In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 mei 2019 een beschikking gegeven in een voorlopige voorzieningenprocedure tussen een vrouw en een man, die met elkaar zijn gehuwd en een minderjarig kind hebben. De vrouw heeft verzocht om voorlopige voorzieningen, waaronder het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De man heeft verweer gevoerd en gesteld dat de vrouw nodeloos de procedure heeft gestart, aangezien er geen dringende behoefte was aan de gevraagde voorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw al geruime tijd het gebruik van de woning heeft en dat de man zijn financiële verplichtingen nakomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen noodzaak is voor de gevraagde voorlopige voorzieningen en heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen. Tevens is de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat zij de procedure zonder noodzaak heeft gestart. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.086,-. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.