ECLI:NL:RBLIM:2019:6172

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
3 juli 2019
Zaaknummer
C/03/265039 / KG ZA 19-250
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van parate executie en medewerking aan bezichtigingen van verhypothekeerde panden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser in conventie, die tevens verweerder in reconventie is, en RNHB B.V. De eiser vorderde schorsing van de aangekondigde parate executie van twee verhypothekeerde panden. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij een van de panden onderhands had verkocht, en dat hij meer dan voldoende tijd had gehad om dit te doen. Hierdoor kon de hypotheekhouder, RNHB, overgaan tot parate executie. De vordering in reconventie van RNHB om de eiser te veroordelen tot medewerking aan bezichtigingen van de panden werd afgewezen, omdat RNHB geen belang had bij deze medewerking in het licht van artikel 550 lid 1 Rv.

De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende producties en een mondelinge behandeling. De eiser had een hypotheek verstrekt aan FGH Bank N.V. op twee panden ter zekerheid van leningen, die inmiddels waren overgedragen aan RNHB. De eiser stelde dat hij afspraken had gemaakt met RNHB over de verkoop van de panden, maar de rechtbank oordeelde dat RNHB niet in strijd handelde met deze afspraken. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van de eiser in conventie moesten worden afgewezen, en dat RNHB gerechtigd was om de openbare verkoop van de panden voort te zetten. De proceskosten werden aan de eiser opgelegd, terwijl RNHB in de reconventie in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/265039 / KG ZA 19-250
Vonnis in kort geding van 3 juli 2019
in de zaak van
[eiser in conventie, verweerder in reconventie],
wonend te [woonplaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.E.C. Savelkoul;
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RNHB B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.S. Mensonides.
Partijen zullen hierna [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en RNHB genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 18
  • de op 19 juni 2019 ontvangen producties 1 tot en met 9 van RNHB
  • de op 25 juni 2019 ontvangen eis in reconventie
  • de op 26 juni 2019 ontvangen producties 19 tot en met 22 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
  • de mondelinge behandeling op 27 juni 2019
  • de pleitnota van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
  • de akte houdende eisvermeerdering van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
  • de pleitnota van RNHB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft bij notariële akte van 14 oktober 2005 een recht van hypotheek verstrekt aan FGH Bank N.V. (hierna: FGH) op een pand (een kantoorgebouw met vijf bouwlagen) aan de [adres 1] te [plaats 1] , zulks tot zekerheid voor de terugbetaling van een geldlening van € 9.100.000,00 en van al hetgeen FGH van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te vorderen heeft uit hoofde van verstrekte en/of nog te verstrekken geldleningen, kredieten, borgtochten of anderszins tot een bedrag van € 9.800.000,00, te vermeerderen met een bedrag van € 5.880.000,00 wegens rente, boeten, kosten en premies. Volgens de hypotheekakte diende de geldlening van € 9.100.000,00 op 1 november 2010 te zijn terugbetaald.
2.2.
Bij notariële akte van 14 oktober 2005 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] voorts aan FGH een recht van hypotheek verstrekt op een pand (een winkelpand) aan de [adres 2] te [plaats 2] , zulks tot zekerheid voor de terugbetaling van een geldlening van € 1.700,00,00 en al hetgeen FGH van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te vorderen heeft uit hoofde van verstrekte en/of nog te verstrekken geldleningen, kredieten, borgtochten of anderszins tot een bedrag van € 2.000.000,00, te vermeerderen met een bedrag van € 1.200.000,00 wegens boeten, kosten en premies. Volgens de hypotheekakte diende de lening op 1 november 2010 te zijn terugbetaald.
2.3.
FGH heeft de vorderingen uit voormelde hypothecaire geldleningen op
29 juni 2018 overgedragen aan RNHB. Bij schrijven van diezelfde datum is deze overdracht aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] medegedeeld.
2.4.
Bij afzonderlijke deurwaardersexploten van 18 december 2018 is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangezegd dat RNHB zal overgaan tot openbare verkoop van het pand te [plaats 1] en te [plaats 2] , tenzij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] binnen twee dagen nadien zou overgaan tot betaling van een bedrag van € 6.408.912,67.
