ECLI:NL:RBLIM:2019:626

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
7376819 AZ VERZ 18-124
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag door werknemer met geestelijke stoornis en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, Stichting MeanderGroep Zuid-Limburg. De werknemer verzocht om te verklaren dat hij zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd en dat de opzegging niet rechtsgeldig is. De werknemer stelde dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en dat er sprake was van misbruik van omstandigheden door de werkgever. De feiten van de zaak tonen aan dat de werknemer op 1 november 2016 in dienst trad en dat hij in de loop van 2018 te maken kreeg met de ziekte van zijn moeder, wat leidde tot psychische druk. Ondanks zijn ziekmelding en verzoek om ontslag, concludeerde de kantonrechter dat de werknemer ondubbelzinnig zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en dat er geen bewijs was dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis handelde. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had gehandeld in strijd met de zorgplicht en dat de opzegging niet vernietigbaar was. De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werkgever.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7376819 AZ VERZ 18-124
Beschikking van de kantonrechter van 24 januari 2019
in de zaak van
[verzoeker]
wonend in [woonplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. G.J.E. Schoofs, advocaat in Heerlen (toev. 1 IL 3987)
tegen
STICHTING MEANDERGROEP ZUID-LIMBURG
gevestigd in Landgraaf
verwerende partij
gemachtigde mr. C.A.H. Lemmens in Heerlen.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Meander genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met zes bijlagen
  • de door [verzoeker] nagezonden bijlage 7
  • het verweerschrift met bijlagen
  • de ‘akte eiswijziging/eisvermeerdering, tevens overlegging productie’
  • de ‘akte houdende verweer tegen vermeerdering/aanvulling verzoeken’
  • de mondelinge behandeling op 15 januari 2019 waarbij mr. Schoofs een pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 november 2016 op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Meander in de functie van leerling verpleegkundige voor 28 uur per week. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 2 september 2017 ter invulling van het praktijkgedeelte van de door [verzoeker] te volgen opleiding tot Verpleegkundige niveau 4.
2.2.
In februari 2017 is de moeder van [verzoeker] ernstig ziek geworden. Bij haar was kanker vastgesteld. [verzoeker] heeft Meander en zijn opleidingscoördinator hierover geïnformeerd. Meander was dus op de hoogte en in overleg met Meander is het eindmoment van de door [verzoeker] te volgen opleiding mede daarom verlegd van 31 oktober 2017 naar (uiteindelijk) 28 februari 2018. Reden hiervoor was dat [verzoeker] door de ziekte van zijn moeder niet in staat was de opdrachten voor de opleiding ten volle uit te voeren. Na een intensief behandeltraject is de moeder van [verzoeker] genezen verklaard.
2.3.
Met ingang van 1 januari 2018 is [verzoeker] op grond van een arbeidsovereenkomst voor gemiddeld 32 uur per week (te meten over één jaar) in dienst van Meander getreden in de functie Verzorgende plus. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat deze voor onbepaalde tijd is aangegaan ‘onder voorbehoud van behalen diploma Verpleegkundige’. Het overeengekomen loon bedraagt met ingang van die datum
€ 2.223,70 bruto per maand.
2.4.
In april 2018 is bij de moeder van [verzoeker] opnieuw kanker geconstateerd en is wederom een intensief behandeltraject gestart. [verzoeker] heeft zijn direct leidinggevende bij Meander, [naam leidinggevende] (hierna: [naam leidinggevende] ), hierover geïnformeerd.
2.5.
Met ingang van 1 mei 2018 is de functie van [verzoeker] gewijzigd in de functie Verpleegkundige. Voor het overige is de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met ingang van die datum ongewijzigd gebleven.
2.6.
Bij e-mailbericht van 3 juli 2018 heeft [verzoeker] aan [naam leidinggevende] het volgende medegedeeld:
“Ik ben ondertussen maanden bezig om mijn diensten inorde te krijgen. Elke maand blijf ik iedereen aanspreken en achter de feiten aanlopen omdat er totaal geen rekening wordt gehouden met mij en mijn contracturen. Tot heden is er nog steeds geen verandering.
Ik heb vandaag gemerkt dat het mij TE VEEL word met de gevolgen van dien. Ik zou graag op zeer korte termijn een gesprek met u hierover willen hebben omdat ik merkt dat het niet lang meer zal duren voordat ik dit niet meer volhoud.”
2.7.
Op 15 augustus 2018 heeft [verzoeker] zich via e-mail bij [naam leidinggevende] ziekgemeld met griepklachten. [naam leidinggevende] heeft diezelfde dag geprobeerd telefonisch contact met [verzoeker] te krijgen. [verzoeker] was telefonisch niet bereikbaar.
2.8.
Op 16 augustus 2018 heeft de bedrijfsarts van Meander geprobeerd [verzoeker] thuis te bezoeken. De bedrijfsarts heeft [verzoeker] niet thuis aangetroffen.
2.9.
[naam leidinggevende] heeft daarna alsnog telefonisch contact met [verzoeker] gehad en daarbij medegedeeld dat zij, zodra hij hersteld zou zijn, een verzuimgesprek met hem wenste te voeren.
2.10.
Op 23 augustus 2018 heeft het verzuimgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft [naam leidinggevende] [verzoeker] in ieder geval gewezen op de regels omtrent ziek- en hersteldmelding.
2.11.
Op 25 augustus 2018 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden hervat.
2.12.
Bij e-mailbericht van 26 augustus 2018 heeft [verzoeker] het volgende aan [naam leidinggevende] medegedeeld:
“Ben vandaag wederom extreem te laat. Ik merk dat dit verder niet goed gaat komen. Ik wil graag mijn ontslag indienen voordat ik ontslagen ga worden. Het is me te veel geworden.”
2.13.
Bij e-mailbericht van diezelfde dag heeft [naam leidinggevende] het volgende aan [verzoeker] medegedeeld:
“Zojuist heb ik je telefonisch gesproken.
We hebben onderstaande afgesproken:
  • Je gaat als eerste een ontslagbrief schrijven waarin je aangeeft per wanneer je ontslag neemt en die voorzien is van je handtekening.
  • We hebben woensdag a.s. 29-8 een exitgesprek om jouw ontslag op eigen verzoek in goede banen te leiden. In dit gesprek zal onze social control mw. [naam social controller] ook aanwezig zijn om rechten en plichten van beide partijen toe te lichten en te adviseren.
  • Ik vertel vanmiddag in Eschveld dat je deze week niet aanwezig bent en dat we woensdag afspraken gaan maken omtrent je vertrek en uitwerkperiode.”
2.14.
Op 27 augustus 2018 heeft [naam leidinggevende] het volgende via e-mail aan [verzoeker] medegedeeld:
“Dankjewel voor je mail. Ik zal de procedures opstarten. Ik bel je vanmiddag om het een en ander te bespreken en afspraken te maken. Dan zou ik je ook willen verzoeken om opnieuw een ontslagbrief te schrijven waarin je aangeeft per wanneer en rekening houdt met je opzegtermijn.”
2.15.
Op 29 augustus 2018 heeft [verzoeker] in een gesprek met [naam leidinggevende] en [naam social controller] (Social Controller van Meander; hierna: [naam social controller] ) nogmaals medegedeeld dat hij de arbeidsovereenkomst met Meander wilde opzeggen en dat hij daarbij de opzegtermijn van één maand in acht zou nemen. Hij heeft dat bij die gelegenheid ook schriftelijk bevestigd met de volgende tekst die is voorzien van zijn handtekening:
“Ik [verzoeker] bevestig dat ik bij Zorggroep Meander op 30 september 2018 uit dienst treedt uit mijn vast dienstverband als verpleegkundige”.
2.16.
Bij brief van 3 september 2018 heeft Meander aan [verzoeker] bevestigd dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2018 zou eindigen. Meander heeft [verzoeker] in de brief verzocht op de laatste werkdag (onder meer) de sleutels in te leveren.
2.17.
Op 25 september 2018 heeft [naam leidinggevende] aan [verzoeker] via sms verzocht de sleutels in te leveren. Ook vroeg ze in het sms-bericht aan [verzoeker] hoe het met hem ging. De volgende dag heeft [verzoeker] via sms aan [naam leidinggevende] medegedeeld dat het naar omstandigheden goed met hem ging en dat hij de sleutels de volgende dag zou inleveren op het hoofdkantoor.
2.18.
[verzoeker] heeft vervolgens de sleutels ingeleverd op het hoofdkantoor.
2.19.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de gemachtigde van [verzoeker] het standpunt ingenomen dat Meander [verzoeker] heeft bewogen om zelf ontslag te nemen, dat zij [verzoeker] niet op de risico’s/nadelige gevolgen daarvan gewezen heeft noch op de mogelijkheden zich hierover eerst te laten adviseren. Meander heeft voorts volgens de gemachtigde van [verzoeker] zich er niet van vergewist of [verzoeker] in zijn toestand daadwerkelijk ontslag heeft willen nemen en de gevolgen daarvan heeft kunnen begrijpen en overzien. De gemachtigde van [verzoeker] heeft voorts gesteld dat Meander dit alles gedaan heeft om gemakkelijk van een zieke werknemer af te komen. Een en ander duidt op slecht werkgeverschap en misbruik van omstandigheden, aldus nog steeds de gemachtigde van [verzoeker] . Zij heeft verder in de brief gesteld dat [verzoeker] wilde terug komen van zijn opzegging en dat hij nu pas besefte dat hij geen ontslag heeft willen nemen, dat hij op dat moment door zijn psychische klachten zijn eigen werk niet meer aan kon en dat hij zich had moeten/willen ziekmelden. De gemachtigde van [verzoeker] heeft Meander op grond van deze argumenten verzocht de intrekking van de opzegging te accepteren, [verzoeker] tewerk te stellen en hem met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2018 ziek te melden.
2.20.
Bij brief van 16 november 2018 heeft (de gemachtigde van) Meander (samengevat) het volgende aan de gemachtigde van [verzoeker] medegedeeld:
- er is geen sprake van slecht werkgeverschap noch van misbruik van omstandigheden
- de arbeidsovereenkomst is per 1 oktober geëindigd
- aan de verzoeken van [verzoeker] zal niet tegemoetgekomen worden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
I. voor recht te verklaren dat hij tijdig een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag;
II. voor recht te verklaren dat hij zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd, althans dat aan de opzegging geen rechtsgevolg toekomt, dan wel dat deze niet rechtsgeldig is, althans dat Meander zich niet op die opzegging kan beroepen;
III. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet op 30 september 2018 is geëindigd maar nog steeds doorloopt;
IV. Meander te veroordelen om [verzoeker] , zodra hij geheel of gedeeltelijk is hersteld toe te laten tot het verrichten van (aangepaste) werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
V. Meander te veroordelen om [verzoeker] met terugwerkende kracht ziek te melden met ingang van 15 augustus, althans vanaf 26 augustus 2018 op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VI. Meander te veroordelen haar re-integratieverplichtingen na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
VII. Meander te veroordelen tot betaling van het loon van € 2.223,70 per maand vanaf 1 oktober 2018 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018 althans vanaf de dag van “dagvaarding” tot de dag van voldoening;
VIII. Meander te veroordelen tot betaling van 43% wettelijke verhoging over het loon van oktober 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ‘dagvaarding’ tot de dag van voldoening,
IX. Meander te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het verzoekschrift tot de dag van voldoening;
X. Meander te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het ‘vonnis’ tot de dag van voldoening.
3.2.
Het verweer van Meander strekt tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker] .

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] voert ter onderbouwing van zijn verzoek aan dat hij de arbeidsovereenkomst niet ‘ondubbelzinnig’ heeft opgezegd. Die stelling wordt verworpen. Het e-mailbericht van [verzoeker] van 26 augustus 2018, de schriftelijke en ondertekende verklaring van 29 augustus 2018 alsmede zijn mededeling tijdens het exitgesprek die dag dat hij ontslag wilde nemen laten, in onderlinge samenhang bezien, geen ruimte voor een andere interpretatie van [verzoeker] verklaringen. Ook uit het feit dat [verzoeker] nadien (op verzoek van Meander) eind september 2018 de sleutels ingeleverd heeft, blijkt dat het [verzoeker] bedoeling was de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
4.2.
[verzoeker] voert verder aan dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis de arbeidsovereenkomst opgezegd heeft en dat hij de consequenties van de opzegging toen niet kon overzien. [verzoeker] doet hiermee kennelijk een beroep op art. 3:34 BW. Dat doet hij tevergeefs. Met Meander is de kantonrechter namelijk van oordeel dat [verzoeker] niet aangetoond heeft dat hij ten tijde van de opzegging onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde. [verzoeker] heeft enkele bladzijden van zijn door zijn huisarts bijgehouden patiëntendossier overgelegd. Hij wijst er op dat daaruit blijkt dat hij in verband met zijn geestelijke toestand enige tijd was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit is weliswaar juist, maar uit de overgelegde stukken blijkt dat die (crisis)opname eerst medio oktober 2018 heeft plaatsgevonden. Dat [verzoeker] ook reeds eind augustus 2018 onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid. Daar komt nog bij dat in die medische stukken melding gemaakt wordt van de door de psychiater vastgestelde diagnose van een
kortdurendepsychose (in het kader van cannabisgebruik). Andere medische stukken die zijn standpunt ondersteunen dat hij ten tijde van de opzegging onder invloed van een geestelijke stoornis verkeerde, heeft [verzoeker] niet overgelegd. Hieruit volgt dat de opzegging niet op grond van art. 3:34 BW vernietigbaar is.
4.3.
[verzoeker] beoogt wellicht ook aan te voeren dat de opzegging door misbruik van omstandigheden (zie art. 3:44 lid 4 BW) tot stand is gekomen. Hij wijst er (samengevat) op dat hij ten tijde van de opzegging psychische klachten had als gevolg van de zorg(en) voor (over) zijn moeder en dat hij geen andere uitweg zag dan ontslag te nemen omdat het hem allemaal te veel werd. Volgens [verzoeker] was Meander van een en ander op de hoogte en heeft Meander niets gedaan om hem van de opzegging te weerhouden. Sterker nog: Meander heeft hem ‘bewust op het verkeerde been gezet om zich op een gemakkelijke manier van een zieke werknemer af te helpen’, aldus [verzoeker] . Ook op deze grondslag kan de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet vernietigd worden. Zelfs indien aangenomen moet worden dat [verzoeker] door zijn abnormale geestestoestand werd bewogen tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst, dan nog heeft hij volstrekt niet aangetoond dat Meander dit wist of moest begrijpen of dat Meander de opzegging heeft bevorderd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.4.
Meander wist weliswaar vanaf april 2018 dat de moeder van [verzoeker] voor de tweede keer ziek was ten gevolge van kanker, maar op geen enkel moment heeft [verzoeker] bij Meander ( [naam leidinggevende] ) gemeld dat de combinatie van de zorg voor zijn moeder en zijn werkzaamheden bij Meander hem te veel werd. Volgens [verzoeker] had Meander dat wel kunnen weten omdat Meander twee keer zijn ‘leercontract’ heeft verlengd toen zijn moeder voor de eerste keer ziek was. De kantonrechter verwerpt dit betoog. Meander is namelijk voldoende alert geweest op de mogelijkheid dat [verzoeker] problemen zou kunnen (gaan) ondervinden toen zijn moeder voor de tweede keer ziek werd.
[naam leidinggevende] heeft [verzoeker] immers bij e-mailbericht van 9 april 2018 medegedeeld dat hij het haar kon laten weten als ze iets voor hem kon betekenen. [naam leidinggevende] heeft hem in dit bericht ook gewezen op de mogelijkheid de aandachtsfunctionaris mantelzorg [naam aandachtsfunctionaris] te benaderen. Gesteld noch gebleken is dat [verzoeker] van die mogelijkheid gebruik gemaakt heeft of bij [naam leidinggevende] melding gemaakt heeft van (al dan niet psychische) problemen door de zorg voor zijn moeder in combinatie met zijn werkzaamheden voor Meander. Het e-mailbericht van 3 juli 2018 waarin [verzoeker] aan [naam leidinggevende] meedeelde dat het hem allemaal te veel werd, duidde er niet op dat [verzoeker] dergelijke problemen ondervond. Anders dan [verzoeker] betoogt, had [naam leidinggevende] dat ook niet uit dit bericht moeten (of kunnen) afleiden. Het bericht en de daaraan voorafgaande e-mailcorrespondentie tussen [verzoeker] en [naam leidinggevende] hebben immers steeds als onderwerp dat [verzoeker] in de veronderstelling verkeerde dat hij te veel, dus meer dan contractueel overeengekomen, werd ingeroosterd. Ook het feit dat [verzoeker] op 4 juli 2018 een discussie heeft gehad met een collega, duidt er niet zonder meer op dat Meander er op bedacht had moeten zijn dat de combinatie van zorg voor zijn moeder en werk voor Meander te veel werd voor [verzoeker] . Ook dit ging immers over de wijze waarop de werkuren van [verzoeker] werden ingeroosterd en [verzoeker] heeft ook bij die gelegenheid niet laten blijken dat er een verband was met de zorg voor en ziekte van zijn moeder. [verzoeker] heeft zich op 15 augustus 2018 ziekgemeld met griepklachten. Ook toen heeft [verzoeker] niet gemeld dat er een relatie bestond met de zorg voor zijn moeder en (dreigende) overbelasting als gevolg daarvan. Evenmin heeft hij nadien melding daarvan gemaakt tijdens de (telefonische) contacten met [naam leidinggevende] , tijdens het verzuimgesprek, op 23 augustus 2018 of direct na het versturen van zijn bericht van 26 augustus 2018 en tijdens het exitgesprek op 29 augustus 2018.
4.5.
Meander stelt dat zij (bij monde van [naam leidinggevende] en [naam social controller] ) [verzoeker] tijdens het gesprek van 29 augustus 2018 gewezen heeft op de financiële gevolgen van de opzegging en dat [verzoeker] toen heeft gezegd dat hij geen uitkering nodig had omdat hij over voldoende spaargeld beschikte. Meander stelt dat [verzoeker] voorts tijdens dat gesprek is gevraagd of hij zeker wist dat hij ontslag wilde nemen en dat hij toen ook is gewezen op de mogelijkheid om zorgverlof op te nemen. Volgens Meander heeft [verzoeker] daarop medegedeeld dat hij tijd voor zichzelf wilde, dat hij steun aan zijn familie wilde bieden en dat hij geen verlof wilde opnemen, maar ontslag wilde nemen. Gelet op deze door de verklaringen van de twee aanwezige functionarissen bevestigde gemotiveerde betwisting is niet komen vast te staan dat Meander [verzoeker] heeft bewogen tot het nemen van ontslag. [verzoeker] heeft namelijk ter zitting in reactie op die betwisting niet meer aangevoerd dan dat hij niet meer precies weet wat er tijdens dat gesprek is gezegd. Zijn eerdere stelling (in het verzoekschrift) dat hij tijdens dat gesprek door Meander niet gewezen is op de mogelijke gevolgen van het ontslag wijst de kantonrechter als ongeloofwaardig van de hand. Ter zitting is immers namens hem betoogd dat hij ‘zou hebben aangegeven dat hij geen uitkering nodig zou hebben, maar genoeg spaargeld zou hebben om “te overleven” (…)’. Dit duidt er op dat [verzoeker] wel degelijk door Meander is gewezen op de consequenties van de opzegging tijdens het gesprek van 29 augustus 2018. Ook kan gelet op de inhoud van dit gesprek niet gezegd worden dat Meander alsnog wist of had moeten weten dat [verzoeker] door een abnormale geestestoestand werd bewogen tot het opzeggen van de arbeidsovereenkomst.
4.6.
Anders dan [verzoeker] betoogt, stond hij niet meer als ziekgemeld te boek ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter gaat uit van de juistheid van de stelling van Meander dat [verzoeker] zich na de ziekmelding van 15 augustus 2018 op 24 augustus 2018 hersteld heeft gemeld. Vaststaat namelijk, omdat dit ter zitting niet is betwist, dat hij zijn werkzaamheden na de ziekmelding van 15 augustus 2018 - en na de terechtwijzing in het gesprek van 23 augustus 2018 op het punt van de naleving van de ziekteverzuimvoorschriften - heeft hervat op 25 augustus 2018. [verzoeker] stelling dat Meander de opzegging heeft bevorderd om zo van een zieke werknemer af te komen, moet dus eveneens als onjuist van de hand worden gewezen.
4.7.
Gelet op alle voorgaande overwegingen is de opzegging van de arbeidsovereenkomst ook niet vernietigbaar op grond van art. 3:44 lid 4 BW.
4.8.
Omdat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst ondubbelzinnig heeft opgezegd tegen 1 oktober 2018 en deze opzegging ondanks de stellingen van [verzoeker] niet vernietigbaar is, zal de onder II verzochte verklaring van recht niet gegeven worden.
Strikt genomen is dit onderdeel van de vordering van [verzoeker] bovendien niet toewijsbaar omdat hij niet heeft verzocht om de opzegging te vernietigen en ook buiten rechte de vernietigbaarheid niet heeft ingeroepen.
4.9.
De onder I verzochte verklaring van recht kan evenmin gegeven worden. Zoals reeds overwogen is, heeft [verzoeker] niet de vernietigbaarheid van de opzegging ingeroepen. Hij heeft in ieder geval in deze procedure niet verzocht de opzegging te vernietigen en evenmin heeft hij dat buiten rechte gedaan.
4.10.
De onderdelen III en IV van het verzoek van [verzoeker] zullen eveneens worden afgewezen omdat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2018 is geëindigd.
4.11.
Onderdeel V van het verzoek wordt afgewezen omdat vast is komen te staan dat [verzoeker] zich op 24 augustus 2018 beter heeft gemeld en zijn werkzaamheden heeft hervat op 25 augustus 2018. Hij heeft zich daarna niet meer opnieuw bij Meander ziekgemeld. Er is geen grond om Meander te veroordelen [verzoeker] ziek te melden vanaf 15 augustus 2018 of vanaf 26 augustus 2018 wanneer hij die daad niet zelf verricht heeft in de periode dat hij nog in dienst was.
4.12.
Onderdeel VI van het verzoek wordt afgewezen omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 30 september 2018, zodat Meander geen re-integratieverplichtingen jegens [verzoeker] heeft.
4.13.
De onderdelen VII en VIII van [verzoeker] verzoek zullen vanzelfsprekend eveneens afgewezen worden. [verzoeker] heeft immers na 30 september 2018 geen recht op loon van Meander. Hieruit volgt dat er geen grond is voor toewijzing van de daarover verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente.
4.14.
Omdat de onderdelen I tot en met VII van [verzoeker] verzoek zullen worden afgewezen, is er evenmin grond om Meander te veroordelen tot betaling van een vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Meander tot op heden begroot op € 600,00 salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Meander tot op heden vastgesteld op € 600,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW