3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 26 mei 2016 meldde zich [naam] (hierna: [naam] ), zijnde directeur en eigenaar van [naam] [bedrijf 1] te Heerlen, bij [functie] van de gemeente Heerlen, mevrouw [naam] , met de mededeling dat hij met [functie] wilde praten over een ambtenaar die corrupt zou zijn.
Het gesprek tussen [naam] en de gemeente heeft op 2 juni 2016 plaatsgevonden. Op basis van dat gesprek rees bij de gemeente het vermoeden dat er door ambtenaar [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) een tweetal strafbare feiten waren gepleegd, waaronder het huren in privé van een graafmachine die via tussenkomst van het bedrijf [naam] te Heerlen uiteindelijk door de gemeente Heerlen zou worden betaald. De gemeente heeft daarop aangifte gedaan tegen [medeverdachte] .
De firma [naam] BV heeft een regiecontract met de gemeente Heerlen. De firma houdt zich onder meer bezig met het onderhoud van groenvoorzieningen binnen de gemeente Heerlen.
[naam] heeft bij de gemeente verklaard dat [medeverdachte] op 26 mei 2016 een graafmachine bij hem is komen huren voor werkzaamheden bij panden aan de [adresgegevens] , wat vermoedelijk privépanden van [medeverdachte] betreffen. Op 28 mei 2016 is de graafmachine opgehaald bij [naam] . Op 30 mei 2016 is de huurperiode geëindigd.
[medeverdachte] heeft [naam] verzocht de rekening van de gehuurde materialen naar de firma [naam] te sturen. Op 31 mei 2016 heeft [naam] de factuur naar de firma [naam] gestuurd. [bedrijf 1] heeft vervolgens contact gezocht met [naam] , omdat een opdrachtbon bij de factuur ontbrak. [naam] noemde tijdens het contact met [bedrijf 1] , [medeverdachte] als opdrachtgever en de naam [naam] (de verdachte) die bij de firma [naam] zou werken. Daarop ging de medewerker van [bedrijf 1] akkoord met de door [naam] ingediende factuur.
[naam] heeft aan de gemeente een verhuurbon, getekend door [medeverdachte] en geadresseerd aan [medeverdachte] ’ privéadres, aangaande de huur van onder meer een graafmachine overgelegd.
Verder heeft [naam] aan de gemeente een factuur, betrekking hebbende op onder meer de huur van de graafmachine, overgelegd. Deze factuur is op 31 mei 2016 door [naam] aan de firma [naam] verzonden.
De graafmachine is met schade teruggebracht. De kosten van de schade is door [naam] ook in rekening gebracht bij [bedrijf 1] bij factuur van 7 juni 2016 ad € 1.609,13.
De betrokkenheid van de verdachte
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij ambtelijk contact had met de verdachte, werkzaam bij [bedrijf 1] . Toen hij de verdachte vroeg of hij in privé een hakselaar kon lenen gaf de verdachte aan dat hij die beter bij [bedrijf2] in Valkenburg kon gaan huren. De verdachte zou dit verder afhandelen door de betaling met [bedrijf2] te regelen en te factureren op het project CBS weg van de gemeente Heerlen. Volgens [medeverdachte] had de verdachte nog gezegd dat hij niet de enige zou zijn bij de gemeente Heerlen die dat deed. Het was niet meer zoals vroeger, maar het gebeurde nog wel, zij het in mindere mate. Later bleek [medeverdachte] geen hakselaar nodig te hebben, maar een graafmachine. Hij vroeg aan de verdachte of hij die graafmachine bij [naam] kon huren en dat heeft [medeverdachte] ook gedaan. De verdachte zou [naam] daarover bellen. De factuur van [bedrijf 1] voor de huur van de graafmachine en de trailer is door de gemeente Heerlen betaald. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij aan de factuur een fictieve bestelopdracht ten grondslag had gelegd. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat een latere schadefactuur ad € 1.609,- met betrekking tot schade aan de graafmachine ook bij [bedrijf 1] was terechtgekomen. In overleg met de verdachte heeft [medeverdachte] toen nog een fictieve opdrachtbon van de gemeente opgemaakt en ingezonden aan [bedrijf 1] . Deze factuur is volgens [medeverdachte] ook betaald door de gemeente Heerlen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [bedrijf 1] BV een bedrijf is dat alleen zaken doet met bedrijven/overheden en niet met particulieren. Hij heeft verklaard dat hij benaderd is door [medeverdachte] met onder meer het verzoek of hij een minigraver kon huren. [medeverdachte] kende hij als ambtenaar van de