2.5.
Ten behoeve van het pand in [plaats 1] voldoet [eiser in conventie, verweerder in reconventie] enkel nog de rente. Ten behoeve van het pand in [plaats 2] voldoet [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de aflossing en de rente.
2.6.
De openbare verkoop van de bedoelde panden was oorspronkelijk voorzien voor 11 juni 2019, maar is vanwege het aanhangig gemaakte kort geding verplaatst naar
9 juli 2019.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt primair dat RNHB in strijd handelt met gemaakte afspraken.
Partijen zijn volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op 31 januari 2019 overeengekomen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot
15 april 2019 de tijd zou krijgen om zelf een koper te vinden voor de bedoelde panden, zodat executie niet nodig zou zijn. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt dat hij op 6 april 2019 met de heer [naam] en diens vennootschap, GDTC Group of Companies B.V., een koopovereenkomst heeft gesloten betreffende het pand te [plaats 1] . De overeengekomen koopprijs bedraagt € 6.500.000,00. Met die opbrengst kan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] , naar hij stelt, zijn volledige schuld aan RNHB aflossen en hoeft het pand te [plaats 2] niet te worden verkocht. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] spreekt voor zich dat indien partijen afspreken dat vóór 15 april 2019 een koper moet worden gevonden, dat ook betekent dat hij vervolgens de tijd krijgt om de transactie af te ronden. Bij vastgoedtransacties is het volgens hem gebruikelijk dat de koper na het sluiten van de koopovereenkomst eigen middelen gaat vergaren en/of een financiering voor de koopsom gaat aanvragen, wat enige tijd in beslag neemt. Uit de afspraken tussen partijen vloeit voort dat RNHB aan hem een redelijke termijn moet gunnen om de transactie met de koper af te ronden. De vordering tot schorsing van de executie is primair gebaseerd op nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.2.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt zich subsidiair op het standpunt dat RNHB misbruik maakt van haar bevoegdheid over te gaan tot executie van haar hypotheekrechten. In aanmerking nemend de onevenredigheid tussen het belang van RNHB bij de uitoefening van haar recht van parate executie en de belangen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] die daarbij worden geschaad, kan RNHB volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in redelijkheid niet tot uitoefening van haar recht komen. Volgens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] leidt een executoriale verkoop tot zeer nadelige gevolgen voor hem, nu de opbrengst bij een dergelijke verkoop aanzienlijk minder is dan de marktwaarde van de biedingen die hij voor de panden heeft ontvangen.
3.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert – na wijziging van zijn eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de executie door RNHB van haar hypotheekrechten op de onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 1] te [plaats 1] schorst tot 1 augustus 2019, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum;
II. RNHB gebiedt om de reeds geplaatste uitingen op het internet (waaronder elke melding op enige website) of in de omgeving van de onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 1] te [plaats 1] dat deze onroerende zaken onderhands of openbaar worden verkocht, te verwijderen en verwijderd te houden tot 1 augustus 2019, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00, althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag dat het in dezen uit te spreken verbod voortduurt;
III. RNHB verbiedt om op het internet (waaronder vermelding op enige website) of in de omgeving van de onroerende zaken of op welke andere wijze dan ook, kenbaar te maken dat de onroerende zaken gelegen aan de [adres 2] te [plaats 2] en de [adres 1] te [plaats 1] onderhands of openbaar worden verkocht, alsmede uitingen ter zake van het doen van biedingen te verzenden, tot 1 augustus 2019, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00, althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag dat het in dezen uit te spreken verbod voortduurt;
IV. RNHB veroordeelt in de kosten van dit geding
.
3.4.
RNHB voert verweer.
in reconventie
3.5.
RNHB stelt dat op grond van het bepaalde in artikel 3:267a BW de hypotheekgever, vanaf het moment dat de executie is aangezegd, verplicht is aan belangstellenden gelegenheid te geven tot bezichtigingen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] weigert volgens RNHB om ondanks deze verplichting zijn medewerking te verlenen aan bezichtigingen van de panden.
3.6.
RNHB stelt op grond van die weigering mogelijk schade te lijden, omdat door de bezichtigingen een hogere opbrengst van de panden kan worden gerealiseerd.
3.7.
RNHB vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gebiedt medewerking te verlenen aan bezichtigingen van het registergoed gelegen te [plaats 1] aan het adres [adres 1] , door middel van het verschaffen van toegang tot dit registergoed aan de door RNHB ingeschakelde makelaar en eventuele potentiële kopers, een en ander af te dwingen met behulp van de sterke arm;
II. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat hij na betekening van het vonnis nalaat medewerking te verlenen aan bezichtigingen;
III. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.8.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie
Eiswijziging
4.1.
RNHB heeft geen formele bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de
eisvermeerdering (vorderingen II en III), zodat deze wordt toegestaan.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen.
Recht van parate executie (artikel 3:268 lid 1 BW)
4.3.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft niet betwist dat de geldleningen, waarvoor de hypotheken op de bedoelde panden tot zekerheid strekken, volgens de oorspronkelijk overeengekomen looptijd verstreken zijn en per 1 januari 2017 opeisbaar zijn. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] erkent dat FGH, de rechtsvoorganger van RNHB, de overeenkomsten van geldlening, toen deze opeisbaar werden, niet heeft willen verlengen.
4.4.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt dat hij de brief van 31 oktober 2018 (productie 4 van RNHB), waarbij RNHB het restant van de leningen opeiste, niet heeft ontvangen. Voor de beoordeling van deze zaak is dat niet relevant. De leningen waren door het verstrijken van de overeengekomen looptijd al opeisbaar.
4.5.
Ondanks sommatie is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet overgegaan tot terugbetaling van de hypothecaire geldleningen. Hieruit volgt dat RNHB op grond van het bepaalde in artikel 3:268 lid 1 BW bevoegd is de panden openbaar te verkopen.
4.6.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] betoogt dat RNHB geen gebruik mag maken van haar bevoegdheid om de panden te verkopen omdat zij daarmee in strijd zou handelen met gemaakte afspraken althans omdat zij dan misbruikt maakt van haar bevoegdheid.
Handelt RNHB in strijd met gemaakte afspraken?
4.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat RNHB niet in strijd handelt met gemaakte afspraken en overweegt daartoe het volgende.
4.8.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] was reeds lang in verzuim met de terugbetaling van de geleende gelden. Het verweer van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dat RNHB pas gedurende een half jaar zijn crediteur is als gevolg van de cessie van de vorderingen door FGH, is niet relevant. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] was twee jaar voordien al in verzuim was geraakt jegens de rechtsvoorganger van RNHB.
4.9.
Bij brief van 22 september 2017 (productie 2 van RNHB) is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] door FGH een termijn van één maand gegund om de panden onderhands te verkopen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt voorts zelf dat hem op 31 januari 2019, tijdens een overleg met RNHB, nog een periode van 2,5 maand (tot 15 april 2019) is gegund om de panden onderhands te verkopen (zie ook de e-mail van 6 februari 2019 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] advocaat aan RNHB, productie 8 van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ). [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft dus geruime tijd gehad om de panden onderhands te verkopen.
4.10.
In een e-mail van 15 april 2019 schrijft de advocaat van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan RNHB, dat zijn cliënt het pand te Beek voor € 6.500.000,-- heeft verkocht aan Genius Group of Companies Ltd. en dat de levering uiterlijk op 1 mei 2019 dient te geschieden. Sedertdien zijn twee maanden verstreken zonder dat de levering aan de genoemde koper heeft plaatsgevonden. Er is ook geen concreet uitzicht – objectieve gegevens ontbreken – op een datum waarop de levering wél zal plaatsvinden. De koopsom of een waarborgsom is tot heden niet gestort op de rekening van de notaris. Evenmin is op andere wijze door [naam] zekerheid gesteld voor voldoening van de koopsom.
4.11.
RNHB heeft haar bedenkingen of er met [naam] een koopovereenkomst met betrekking tot het pand te Beek tot stand is gekomen en of aan hem geleverd zal worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze bedenkingen gerechtvaardigd. Als bewijs voor de totstandkoming van de overeenkomst legt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als productie 9 een schriftelijke koopovereenkomst over. Deze overeenkomst is echter onvolledig, omdat daarin verschillende artikelen missen, waaronder allerlei essentiële (identiteits)gegevens met betrekking tot de persoon van de koper, als ook andere bepalingen die in een transactie van deze aard gebruikelijk zijn. Ook is opmerkelijk dat, zoals [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verklaard heeft, de notaris nog geen concept van een leveringsakte opgesteld heeft, omdat de notaris niet weet of de levering wel door zal gaan. Een deel van de door de notaris aan [naam] gevraagde stukken, zijn nog steeds niet ontvangen. Gebleken is verder dat gegevens over de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gestelde gegoedheid van [naam] tot heden door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet gedeeld zijn met RNHB.
4.12.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van RNHB niet verlangd worden dat zij voor onbekende tijd blijft afwachten of [naam] het pand in [plaats 1] ooit zal betalen en afnemen.
4.13.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft ter zitting voorts gewag gemaakt van een “plan B”, dat in werking zou treden, indien de koopovereenkomst met [naam] geen doorgang zou vinden. Dat plan B bestaat in een herfinanciering van de schulden. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft dat plan echter niet onderbouwd, zodat ook op die grond van RNHB niet kan worden verlangd dat zij in afwachting van de concretisering van het plan pas op de plaats maakt en de openbare verkoop van de panden wederom opschort.
Misbruik van bevoegdheid?
4.14.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft nog betoogd dat RNHB veel minder belang bij de verkoopopbrengst heeft dan hij, omdat RNHB veel minder zal hebben betaald voor de overname van de vorderingen op [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan de verkoper van de vorderingen was verschuldigd, terwijl een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst van de panden voor [eiser in conventie, verweerder in reconventie] essentieel is. Deze panden dienen voor hem immers als pensioenvoorziening.
4.15.
Dit betoog moet worden verworpen. Wat RNHB voor de koop van de oorspronkelijke vorderingen van FGH op [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft betaald, regardeert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet; RNHB heeft jegens [eiser in conventie, verweerder in reconventie] recht op voldoening van de vorderingen die RNHB heeft gekocht van FGH. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft voldoende tijd gehad om zelf te zorgen voor een onderhandse verkoop tegen een prijs die volgens hem redelijk en haalbaar is, ter veiligstelling van zijn pensioen.
Slotsom
4.16.
De slotsom is dat RNHB gerechtigd is de openbare verkoop als gepland doorgang te laten vinden.
4.17.
Daaruit volgt dat de vermeerderde eisen, die samenhangen met de openbare verkoop, moeten worden afgewezen. In verband met de openbare verkoop is RNHB gerechtigd daarvan in de zin van artikel 3:267a lid 1 BW, mededeling te doen op het internet en in de omgeving van de bedoelde panden.
4.18.
De vorderingen in conventie moeten derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RNHB worden begroot op:
- griffierecht € 639,00;
- salaris advocaat €
980,00;
Totaal € 1.619,00.
in reconventie
Belang bij vordering?
4.20.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat RNHB onvoldoende belang heeft bij haar vordering. Artikel 550 lid 1 Rv bepaalt immers dat de deurwaarder ook zonder rechterlijke toestemming gerechtigd is het pand met het oog op bezichtigingen te betreden. De onderhavige vordering is daartoe derhalve niet nodig (zie MvT bij Kamerstuk 34 887, Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018), Artikel XL, B (Nieuw artikel 550) en de annotatie onder de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2018, JOR 2018/285).
Proceskosten
4.21.
RNHB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de proceskosten, aan de zijde van RNHB tot op heden begroot op € 1.619,00;
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde af;
5.5.
veroordeelt RNHB in de proceskosten, aan de zijde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT