risico’s op ontwikkeling en verspreiding van vliegen inhouden, maar heeft niet geconstateerd dat vliegen zich vanuit de inrichting verplaatsen naar omwonenden. KAD heeft in de inrichting geen “overkoepelende” ontwikkelingsbron van larven aangetroffen maar wel kleine potentiële ontwikkelingsbronnen aangeduid, waarover zij aanbeveelt om deze in 2018 op te volgen om daadwerkelijke ontwikkeling te voorkomen. KAD beveelt verder aan dat een beheersplan op basis van Integrated Pest Management wordt opgesteld en gehanteerd, dat de meldingen van klachten beter moeten worden geregistreerd, dat het bevoegd gezag een drempelwaarde voor het acceptatieniveau vaststelt en dat een monitoringsplan wordt ontwikkeld waarin het gebied ten opzichte van een vergelijkbare woonwijk wordt getoetst.
Voorts heeft de RUD in 2018 een aantal controlebezoeken aan de inrichting gebracht. In het overzicht van die controles is vermeld dat er respectievelijk (meermaals) “geen”, ”nauwelijks” “weinig”, “minimaal”, “nagenoeg geen, op het los materiaal meer”, “wat te veel” en (op 20 september 2018) “op het los materiaal veel” vliegen zijn aangetroffen. Ook heeft de RUD geconstateerd dat maatregelen genomen werden in de vorm van vliegenlampen en een horgordijn. Bij de in het bestreden besluit genoemde controle op 18 juni 2018 heeft de RUD als overtreding van het Activiteitenbesluit milieubeheer een kapotte riolering genoemd en zijn een aantal bouwkundige gebreken geconstateerd.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bevindingen van KAD uit 2017 in samenhang met de controlerapporten van de RUD in 2018 niet de conclusie kunnen dragen dat ten tijde van de bestreden besluiten (eind april 2019) sprake was van klaarblijkelijk dreigend gevaar dat de in de bestreden besluiten genoemde overtredingen van vergunningvoorschriften en/of wettelijke bepalingen zich zouden voordoen. De aan verweerder gerapporteerde bevindingen van KAD hadden voor verweerder veeleer aanleiding moeten zijn om de in het rapport mede aan verweerder gerichte aanbevelingen wat betreft het vaststellen van een drempelwaarde en het opstellen van een monitoringsplan in overweging te nemen, om gerichte controles uit te voeren wat betreft de door KAD aangeduide potentiële ontwikkelingsbronnen en om in elk geval te bevorderen, zo nodig af te dwingen, dat ten aanzien van de locaties Boschstraat 32 en Kranenpool 22 een deugdelijk beheersplan wordt opgesteld en wordt nageleefd.
10. Reeds omdat verweerder op onvoldoende gronden heeft aangenomen dat er sprake was van een klaarblijkelijk dreigend gevaar van een overtreding, moet worden geoordeeld dat de bestreden besluiten gebrekkig zijn en in zoverre niet ongewijzigd zullen kunnen blijven.
11. Met voorgaande conclusie is echter niet zonder meer gegeven dat de verzoeken om de bestreden besluiten te schorsen, moeten worden toegewezen. Ook nog dient namelijk te worden beoordeeld of het geconstateerde gebrek naar verwachting in de te nemen beslissingen op bezwaar kan worden hersteld op een wijze die ertoe leidt dat de rechtsgevolgen van de bestreden lasten geheel of gedeeltelijk in stand zullen blijven. Daarover overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS,:2016:3388, is af te leiden dat bij de heroverweging in bezwaar van besluiten betreffende het opleggen van een herstelsanctie reden kan zijn om af te wijken van de algemene hoofdregel dat die heroverweging dient plaats te vinden aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich voordoen ten tijde van het besluit op bezwaar. Met name bij beantwoording van de vraag of sprake is van een overtreding is er reden om van die hoofdregel af te wijken. Die vraag dient namelijk in beginsel juist te worden beantwoord aan de hand van de situatie ten tijde van het primaire besluit. In het voorliggende geval heeft verweerder in de primaire besluiten het gebruik van zijn bevoegdheid om een herstelsanctie op te leggen afhankelijk gemaakt van het constateren van een overtreding in de toekomst. Wat betreft de locatie Boschstraat 32 heeft die constatering plaatsgevonden op 17 en 19 juni 2019 en geleid tot de aanzegging in de brieven van 21 juni 2019 dat de hersteltermijn van de last is beginnen te lopen. Verweerder heeft aldus vastgesteld dat de in de bestreden besluiten gestelde voorwaarde is vervuld en dat daardoor de aan de lasten verbonden hersteltermijn is beginnen te lopen. Daarmee heeft die brief het karakter van een besluit met hetzelfde rechtsgevolg als een (nieuw) opgelegde last zou hebben. Daaruit volgt tevens dat de bezwaren van verzoekster mede betrekking hebben op de aanvullende besluiten van 21 juni 2019 en dat de door verweerder te maken heroverweging, althans wat betreft de locatie Boschstraat 32, betrekking dient te hebben op de feiten en omstandigheden die bekend waren ten tijde van de aanvullende besluiten van 21 juni 2019.
13. Wat betreft de bij de heroverweging in bezwaar te beoordelen feiten, stelt de voorzieningenrechter allereerst vast dat bij controles op 15 mei en 22 mei 2019 de RUD “enorm veel” vliegen in de inrichting heeft aangetroffen. Bovendien is daarbij geconstateerd dat het bedrijfspand niet zodanig was afgesloten dat zich daaruit geen vliegen konden verspreiden. Verder heeft de RUD op 17 en 19 juni 2019 in de geplaatste vliegenvallen bij herhaling meer dan 15 vliegen in een uur, in een enkel geval 44, aangetroffen. Die gegevens, in combinatie met de door KAD beschreven risico’s in de bedrijfsprocessen, vormen een toereikende grondslag voor de conclusie dat aannemelijk is dat als gevolg van een aan vergunninghouder c.q. de drijver van de inrichting te wijten tekortschietende bedrijfsvoering door omwonenden onaanvaardbare overlast door vliegen wordt ondervonden en dat aldus (in elk geval) voorschrift 1.5 van voornoemde omgevingsvergunning is geschonden. Daarbij wordt aangetekend dat de vraag of de door verweerder in de bestreden besluiten gehanteerde –door verzoeksters bestreden- maatstaf van 15 in een uur in een val aangetroffen vliegen, op voldoende objectieve gronden berust, in het midden kan worden gelaten nu de aantallen in de vallen aangetroffen vliegen veel groter zijn.
14. Bij het nemen van beslissingen op bezwaar mag verweerder derhalve, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, er wat betreft last 2 voor de locatie Boschstraat 32, van uitgaan dat inmiddels sprake is van een overtreding die een grondslag oplevert om in enige vorm een herstelsanctie op te leggen. Daarmee ligt, afgezien van het preventieve element, de vraag voor of de door verweerder middels de aanvullende besluiten van 21 juni 2019 voor die locatie opgelegde last ook anderszins op goede gronden berust. De aldus opgelegde last bestaat uit twee delen. Het eerst deel behelst dat alle in de productiehal aanwezige kunststof binnen twee weken wordt verwerkt dan wel afgevoerd, zodat er geen opslag van kunststof meer resteert. Het tweede deel houdt in dat binnen zes weken maatregelen worden getroffen ter voorkoming van het aantrekken van insecten en heeft als gevolg dat het productieproces pas weer mag worden hervat als de RUD heeft geconcludeerd dat de getroffen maatregelen afdoende zijn. Verzoeksters hebben betoogd dat de opgelegde last om meerdere redenen gebreken vertoont. Zij vinden de last en de daaraan verbonden herstelmaatregelen onder meer onduidelijk, overbodig en onevenredig. De voorzieningenrechter volgt verzoeksters daarin in zoverre dat hij van oordeel is dat niet in alle opzichten duidelijk is welke maatregelen moeten worden genomen om overlast door vliegen te voorkomen. Verweerder heeft als herstelmaatregel genoemd de uitvoering van het “Beheersplan ongediertebestrijding” dat op verzoek van tpD door Italiaander B.V. op 10 mei 2018 is opgesteld. Uit het, door verweerder overlegde en onderschreven, commentaar van KAD van 19 juni 2019 op dat beheersplan blijkt echter dat dit plan op een groot aantal punten tekortschiet. Daaruit volgt dat het aangewezen is dat alsnog een deugdelijk beheersplan wordt opgesteld en vervolgens nageleefd. Tevens is van belang dat KAD in het rapport van 2 maart 2018 ook aanbevelingen heeft gedaan aan verweerder betreffende normstelling en monitoring van overlast door insecten. Opvolging van die maatregelen kan leiden tot meer duidelijkheid over de precieze oorzaken van de overlast en de wijze waarop die voorkomen en bestreden kan worden. Thans bestaat er, mede aan verweerder toe te rekenen, onduidelijkheid over de vraag wat zou moeten worden gedaan om tot het hervatten van het productieproces te komen en hoe moet worden vastgesteld dat de te nemen maatregelen afdoende zijn, waardoor ook onzeker is wanneer het productieproces kan worden hervat. Daaruit volgt dat de last zoals vormgegeven in de bestreden besluiten onvoldoende rechtszeker is, hetgeen temeer klemt gelet op de ingrijpende (economische) consequenties die de last voor tpD, [bedrijfsnaam 2] en toeleverende bedrijven kan hebben. Hoewel de voorzieningenrechter zich de mate van hinder die omwonenden door de grote aantallen vliegen ondervinden realiseert, kan hij op basis van de thans voorhanden gegevens niet tot de conclusie komen dat sprake is van een dermate ernstige, de volksgezondheid bedreigende, situatie dat deze, met voorbijgaan aan voormeld rechtszekerheidsaspect, tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang noopt. Voorts moet worden vastgesteld dat de maatregel van afdekking van de gaten in het dak inmiddels is getroffen.
15. Voor het te nemen besluit op het bezwaar van [bedrijfsnaam 2] is nog van belang dat deze heeft betwist dat zij is te beschouwen als vergunninghouder in de zin van artikel 2.25 van de Wabo, nu weliswaar in 2014 de omgevingsvergunning voor de inrichting aan haar is verleend maar zij slechts eigenaar en verhuurster van Boschstraat 32 is en niet degene is die het project uitvoert als bedoeld in die bepaling. Om dezelfde reden is zij van mening dat zij evenmin is aan te merken als “degene die een inrichting drijft’ in de zin van artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit. Volgens [bedrijfsnaam 2] is zij derhalve ten onrechte door verweerder als overtreder betiteld. De voorzieningenrechter volgt [bedrijfsnaam 2] niet in dat betoog. Daarbij stelt hij voorop dat meer dan één (rechts)persoon vergunninghouder casu quo drijver van een inrichting kan zijn en dat daarbij bepalend is wie feitelijk (mede)zeggenschap over de inrichting heeft. Dat sprake is van een huurovereenkomst betekent niet dat de verhuurster geen zeggenschap heeft, omdat zo’n contract mede bepalingen over de (zeggenschap over de) bedrijfsvoering kan bevatten of daarover anderszins een overeenkomst kan zijn gesloten. De inhoud van het huurcontract bevindt zich niet onder de gedingstukken, maar de overige voorhanden gegevens bevatten sterke aanwijzingen dat (ook) [bedrijfsnaam 2] zeggenschap over de inrichting heeft. Niet alleen is in 2014 aan [bedrijfsnaam 2] een omgevingsvergunning verleend voor de op het perceel verrichte milieuactiviteiten, maar ook heeft [bedrijfsnaam 2] recent een wijziging van die vergunning aangevraagd waarvoor verweerder inmiddels een ontwerp-besluit heeft opgesteld. Bovendien heeft verweerder een brief van de RUD aan [bedrijfsnaam 2] van 27 februari 2014 in het geding gebracht waarin, naar aanleiding van de weigering van toestemming om kunststoffen uit Duitsland te exporteren voor bewerking door tpD, is vermeld dat uit schriftelijke en mondelinge uitlatingen van [bedrijfsnaam 2] blijkt dat de vergunde activiteiten onder zeggenschap van [bedrijfsnaam 2] worden uitgevoerd en dat deze kan ingrijpen in de bedrijfsvoering van tpD om aan de vergunningvoorwaarden te voldoen. Indien [bedrijfsnaam 2] van mening is dat dit nadien anders is komen te liggen, ligt het op zijn weg dat jegens verweerder aannemelijk te maken.
16. Uit het voorgaande volgt dat de opgelegde lasten in de te nemen besluiten op bezwaar niet ongewijzigd in stand kunnen worden gelaten, terwijl onvoldoende duidelijk is welke andere last daarvoor in de plaats kan komen. Er is daarom reden om de bestreden besluiten te schorsen. Het is aan verweerder om te zich erover te beraden of de lasten binnen de grenzen van de bevoegdheid tot heroverweging kunnen worden gewijzigd op een wijze waarmee de gebreken in de primaire besluiten worden hersteld of dat er nieuwe primaire besluiten worden genomen ter uitvoering van de beginselplicht om aan de constatering van een overtreding een herstelsanctie te verbinden.
17. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten zijn geschorst tot zes weken nadat de beslissingen op de respectieve bezwaren van verzoekster zijn genomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat deze schorsing geen betrekking heeft op eventuele nieuwe herstelsancties die in de besluiten op bezwaar of in nieuwe primaire besluiten worden opgelegd.
18. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de bestreden besluiten als aangevuld op 21 juni 2019 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissingen op de bezwaren van verzoekster;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan elk van verzoeksters te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van elk van verzoeksters tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.