gemeente. De woorden ‘voor privé gebruik’ zijn volgens de verdachte nooit gevallen. Voor een minigraver kon [medeverdachte] zich wenden tot [naam] , omdat [bedrijf 1] zelf geen minigravers ter beschikking heeft, maar wel kan inhuren via onder meer [naam] . [naam] zou dan de factuur sturen naar [bedrijf 1] BV. Deze factuur werd ‘omgezet’ in een eigen factuur en doorgefactureerd aan de gemeente. Op de factuur wordt een omschrijving gezet conform de omschrijving op de opdrachtbon van de gemeente. Van die omschrijving wordt –zoals gebruikelijk- niet afgeweken. Het komt voor dat tijdens een project meer-werkzaamheden worden verricht, waarbij mensen en machines worden ingezet. Die worden niet apart vermeld op een factuur. De verdachte heeft verklaard dat hij in de veronderstelling was dat [medeverdachte] de minigraver zou gaan gebruiken voor gemeentewerkzaamheden in het kader van het regiecontract dat de gemeente met [bedrijf 1] BV heeft. Het komt volgens de verdachte meer voor dat machines worden gehuurd zonder bediening. De gemeente heeft zelf ook mensen in dienst die die machines kunnen bedienen. De verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij op de hoogte was van de schadefactuur en dat hij daarover contact heeft gehad met [medeverdachte] . Voor zover er contact is geweest met [naam] heeft dit te maken gehad met het doorgeven van de NAW gegevens van [bedrijf 1] BV en de betalingstermijn van een nota of nota’s. Meer is er niet besproken. De schadefactuur moest worden verzonden naar de gemeente en dat was volgens de verdachte logisch omdat de gemeente als huurder verantwoordelijk was voor de schade, door haar eigen werknemers berokkend.
[naam] heeft verklaard dat [medeverdachte] tegen hem had gezegd dat hij (onder meer) de graafmachine niet aan hem moest factureren, maar aan een bedrijf genaamd [bedrijf 1] en dat hij dat zou regelen. [medeverdachte] kende daar een persoon. [medeverdachte] vertelde dat hij ( [naam] ) de factuur gewoon naar [bedrijf 1] moest sturen en dat hij zou zorgen dat [bedrijf 1] de factuur aan [naam] zou betalen. [medeverdachte] zou een opdrachtbon sturen naar [bedrijf 1] en [bedrijf 1] zou dan vervolgens een factuur sturen naar de gemeente en betaald krijgen. Op 8 juni 2016 had [medeverdachte] tegen [naam] gezegd dat de factuur ad € 851,11 door de gemeente al aan [bedrijf 1] was betaald.
[naam] heeft met betrekking tot zijn factuur aan [bedrijf 1] verklaard dat [bedrijf 1] de factuur aanvankelijk niet accepteerde omdat er geen opdrachtbon bij zat. [bedrijf 1] had de factuur geaccepteerd nadat hij de naam [medeverdachte] en de contactpersoon [verdachte] had genoemd. Deze schadefactuur is uiteindelijk ook betaald.
Conclusie
De rechtbank is gelet op de verklaringen van [naam] en [medeverdachte] van oordeel dat [bedrijf 1] bij twee facturen ten onrechte privé uitgaven van [medeverdachte] in rekening heeft gebracht bij de gemeente Heerlen op het project CBS weg waarop deze kosten door de gemeente zijn betaald. De wijze van totstandkoming van die facturen staat beschreven in de verklaringen van [naam] , [medeverdachte] en Dubois. Dat er sprake is van twee valse facturen, zegt nog niets over de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachte bij de aan hem verweten handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat de facturen van [bedrijf 1] BV naar de gemeente zijn gestuurd niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van het feit dat de ingehuurde minigraver door [medeverdachte] in privé werd gebruikt en de schade tijdens dit gebruik was ontstaan. De enige verklaring die erop wijst dat de verdachte op de hoogte zou zijn van het privégebruik, is door [medeverdachte] afgelegd. Deze verklaring ter zake is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en betrouwbaar te noemen om de verdachte als (mede)pleger aan te merken.
Het overige bewijs ziet meer op de wijze van facturering en de administratieve afwikkeling ervan bij zowel de gemeente Heerlen als bij [bedrijf 1] BV. Dit zegt niets of in ieder geval te weinig over vermeende wetenschap bij de verdachte met betrekking tot het tenlastegelegde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van het onder 1 en het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.